Rb. Zwolle-Lelystad, 11-08-2004, nr. 96828 / HA RK 04-66
ECLI:NL:RBZLY:2004:AR3394
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
11-08-2004
- Zaaknummer
96828 / HA RK 04-66
- LJN
AR3394
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2004:AR3394, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 11‑08‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 11‑08‑2004
Inhoudsindicatie
Letselschadezaak. Verzoek voorlopig deskundigenbericht. Weging wederzijdse belangen, zwaarwichtig bezwaar. Belang van laedens bij psychiatrisch onderzoek weegt niet op tegen belang van gelaedeerde om zich te verzetten tegen aantasting van zijn recht op privacy.
Partij(en)
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/reknr: 96828 / HA RK 04-66
Uitspraak : 11 augustus 2004
B E S C H I K K I N G
op het verzoek, ingediend door:
de naamloze vennootschap WINTERTHUR SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ NV.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
procureur mr. P.R. Wery,
en
[verweerder]eerder],
wonende te [plaats],
verweerder,
advocaat mr. H.M. Storm te 's-Gravenhage,
procureur mr. R.R. Schuldink,
hierna Winterthur en [verweerder] te noemen.
PROCESGANG
Op 28 april 2004 heeft Winterthur ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend.
Daartegen is op 1 juni 2004 door [verweerder] een verweerschrift ingediend, onder overlegging een aantal producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 6 juli 2004. Verschenen zijn:
- -
mr. Wery namens Winterthur;
- -
[verweerder], bijgestaan door mr. Storm.
Partijen hebben hun standpunten doen toelichten, Winterhur aan de hand van aantekeningen, die als gedingstuk zijn overgelegd.
Bij brief van 6 juli 2004 heeft Winterthur een drietal psychiaters voorgedragen, die voor benoeming in aanmerking komt. [verweerder] heeft bij brief van dezelfde datum aangegeven om ethische redenen niet aan het verzoek van de rechtbank te kunnen voldoen.
De uitspraak is bepaald op 21 juli 2004 en vervolgens aangehouden tot heden.
SAMENVATTING VAN HET VERZOEK EN HET VERWEER
Het verzoek van Winterthur strekt ertoe een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen,
- -
met benoeming van J.M.E. van Zandvoort tot deskundige;
- -
daarbij te bevelen dat (in ieder geval) de vragen worden beantwoord die in dit verzoekschrift zijn opgenomen;
- -
te bepalen dat [verweerder] aan de deskundige alle gegeven verstrekt over zijn gezondheidstoestand;
- -
met veroordeling van [verweerder] in de kosten van deze procedure;
- -
deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Daartegen is door [verweerder] verweer gevoerd, met conclusie, primair dit verzoekschrift door te leiden naar de rechtbank Amsterdam, althans - subsidiair - het verzoek af te wijzen wegens misbruik van bevoegdheid, althans - meer subsidiair - een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen met benoeming van een van de door hem voorgestelde deskundigen, ter beantwoording van de in het verweerschrift opgenomen vragen, onder toezending van alle hierbij overlegde medische informatie, met verzoek om (in eerste instantie) exclusieve toezending van de conceptrapportage aan [verweerder] met het oog op het inzage- en blokkeringsrecht ex art. 7:464 lid 2 BW, met veroordeling van Winterthur in de kosten van deze procedure en de kosten van het deskundigenonderzoek.
MOTIVERING
- 1.
De feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist het volgende vast:
- 1.1.
Op 13 maart 1997 heeft in de gemeente Zwolle op het fietspad van de Schellerdijk een frontale botsing plaatsgevonden tussen [verweerder], als bestuurder van een racefiets, en J. van Putten, als bestuurder van een (brom)scooter. Van 13 maart 1997 tot en met 17 maart 1997 is [verweerder] opgenomen op de afdeling neurologie van een ziekenhuis te Zwolle.
- 1.2.
Winterthur heeft als WA-verzekeraar van de (brom)scooter de aansprakelijkheid namens Van Putten erkend.
- 1.3.
[verweerder] was ten tijde van het ongeval voltijds werkzaam als docent Nederlands. Na het ongeval is [verweerder] drie maanden arbeidsongeschikt geweest. [verweerder] is uiteindelijk tot een werkhervatting van 50% gekomen. Nadat [verweerder] door Psychologisch Adviesbureau Lancée was onderzocht, is [verweerder] voor de resterende tijd in het kader van de WAO arbeidsongeschikt verklaard.
- 1.4.
Op verzoek van de medisch adviseur van [verweerder] is door J. de Graaf, neuroloog te Zwolle, op 3 september 1999 een geneeskundig rapport uitgebracht. Onder punt 1 van de samenvatting en conclusie wordt in het rapport als diagnose gesteld dat [verweerder] een contusie halswervelkolom, post-commotioneel syndroom, dysaesthesie na licht plexus brachialisletsel rechts opliep en dat de huidige klachten en afwijkingen kunnen worden beschouwd als ongevalsgevolgen. Volgens de deskundige is bij [verweerder] zowel sprake van een post-commotioneel syndroom als van een pijn/dysfuntie syndroom na een distosie van de halswervelkolom. Dit laatste kan eigenlijk fenomenologisch gelijk worden gesteld aan een post-whiplash syndroom. De deskundige komt tot de conclusie dat er 6% blijvende invaliditeit is tengevolge van het ongeval.
- 1.5.
Op 16 april 2002 heeft de neuroloog De Graaf aan de hand van de expertise aanvraagbrief van 3 januari 2002, waarbij gevoegd medische informatie (informatie van revalidatiecentrum "De Vogellanden" van 19 januari, 29 maart en 12 juli 2000, informatie van de verzekeringsarts De Gier van het USZO van 27 en 28 september 2000 naast een beperkingenprofiel) een (tweede) rapport uitgebracht. De daarin vastgestelde diagnose is gelijk aan de diagnose vastgesteld in het rapport van 3 september 1999. Als samenvatting en conclusie vermeldt het rapport:
bij een fiets-scooterbotsing op 13 maart 1997 liep onderzochte in elk geval een contusie van de halswervelkolom op, partieel plexus brachialisletsel rechts en vermoedelijk ook een commotio cerebri. Er bestaan persisterende klachten en beperkingen die vooral zijn terug te voeren op tendomyogene pijnklachten. Dysaesthesie in de 1e en 2e vinger rechts die hinderlijk is voor het hanteren van kleine voorwerpen. Vergeleken met de beoordeling in september 1999 lijkt de emotionele problematiek toegenomen. Van daadwerkelijke acceptatie en verwerking lijkt nauwelijks sprake.
De beantwoording van de destijds gestelde vragen 1 t/m 4 blijven ongewijzigd ten opzichte van de eerdere rapportage.
Vraag 5. Er is bij onderzochte sprake van een post-commotioneel syndroom en van een pijn/dysfunctie syndroom na een distorsie van de halswervelkolom. Vergeleken met de eerdere beoordeling is er sprake van dysproportionele emotionele problematiek die ook is toegenomen vergeleken bij de beoordeling in 1999. Deze toename kan echter niet als een rechtstreeks en uitsluitend ongevalsgevolg worden gezien en wordt in de beoordeling niet meegenomen. De deskundige komt tot hetzelfde blijvende invaliditeitspercentage als in zijn eerdere rapport.
- 1.6.
Bij brief van 14 november 2002 biedt Assuraad in het kader van een minnelijke regeling een slotuitkering aan van EURO 10.000,--. Bij brief van 5 december 2003 wordt namens [verweerder] een tegenvoorstel gedaan, waarbij de schade berekend met het Audalet-programma uitkomt op een (totaal) bedrag van EURO 288.864,65, waarbij [verweerder] verklaart bereid te zijn de zaak te schikken voor EURO 225.000,--. Als reactie daarop wordt bij brief van 15 januari 2004 de slotuitkering door Assuraad verhoogd tot EURO 100.000,--. Als tweede optie wordt een aanvullende psychiatrische expertise voorgesteld. Bij brief van 4 februari 2004 verklaart [verweerder] het voorstel van EURO 100.000,-- niet te kunnen accepteren. Aanvullende psychiatrische rapportage, zonder de daarbij behorende voorwaarden te kennen, is voor [verweerder] aanvaardbaar. Inmiddels heeft [verweerder] Winterthur gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam.
- 2.
Standpunt Winterthur
- 2.1.
Winterthur stelt zich op het standpunt dat onderzoek door een zenuwarts of psychiater noodzakelijk is naar de vraag in hoeverre psychische factoren tot (een deel van) de klachten en beperkingen hebben geleid.
- 2.2.
Winterthur baseert haar verzoek op de constatering door deskundige De Graaf "dat sprake is van disproportionele emotionele problematiek". Winterthur stelt dat het om die reden noodzakelijk is dat een onderzoek wordt ingesteld door een zenuwarts of psychiater naar de vraag in hoeverre psychische klachten ook zonder het ongeval tot (een deel van) dezelfde klachten en beperkingen zouden hebben geleid als thans het geval is.
- 2.3.
Volgens Winterthur is het zeer wel denkbaar dat de emotionele problematiek een factor is waarmee in het kader van de schaderegeling rekening dient te worden gehouden. Daar staat tegenover het belang van [verweerder], dat zijn medewerking aan een deskundigenonderzoek een zekere inbreuk in zijn persoonlijke levenssfeer insluit. Uitoefening van de bevoegdheid om een voorlopig deskundigenoordeel te verlangen is bij afweging van deze belangen niet onredelijk.
- 2.4.
Winterthur verzet zich tegen de benoeming van de door [verweerder] voorgestelde deskundigen. Als verzoekende partij heeft Winterthur in beginsel het recht te verlangen dat het onderzoek door een door haar voorgedragen deskundige zal worden gehouden.
- 3.
Standpunt [verweerder]
- 3.1.
[verweerder] stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek is gericht tot de verkeerde rechter, aangezien niet de rechtbank Zwolle doch de rechtbank Amsterdam als de relatief bevoegde rechter dient te worden aangemerkt. Subsidiair stelt [verweerder] dat het verzoek dient te worden afgewezen wegens misbruik van bevoegdheid. Meer subsidiair verzoekt [verweerder], indien en voor zover het verzoek toewijsbaar is, het betreffende onderzoek niet door de door Winterthur voorgestelde zenuwarts te laten verrichten, maar door één van de door [verweerder] voorgestelde artsen, aan de hand van de door [verweerder] (in het verweerschrift) voorgestelde vragen.
- 3.2.
Ingevolge artikel 203 Rv de rechter bevoegd is bij wie het geding aanhangig is of , indien het niet aanhangig is, aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn daarvan kennis te nemen. Bij gebreke van elk vertrouwen op een regeling in der minne, zal [verweerder] Winterthur doen dagvaarden bij de rechtbank Amsterdam tot betaling van de door hem geleden schade. Om reden van proceseconomie verdient het niet de voorkeur, indien het verzoek wordt toegestaan, dat dit bericht door de rechtbank Zwolle wordt bevolen.
- 3.3.
Winterthur heeft geen redelijk belang bij het gevraagde deskundigenonderzoek. Een psychiatrisch onderzoek vormt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en integriteit van [verweerder]. Volgens [verweerder] is er geen enkel aanknopingspunt in de voorgeschiedenis en/of eerdere rapportage om een nader psychiatrische onderzoek te rechtvaardigen. De door de deskundige De Graaf genoemde disproportionele emotionele problematiek kan als zodanig niet gelden. Deze problematiek is het gevolg van het zeer moeizame verloop van de schade-afwikkeling met het door Winterthur ingeschakelde expertisebureau Assuraad. Het (tweede) onderzoek door de deskundige De Graaf op 2 april 2002 vond plaats nadat er vijf jaren sinds het ongeval waren verstreken en Winterthur op de totaal door [verweerder] geleden schade slechts EURO 17.500,-- aan voorschotten had betaald. Ook in het arbeidsverleden is geen enkele aanleiding te vinden dat [verweerder] ook in de situatie zonder ongeval zou zijn uitgevallen, zoals thans tengevolge van het ongeval. [verweerder] is nimmer overspannen of ziek geweest, anders dan de gebruikelijke griepjes.
- 3.4.
Tegen de benoeming van de door Winterthur voorgestelde zenuwarts wordt bezwaar gemaakt. De door [verweerder] voorgestelde garanderen een betere onafhankelijkheid en deskundigheid.
- 4.
Bevoegdheid
- 4.1.
De rechtbank zal, alvorens de verweren van [verweerder] te bespreken, eerst vaststellen of zij bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
- 4.2.
Ingevolge artikel 203 lid 1 Rv wordt een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht gedaan aan de rechter waar het geding aanhangig is of , indien het niet aanhangig is, aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn daarvan kennis te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is zij relatief bevoegd van het verzoek kennis te nemen. Artikel 7 lid 1 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen brengt mee dat ter keuze van de benadeelde (gelijkelijk) bevoegd zijn de rechter van de plaats van het feit, waaruit de schade is ontstaan, de rechter van de woonplaats van de benadeelde ([verweerder]) en de rechter van de zetel van de verzekeraar (Winterthur). Gelet op de plaats waar de schade is ontstaan (Zwolle) en de woonplaats van de benadeelde (Zwolle) is deze rechtbank relatief bevoegd van het geding kennis te nemen. Het voornemen van [verweerder] om Winterthur voor de rechtbank Amsterdam te doen dagvaarden is onvoldoende om aan die (relatieve) bevoegdheid in de weg te staan. Dat [verweerder] inmiddels Winterthur voor de rechtbank Amsterdam heeft doen dagvaarden kan hem niet baten. De vraag of de rechtbank bevoegd is van het verzoek kennis te nemen wordt beantwoord naar het moment van de indiening van het verzoek. Evenmin kan [verweerder] worden gevolgd in zijn betoog dat het om redenen van proceseconomie niet de voorkeur verdient dat dit deskundigenbericht door de rechtbank Zwolle wordt bevolen. Niet valt in te zien dat de rechtbank Amsterdam bij de beoordeling van het verzoek een andere maatstaf zou hanteren. Verwijzing naar de rechtbank Amsterdam zou bovenden het onwenselijke gevolg hebben dat beide partijen opnieuw voor de rechtbank, zij het thans te Amsterdam, zouden dienen te verschijnen.
- 5.
Toetsingskader
- 5.1.
Een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in art. 203 jo. 202 Rv kan ertoe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de door de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen. De rechter die op het verzoek dient te beslissen komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is echter anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing vermelde feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
- 6.
Beoordeling van het verzoek
- 6.1.
Winterthur heeft aan haar verzoek uitsluitend ten grondslag gelegd dat in de door neuroloog De Graaf uitgebrachte rapporten naar voren komt dat bij [verweerder] sprake is van een disproportionele emotionele problematiek, die niet als rechtstreeks en uitsluitend ongevalsgevolg mag worden beschouwd. Volgens Winterthur is deze problematiek van invloed is op de ervaren klachten en beperkingen.
- 6.2.
Winterthur kan hierin niet worden gevolgd. De rechtbank is met [verweerder] van oordeel dat in de uitgebrachte rapporten, waarbij de vraagstellig in overleg tussen de medisch adviseurs van partijen is vastgesteld, geen objectieve aanknopingspunten te vinden zijn voor een nader psychiatrisch onderzoek. Door [verweerder] is onweersproken gesteld dat met meergenoemde disproportionele emotionele problematiek bedoeld wordt de door [verweerder] zelf tegenover deze deskundige uitgesproken gevoelens van onbegrip en boosheid over het uitblijven van een behoorlijke schadeafwikkeling. Volgens [verweerder] zijn de langlopende en slepende onderhandelingen, zonder dat tussen partijen een definitieve regeling tot stand is gekomen, voor hem onverteerbaar. Dat bij [verweerder] geen sprake is van predispositie of preëxistent letsel vindt voorts bevestiging in de door de huisarts van [verweerder] afgegeven verklaring van 11 mei 2004.
- 6.3.
Het oordeel door de deskundige De Graaf dat de toename van disproportionele emotionele problematiek niet als een rechtstreeks en uitsluitend ongevalsgevolg gezien mag worden en om die reden niet in de beoordeling is meegenomen is naar het oordeel van de rechtbank in dat licht bezien alleszins verklaarbaar. In dat verband is van belang dat de deskundige, gelet ook op het in de aanvraag van 26 februari 1999 begrepen verzoek, een aanvullend onderzoek op een ander vakgebied niet noodzakelijk achtte en dat ook Winterthur, vertegenwoordigd door Assuraad, het standpunt had ingenomen dat het voor de schadeafwikkeling noodzakelijk was om een tweede expertise te entameren, waarvoor neuroloog De Graaf ook volgens Assuraad over de voor het onderzoek noodzakelijke expertise beschikte (vgl. brief 18 september 2001 van Assuraad). Voor een hiervan afwijkend standpunt, zoals voor het eerst ingenomen in de brief van Assuraad van 15 januari 2004, worden door Winterthur geen goede gronden gesteld. Hieraan doet niet af dat de medisch adviseur van Winterhur naar aanleiding van het tweede rapport van De Graaf in een notitie van 15 augustus 2002 melding maakt van "psychische klachten". Nog daargelaten dat deze medisch adviseur aanvullende expertise door een zenuwarts en/of psychiater niet noodzakelijk achtte en zelfs adviseerde bij de vaststelling van de schade de door De Graaf in zijn (tweede) rapport weergegeven beperkingen aan te houden, moet het verzoek afstuiten op een zwaarwichtig geoordeeld bezwaar van [verweerder]. De enkele constatering van Assuraad in de brief van 15 januari 2004 (ongeveer 7 jaar na het ongeval), inhoudende dat de disproportionele emotionele klachten niet aan het ongeval geweten kunnen worden, levert geen rechtvaardiging op voor een psychiatrisch onderzoek. Door [verweerder] is terecht gesteld dat een psychiatrische expertise een inbreuk op de persoonlijke integriteit van [verweerder] meebrengt, hetgeen temeer klemt nu Winterthur andere middelen ter beschikking staan, zoals het in winnen van (medische) informatie bij de huisarts van [verweerder] en het stellen van aanvullende vragen aan reeds bij het onderzoek betrokken deskundige(n), waaronder ook de bedrijfsarts van de ArboUnie.
- 6.4.
De weging van de wederzijdse belangen brengt met zich dat Winterthur niet een zodanig belang heeft bij haar verzoek tot een voorlopig deskundigenonderzoek dat dit een inbreuk rechtvaardigt op het belang van [verweerder] om zich te verzetten tegen een aantasting van zijn privacy in de vorm van een psychiatrisch onderzoek. Aan Winterthur komt daarmee in redelijkheid geen bevoegdheid toe om een voorlopig deskundigenonderzoek uit te lokken. Een andersluidend oordeel zou tot gevolg hebben dat, ondanks eerder onderzoek en het ontbreken van objectieve aanknopingspunten daarin, de gelaedeerde zich vergaand zou dienen te onderwerpen aan door de aansprakelijke persoon of diens verzekeraar gewenste onderzoeken. De overige verweren van [verweerder] behoeven geen verdere bespreking.
- 7.
Slotsom
Het verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht zal worden afgewezen. Winterthur zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten vallende op dit verzoek worden verwezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- -
wijst het verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht af;
- -
veroordeelt Winterthur in de op dit verzoek vallende kosten, tot op heden aan de zijde van [verweerder] gevallen, bepaald op EURO 241,-- aan verschotten en EURO 780,-- aan salaris procureur.
Gegeven door mr. G. van Rijssen en in het openbaar uitgesproken op woensdag
- 11.
augustus 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.