Hof 's-Hertogenbosch, 06-07-2010, nr. HD 103.005.727
ECLI:NL:GHSHE:2010:BN0740
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-07-2010
- Zaaknummer
HD 103.005.727
- LJN
BN0740
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:BN0740, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑07‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBPr 2011/10 met annotatie van Mr. G. van Rijssen
JIN 2010/679
Uitspraak 06‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Het is in strijd met goede procesorde om in een vrijwaringsgeding kosten en renten te vorderen dan die niet de strekking hebben de nadelige gevolgen van verlies van de hoofdzaak af te kunnen wentelen op gedaagde in vrijwaring
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 103.005.727
arrest van de achtste kamer van 6 juli 2010
in de zaak van
DE STICHTING FORENSISCH PSYCHIATRISCH INSTITUUT “DE ROOYSE WISSEL”,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. E.H.H. Schelhaas,
tegen:
DE ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRAMED B.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Griffiths,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 juni 2007 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo, gewezen vonnis van 28 februari 2007 tussen appellante – de stichting - als eiseres in vrijwaring en geïntimeerde - Centramed - als gedaagde in vrijwaring.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 154463/CV EXPL 05-3096)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 12 oktober 2005.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de stichting een grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van haar vorderingen.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Centramed de grief bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken in kopie overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grief strekt ten betoge dat de kantonrechter de vorderingen van de stichting ten onrechte heeft afgewezen.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. De stichting (verzekeringnemer) heeft met Centramed (verzekeraar) een aansprakelijkheidsverzekering gesloten. Het polisblad en de verzekeringsvoorwaarden die daarop met ingang van 1 februari 2003 van toepassing zijn heeft Centramed overgelegd als productie 1 en 2 bij conclusie van antwoord.
b. De stichting is door haar voormalige werknemer [X.] aansprakelijk gesteld voor de schade die deze heeft geleden en nog lijdt als gevolg van lichamelijk letsel dat hij op 10 maart 2003 in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij de stichting heeft opgelopen. Op die datum is [X.] door de TBS-patiënt [Y.], die in de door de stichting geëxploiteerde verpleeginrichting was opgenomen, vastgepakt en meermalen met kracht geslagen, onder andere op zijn hoofd. [X.] heeft de stichting op 10 juni 2005 gedagvaard voor de kantonrechter te Venlo tot betaling van zijn schadevordering (verder: de hoofdzaak).
c. De stichting wenst deze schade op grond van bovengenoemde verzekeringsovereenkomst te verhalen op Centramed en heeft, nadat haar daartoe door de kantonrechter bij incidenteel vonnis van 31 augustus 2005 toestemming was verleend, Centramed op 19 september 2005 gedagvaard voor de kantonrechter te Venlo (verder: de vrijwaringszaak).
4.2. De stichting heeft – zakelijk weergegeven - gevorderd veroordeling van Centramed tot betaling van
a. al hetgeen waartoe de stichting in de hoofdzaak jegens [X.] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van rente en proceskosten;
b. alle kosten van rechtsbijstand, verhaal en verweer, in en buiten de hoofdzaak en in deze vrijwaringszaak, die door de stichting zijn gemaakt en nog zullen worden gemaakt in verband met de aanspraken van [X.] tot schadevergoeding, vermeerderd met de proceskosten en de wettelijke rente;
c. de kosten van de stichting in het geding in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak.
4.3. Bij vonnis van 28 februari 2007 heeft de kantonrechter de vorderingen van de stichting afgewezen.
4.4. De vordering tot betaling van hetgeen waartoe de stichting in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief rente en proceskosten, heeft de kantonrechter afgewezen op de grond dat de stichting geen belang meer heeft bij deze vordering, nu de stichting in de hoofdzaak niet tot betaling is veroordeeld. De kantonrechter heeft daarop aansluitend de stichting als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 2.400,- wegens salaris van de gemachtigde van Centramed.
4.5. Voorzover de grief van de stichting is gericht tegen deze beslissingen, houdt het hof de beslissing op de grief aan.
In de hoofdzaak heeft het hof heden een tussenarrest gewezen waarin de zaak wordt verwezen naar de rol voor uitlating door partijen, zodat in de hoofdzaak nog geen eindbeslissing is gevallen.
4.6. Voorzover de stichting in de onderhavige vrijwaringszaak meer of andere kosten en renten heeft gevorderd dan die waartoe de stichting in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de stichting daarover zonodig in een afzonderlijke procedure Centramed dient aan te spreken op basis van de verzekeringsovereenkomst, nu deze posten buiten het bestek van de vrijwaring van de veroordeling in de hoofdzaak vallen.
4.7. De grief van de stichting is ook tegen deze beslissing gericht. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
4.8. Bij incidenteel vonnis van 31 augustus 2005 in de hoofdzaak heeft de kantonrechter de stichting toegestaan Centramed in vrijwaring te dagvaarden. Op grond daarvan was het de stichting toegestaan Centramed voor de kantonrechter te Venlo te dagvaarden teneinde de nadelige gevolgen van verlies van de hoofdzaak af te kunnen wentelen op Centramed.
De vordering van de stichting tot betaling van de onder rov. 4.6. bedoelde kosten en rente strekt er niet toe de nadelige gevolgen van het verlies van de hoofdzaak af te kunnen wentelen op Centramed, maar strekt ertoe op Centramed kosten te verhalen die de stichting heeft moeten maken en eventueel nog moet maken in verband met de aanspraak op schade- vergoeding van [X.] jegens de stichting, vermeerderd met de wettelijke rente, zulks ongeacht de afloop van de hoofdzaak. Die kosten worden door de stichting weliswaar gevorderd op dezelfde grond als waarop de tot vrijwaring strekkende vordering berust, te weten de verzekeringsovereenkomst, maar voor het instellen van een vordering tot betaling van die kosten was bij het incidentele vonnis van 31 augustus 2005 geen toestemming verleend en kon ook geen toestemming worden verleend, omdat die vordering niet strekte tot vrijwaring van de nadelige gevolgen van verlies van de hoofdzaak.
Het hof acht het dan ook in strijd met de eisen van een goede procesorde dat de stichting die vordering bij dagvaarding in vrijwaring heeft ingesteld, zodat de stichting in die vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
4.8.1. De kantonrechter heeft het meer of anders gevorderde “afgewezen”, maar hij heeft daarmee, gezien de motivering, kennelijk bedoeld de stichting in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De grief slaagt dus op dit onderdeel niet, maar om elk misverstand te vermijden zal het hof te zijner tijd in het eindarrest het vonnis in vrijwaring op dit onderdeel vernietigen en de stichting niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft het meer of anders gevorderde.
4.9. In aansluiting op hetgeen in rov. 4.5. is overwogen zal het hof deze vrijwaringszaak verwijzen naar de rol van dezelfde datum als die waarnaar de hoofdzaak wordt verwezen met bepaling dat de onderhavige zaak telkens op dezelfde roldatum wordt geplaatst als die waarop de hoofdzaak wordt geplaatst. Voor het overige wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 3 augustus 2010 en bepaalt dat de onderhavige vrijwaringszaak telkens op dezelfde roldatum wordt geplaatst als die waarop de hoofdzaak wordt geplaatst;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Smeenk-van der Weijden en Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 juli 2010.