Rb. Maastricht, 28-01-2004, nr. 83663/HAZA03-453
ECLI:NL:RBMAA:2004:AO2581
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
28-01-2004
- Zaaknummer
83663/HAZA03-453
- LJN
AO2581
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2004:AO2581, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 28‑01‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑01‑2004
Inhoudsindicatie
Medische behandelingsovereenkomst - schadevergoeding gevorderd wegens wanprestatie en ontbreken van "informed consent" (artikel 7:448 van het Burgerlijk wetboek) - had eiseres als redelijk handelend patiënt bij voldoende voorlichting van operatie afgezien? Relevante factoren - medische verslaglegging onvoldoende - stuiting van verjaring door onderhandelingen.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 28 januari 2004
Zaaknummer : 83663 / HA ZA 03-453
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Naam eiseres],
wonende te [woonplaats]
eiseres,
procureur mr. A.F.G. Pennino;
tegen:
het ACADEMISCH ZIEKENHUIS MAASTRICHT,
gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
gedaagde,
procureur mr. P.H. Brandts.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres heeft gedaagde gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd. Gedaagde heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 Eiseres leed voorafgaande aan de gewraakte operatie reeds enige jaren aan de ziekte van Graves. Een fenomeen bij deze ziekte is het optreden van uitpuilende oogbollen (exophtalmus), hetgeen wordt veroorzaakt doordat er bij personen die lijden aan die ziekte meer vetweefsel in de oogkas aanwezig is, waardoor het oog naar voren wordt gedrukt. Eiseres heeft op 8 september 1995 een zogenaamde "3D orbita expansie volgens Tessier"- operatie (een operatieve ingreep waarbij de oogkassen worden vergroot) ondergaan, uitgevoerd door [naam plastisch chirurg], verbonden aan het ziekenhuis van gedaagde, volgens eiseres teneinde het dubbelzien te corrigeren. Deze operatie heeft bij eiseres geleid tot letsel van gevoelszenuwen in het gelaat en van zenuwen voor beweging van de rechter wenkbrauw, zonder dat het dubbelzien was verholpen. Volgens eiseres is niet uitgesloten dat de operatie niet lege artis heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft het aan "informed consent" aan de zijde van eiseres ontbroken. Tenslotte is de oogarts c.q. de afdeling oogheelkunde van gedaagde tekortgeschoten door een onjuiste diagnose en behandeling van de klacht van het dubbelzien door eiseres: deze klacht had op eenvoudige wijze verholpen kunnen worden met toepassing van een prismabril. Niettegenstaande een tweetal sommaties van respectievelijk 20 januari 1997 en 12 juli 2002 weigert gedaagde de door eiseres geleden materiële en immateriële schade te vergoeden
2.2 Eiseres heeft op grond van het vorenstaande gevorderd, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat gedaagde jegens haar aansprakelijk is voor de door haar geleden schade ten gevolge van het bij de operatie van 8 september 1995 opgelopen letsel;
- gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen de volledige vergoeding van de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, welke eiseres als gevolg van de operatie heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 1995, althans de dag der wettelijke opeisbaarheid, tot aan de dag der algehele voldoening;
het een en ander met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
De vordering wordt door gedaagde weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en het ter comparitie verhandelde.
3. De beoordeling
3.1 Gedaagde voert als primair verweer aan dat de vorderingen zijn verjaard. Gedaagde is bij brief van 20 januari 1997 voor het eerst aansprakelijk gesteld. Eiseres was alsdan in elk geval bekend met de door haar aan de ingreep toegeschreven schade en met de aansprakelijke persoon (gedaagde). De rechtsvordering is derhalve volgens artikel 3:310 van het Burgerlijk wetboek na verloop van vijf jaren, derhalve op 20 januari 2002 verjaard. Dat eiseres gedaagde na het verstrijken van de verjaringstermijn alsnog bij brief van 12 juli 2002 opnieuw aansprakelijk heeft gesteld doet daaraan niet af.
3.2 Eiseres stelt hier tegenover dat haar pas duidelijk is geworden wie zij kon aanspreken en wat de schade was na het rapport van de na te noemen deskundige Nicolai. Met name met betrekking tot de oogheelkundige aspecten. Voorts is eiseres van mening dat redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen een beroep op verjaring omdat er voortdurend overleg is geweest met gedaagde in de betrokken periode.
3.3 De rechtbank stelt vast dat de verjaringstermijn is beginnen te lopen op 20 januari 1997 toen eiseres gedaagde blijkens haar eigen stellingen (punt 5 dagvaarding) aansprakelijk stelde met betrekking tot de medische behandeling door [de plastisch chirurg] en eiseres dus kennelijk op dat moment bekend was met de door haar aan de ingreep toegeschreven schade en met de aansprakelijke persoon (gedaagde). De rechtsvordering is derhalve volgens artikel 3:310 van het Burgerlijk wetboek na verloop van vijf jaren, derhalve op 20 januari 2002 verjaard, tenzij de verjaring tussentijds is gestuit op de wijze als voorzien in artikel 3:317 van het Burgerlijk wetboek.
Ingevolge het eerste lid van artikel 3:317 van het Burgerlijk wetboek wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt. Deze omschrijving van de schriftelijke mededeling moet worden begrepen in het licht van de strekking van een stuitingshandeling van deze aard, welke neerkomt op een - voldoende duidelijke - waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren (HR 25 januari 2002, NJ 2002, 169)).
Zoals eiseres terecht stelt kunnen echter ook overleg cq onderhandelingen onder omstandigheden de verjaring stuiten. In dit verband ligt het voor de hand om onder "overleg" en "onderhandelen" te verstaan dat partijen schriftelijke mededelingen uitwisselen die het oogmerk hebben of kunnen hebben om tot een regeling of overeenkomst te komen. Bij het uitwisselen van schriftelijke mededelingen duwt iedere brief de verjaringstermijn weer een stukje vooruit.
Uit de eigen stellingen van gedaagde blijkt nu dat eiseres middels haar raadsvrouwe bij brief van 1 december 1997 aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van gedaagde om een onderzoek door een neuroloog en een oogarts heeft verzocht, hetgeen in onderling overleg heeft geleid tot de rapportage van na te noemen dr. Mourits. Door dit "overleg" is de verjaring gestuit nu gedaagde daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs de betekenis had moeten toekennen van een mededeling in de zin van art. 3:317 van het Burgerlijk wetboek. De schriftelijke sommatie van 12 juli 2002 was derhalve niet na het verstrijken van de verjaringstermijn, maar een nieuwe stuitingshandeling.
Het door gedaagde gedane beroep op verjaring moet dus worden verworpen.
3.4 Teneinde de aansprakelijkheid te bepalen dient allereerst te worden vastgesteld wat het doel was van de operatie, temeer omdat eiseres stelt dat de operatie mislukt is, de operatie was immers erop gericht haar dubbelzien te verhelpen. Dit dubbelzien is pas verholpen door een veel minder belastende prismabril.
Gedaagde stelt daarentegen dat de operatie gericht was op het corrigeren van de uitpuilende ogen (exorbitisme) en dat doel ook naar het oordeel van beide deskundigen is bereikt.
3.5 Dat het hoofddoel van de operatie correctie van de uitpuilende ogen was, blijkt volgens de rechtbank onder meer uit:
· de aard van de operatie,
· een brief van 27 juni 1995 van [de plastisch chirurg] aan de huisarts waarin de 3D orbita expansie wordt aangekondigd (productie 5 bij conclusie van antwoord)
· het operatieverslag dat als indicatie vermeld: exorbitisme bilateraal (productie 6 bij conclusie van antwoord)
· de brief van 20 september 1995 van [de plastisch chirurg] aan de huisarts, waarin als reden voor de opname bilaterale exophtalmie wordt vermeld (productie 7 bij conclusie van antwoord)
· het "informed-consentformulier", dat over de bedoeling van de ingreep vermeld dat die is "exorbitisme correctie" (productie 3 bij conclusie van antwoord).
3.6 Op grond van de beide deskundigenrapporten ( z. 3.8) stelt de rechtbank voorts vast dat de operatie gelet op dát doel het gewenste resultaat heeft gehad, dus geslaagd is.
3.7 Eiseres legt allereerst aan haar vordering ten grondslag dat niet is uitgesloten dat de operatie niet lege artis heeft plaatsgevonden. Voor deze stelling baseert eiseres zich op het rapport d.d. 10 april 2001 van de door deze rechtbank bij beschikking van 6 februari 2001 benoemde deskundige, de plastisch chirurg prof. Dr. J.P.A. Nicolai.
3.8 Deze stelling kan wegens haar speculatief karakter reeds niet als grondslag voor de vordering dienen. Genoemde deskundige geeft hier ook geen uitsluitsel over. Deze verklaart immers (pagina 9 onder 3):"Men mag aannemen, dat een medische behandeling op 08-09-1995 bij patiënte is uitgevoerd op een wijze zoals redelijkerwijs mocht worden verwacht, gelet op de in 1995 geldende medisch-professionele standaard. Toch is dit niet zeker te beoordelen….." "Wel is de exoftalmus verholpen, zij het links beter dan rechts." (pagina 11). Daarnaast geeft de door partijen in onderling overleg benoemde deskundige oogarts, dr. M. Ph. Mourits in zijn rapport van 23 augustus 1998 (pagina 4) aan dat, ondanks dat de verslaggeving beter had gekund, dit geen consequenties heeft voor het resultaat van de uitgevoerde behandeling: "Niettemin is de postoperatieve situatie qua oogheelkundige/orbitologische parameters naar wens". Volgens de deskundige Mourits (pagina 4) worden de klachten van verminderd zien veroorzaakt door cataract (staar) en de klachten van dubbelzien worden waarschijnlijk veroorzaakt door de ziekte van Graves zelf en niet door de operatie.
3.9 Voorts legt eiseres aan haar vordering ten grondslag dat het aan "informed consent" aan de zijde van eiseres zou hebben ontbroken. Geconfronteerd met de als productie 3 bij conclusie van antwoord overgelegde kennelijk door haar ondertekende schriftelijke verklaring dat zij op 22 juni 1995 reeds toestemming heeft gegeven voor de onderhavige operatie en waarin te lezen is dat er een driedimensionale orbita-expansie gaat plaatsvinden en waarop mogelijke risico's zoals hypesthesie van het voorhoofd en pijn staan aangegeven, verklaart eiseres ter comparitie dat zij deze verklaring niet herkent en pas later heeft gezien; dat zij zich niet kan herinneren deze verklaring te hebben ondertekend en dat zij de handtekening niet als de hare herkent.
De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op voormelde verklaring van 22 juni 1995 alsmede de aantekeningen van 15 mei 1995 en 22 juni 1995 op het als productie 11 bij conclusie van antwoord overgelegde "decursus-formulier" het ervoor moet worden gehouden dat eiseres toestemming heeft gegeven voor de onderhavige operatie en dat de opgetreden bijverschijnselen met haar vooraf zijn besproken, zodat deze als normale behandelingsrisico's te beschouwen gevolgen voor haar rekening komen. Gelet op voormelde bescheiden heeft eiseres ook geen relevante feiten gesteld cq aangeboden te bewijzen waaruit zou kunnen blijken dat zij die toestemming niet heeft gegeven danwel de mogelijke risico's niet dan wel onvoldoende met haar zijn besproken.
3.10 Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, gesteld al dat er sprake zou zijn geweest van onvoldoende voorlichting, hetgeen niet is gebleken, het nog maar de vraag is of eiseres als redelijk handelend patiënt bij voldoende voorlichting van operatie had afgezien. Zij heeft dat in ieder geval niet aannemelijk gemaakt in aanmerking genomen o.m. dat het doel van de operatie (correctie van de uitpuilende ogen) is geslaagd en niet gesteld of gebleken is dat er hiervoor alternatieven waren, mede in het licht van de onbetwiste stelling van gedaagde het niet tijdig verhelpen van de compressie van de oogbol ertoe kan leiden dat de klachten die met de ziekte gepaard gaan steeds verder toenemen en zelfs blindheid kan optreden. Dat achteraf bezien de operatie is tegengevallen is ten deze niet van belang.
3.11 Tot slot verwijt eiseres de afdeling oogheelkunde dat deze ten aanzien van de klacht van het dubbelzien een onjuiste diagnose zou hebben gesteld en ten onrechte niet (zoals later in 1997 wel gebeurde) reeds in 1995 een prismabril zou hebben voorgeschreven.
3.12 Deze klacht moet onmiddellijk worden verworpen nu eiseres op geen enkele wijze heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat zij reeds tijdens de onderzoeken door de afdeling oogheelkunde in 1995 leed aan dubbelzien en die afdeling dat niet heeft onderkend.
3.13 Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering moet worden afgewezen en dat gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit geding dient te dragen.
4. De beslissing
De rechtbank:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding aan de zijde van eiseres gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op € 205 aan griffierecht en € 780 voor salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.Ph. Bergmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
JB