ABRvS, 25-07-2012, nr. 201201252/1/A1
ECLI:NL:RVS:2012:BX2555
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-07-2012
- Zaaknummer
201201252/1/A1
- LJN
BX2555
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BX2555, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑07‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2011:BV3734, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2011:BV3734, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Woningwet; Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
JOM 2012/745
Uitspraak 25‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 september 2010 heeft de raad van de gemeente Kaag en Braassem op voorstel van het college het projectbesluit "Spoorstraat 1" vastgesteld.
Partij(en)
201201252/1/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging van Eigenaars Roelofstaete (hierna: de VVE), gevestigd te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 december 2011 in zaken nrs. 10/7827, 10/8572, 10/8573 en 11/15 in het geding tussen:
1. de VVE,
2. [wederpartijen sub 2],
3. [wederpartij sub 3]
en
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2010 heeft de raad van de gemeente Kaag en Braassem op voorstel van het college het projectbesluit "Spoorstraat 1" vastgesteld.
Bij besluit van 7 oktober 2010 heeft het college aan Stichting Huisvesting Gezondheidszorg Alkemade met toepassing van het projectbesluit bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een appartementencomplex op het perceel Spoorstraat 1 te Roelofarendsveen (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 21 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door de VVE, [wederpartijen sub 2] en [wederpartij sub 3] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de VVE en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2012, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Stichting een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De VVE en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2012, waar de VVE en anderen, bijgestaan door mr. J.J.M. van Lint, advocaat te Sassenheim, en het college, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw en ir. D. Konings, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. K. Heede, N.J. van Ruiten en J.A.J. van der Salm, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een appartementencomplex met 23 appartementen en een inpandige garage op het perceel. Het gebouw bestaat twee gedeelten, een gedeelte van vijf bouwlagen met een bouwhoogte van 17 m en een gedeelte van vier bouwlagen met een bouwhoogte van 14 m.
Het bouwplan is in strijd met het geldende bestemmingsplan "Veenwetering", gelet op de daarin aan de gronden toegekende bestemmingen en omdat de maximale bouwhoogte en het bouwvlak door het bouwplan worden overschreden. Om niettemin bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen, is het projectbesluit genomen.
2.2. De VVE en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het projectbesluit onbevoegd is genomen door de gemeenteraad. In dit verband stellen zij dat, waar het het projectbesluit betreft, de rechtbank ten onrechte niet de gemeenteraad als verwerende partij heeft aangemerkt, maar het college.
2.2.1. Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Chw kan een besluit, waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel door het orgaan dat op het bezwaar op beroep beslist in stand worden gelaten, indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Ingevolge het tweede lid, blijft artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) buiten toepassing.
2.2.2. Het betoog is terecht voorgedragen, doch leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Blijkens de gedingstukken is het projectbesluit op 6 september 2010 vastgesteld door de raad. Niet in geschil is dat dit bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ten tijde van het nemen van het besluit had gedelegeerd aan het college, zodat sprake is van een bevoegdheidsgebrek. Nu evenwel aannemelijk is dat belanghebbenden door dit gebrek niet zijn benadeeld, bestaat aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 1.5 van de Chw. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college, blijkens zijn voorstel aan de raad van 3 augustus 2010, het besluit voor zijn rekening heeft genomen en kan instemmen met de inhoud ervan. Gelet hierop heeft de rechtbank de raad terecht niet als verwerende partij aangemerkt.
Het betoog faalt.
2.3. De VVE en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het aantal in het bouwplan voorziene parkeerplaatsen ontoereikend is. Zij stellen dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de bestaande parkeerdruk en naar de effecten van het bouwplan daarop. Zij stellen voorts dat een deel van de voorziene parkeerplaatsen niet aan de vereiste maatvoering voldoet. De VVE en anderen vrezen voorts dat het bouwplan ten koste gaat van de verkeersveiligheid.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=CVNM5lkw5YQ%3D">201011477/1/H1a>), dient bij de beantwoording van de vraag of voorzien wordt in voldoende parkeermogelijkheden, alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat een reeds bestaand tekort buiten beschouwing mag worden gelaten. Voor het oordeel dat het college ten onrechte de parkeerdruk in de bestaande situatie niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken, bestaat dan ook geen grond. Het college heeft de parkeerbehoefte van het bouwplan aan de hand van de parkeerkencijfers, vermeld in de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen in de bebouwde kom (ASVV 2004), vastgesteld op 30,4 parkeerplaatsen. In hetgeen is aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet van de ASVV 2004 uit mocht gaan. Het bouwplan voorziet in de aanleg van 19 parkeerplaatsen in een inpandige stallingsgarage en 14 parkeerplaatsen rondom de bebouwing. Ter zitting is komen vast te staan dat deze parkeerplaatsen aan de vereiste maatvoering voldoen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bouwplan aldus in voldoende parkeerplaatsen voorziet, ook wanneer ervan wordt uitgegaan dat als gevolg van de voorziene inrit van de garage twee openbare parkeerplaatsen komen te vervallen. Zij heeft voorts terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat als gevolg van het bouwplan de verkeersveiligheid niet langer is gewaarborgd.
Het betoog faalt.
2.4. De VVE en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de afweging van de betrokken belangen onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen bij behoud van privacy, uitzicht en voldoende zon- en daglichttoetreding. Zij voeren aan dat de rechtbank ten onrechte de hoogte van het gebouw en de afstand ervan tot de omringende bebouwing niet in haar beoordeling heeft betrokken.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet leidt tot een zodanige aantasting van de belangen van de bewoners van de Roelofstaete en anderen bij voldoende privacy, uitzicht en lichtinval dat daaraan bij de afweging van de betrokken belangen doorslaggevend gewicht had dienen te worden toegekend. Zij heeft daarbij terecht betekenis toegekend aan de uitkomst van de uitgevoerde bezonningsstudie, aan de situering van de voorziene balkons ten opzichte van de woning van [wederpartijen sub 2] en aan de afstand tussen het bouwplan en de woning van [wederpartij sub 3]. De afstand tussen het bouwplan en de bestaande bebouwing is, hoewel niet ruim, niet zodanig krap dat om die reden in redelijkheid geen medewerking aan het bouwplan kon worden verleend. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de hoogte van het gebouw is afgestemd op de hoogte van de naastgelegen complexen, waaronder de bestaande lage bebouwing ten westen van het nieuwe gebouw, en dat het bouwplan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Centrumvisie Roelofarendsveen, die op het perceel een gebouw met maximaal vijf bouwlagen passend acht. De rechtbank heeft bij haar oordeel aldus zowel de hoogte als de afstand tot de omringende bebouwing betrokken.
Het betoog faalt.
2.5. De VVE en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de situering van de toegang tot de garage bij [wederpartijen sub 2] tot licht- en geluidsoverlast zal leiden, nu in het projectbesluit, noch in de bouwvergunning is voorzien in een verplichting een keerwand en een groene haag te plaatsen om zodanige overlast te voorkomen.
2.5.1. Op de bij de bouwvergunning behorende tekening "definitief ontwerp terrein indeling" is een keerwand ingetekend. Ter zitting is komen vast te staan dat het bouwen van de keerwand voor de constructie van het bouwplan essentieel is. Nu bij gebruikmaking van de bouwvergunning de keerwand zal worden gerealiseerd, heeft het college geen aanleiding hieven te zien aan het projectbesluit of aan de bouwvergunning een voorschrift te verbinden, dat tot de bouw van een keerwand verplicht.
Het betoog dat niet is voorzien in een afdwingbare verplichting tot aanleg van een groene haag ter reductie van geluid- en lichtoverlast als gevolg van de situering van de toegang tot de garage is terecht voorgedragen. Nu het aanleggen van een groene haag geen bouwen betreft, brengt de enkele aanduiding ervan op voormelde tekening immers niet de verplichting met zich de haag aan te brengen. Het betoog leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de gedingstukken niet blijkt dat de aanvaardbaarheid van het bouwplan afhankelijk is van de aanleg van de haag. Het college heeft dit ter zitting bevestigd. In dit licht bezien heeft het college het niet noodzakelijk hoeven achten aan het projectbesluit ter zake een voorschrift te verbinden. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel. Overigens heeft de Stichting ter zitting opnieuw de toezegging gedaan de groene haag te zullen aanleggen, van welke toezegging het college met instemming kennis heeft genomen.
Het betoog faalt.
2.6. De VVE en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat ten gevolge van het bouwplan de bestaande wateroverlast op het perceel van [wederpartijen sub 2] zal toenemen en dat voorts gevreesd moet worden voor onaanvaardbare windoverlast als gevolg van de hoogte van het voorziene gebouw.
2.6.1. Als gevolg van realisering van het bouwplan zal de totale verharding van het perceel toenemen met 320 m2. De ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit bevat een beschrijving van de wijze waarop in het projectbesluit rekening is gehouden met de gevolgen van het bouwplan voor de waterhuishouding. De VVE en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat niet in een voldoende afwatering is voorzien en dat het bouwplan tot een toename van wateroverlast zal leiden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap van Rijnland, voor het bouwplan een positief wateradvies heeft afgegeven.
Gelet op de voorziene maximale hoogte van het gebouw van 17 m heeft de rechtbank voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat van het bouwplan zodanige windoverlast is te verwachten dat het college om die reden daaraan in redelijkheid geen planologische medewerking heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
2.7. De VVE en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat onvoldoende rekening is gehouden met hun belang bij het behoud van groen in de omgeving.
2.7.1. Niet in geschil is dat het bouwplan ten koste gaat van bestaand groen in de omgeving, waaronder een bestaande kastanjeboom op het perceel. In hetgeen de VVE en anderen hebben aangevoerd, heeft de rechtbank evenwel terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bouwplan tot een zodanige aantasting van de groenstructuur van de omgeving zal leiden, dat het college om die reden het projectbesluit niet heeft kunnen nemen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwplan niet ten koste gaat van het bestaande groen in de openbare ruimte.
Het betoog faalt.
2.8. De VVE en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de Stichting bij realisering van het bouwplan dan aan hun belang bij het voorkomen van een ernstige waardevermindering van hun woningen.
2.8.1. In de stelling van de VVE en anderen dat het bouwplan nadelige invloed zal hebben op de waarde van hun woningen, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college bij de afweging van de betrokken belangen geen doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen aan de belangen bij realisering van het bouwplan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de VVE en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de gestelde onverkoopbaarheid van verscheidene, te koop staande appartementen het directe gevolg is van het bouwplan. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat een eventuele waardevermindering van de woningen zodanig zal zijn dat het college bij de belangenafweging hieraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen.
Het betoog faalt.
2.9. De VVE en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, gelet op de afwijkende dakvorm en de massaliteit van het gebouw.
2.9.1. Niet in geschil is dat de welstandscommissie over het bouwplan positief heeft geadviseerd. De enkele stelling dat de welstandscommissie niet aan de criteria in de welstandsnota heeft getoetst, biedt geen grond voor het oordeel dat dit advies zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. De VVE en anderen hebben geen advies van een ander deskundig te achten persoon overgelegd, noch gemotiveerd aangevoerd dat het welstandsadvies in strijd is met volgens de welstandsnota geldende criteria. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Het betoog faalt.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
De voorzitter w.g. Hanrath
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
- 392.