De drie zaken met de hiervoor vermelde parketnummers zijn ter terechtzitting van 16 november 2011 gevoegd en zijn vervolgens gezamenlijk geadministreerd onder het parketnummer van de hoofdzaak: 13/661240-10.
Rb. Amsterdam, 21-08-2013, nr. 13/661240-10, nr. 13/850929-11, nr. 13/660778-11
ECLI:NL:RBAMS:2013:5117
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
21-08-2013
- Zaaknummer
13/661240-10
13/850929-11
13/660778-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2013:5117, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 21‑08‑2013
Uitspraak 21‑08‑2013
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/661240-10, 13/850929-11 en 13/660778-11
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres] te [plaats] en daar feitelijk verblijvend.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.C. Polat, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
in de zaak met parketnummer 13/661240-10,
hij op of omstreeks 10 december 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal of meermalen (met kracht) met een (bestek)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd en/of de (linker)zij van voornoemde [A] heeft gestoken en/of gesneden;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 10 december 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [A] eenmaal of meermalen (met kracht) met een (bestek)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd en/of de (linker)zij heeft gestoken en/of gesneden, waardoor voornoemde [A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
in de zaak met parketnummer 13/850929-11,
hij op of omstreeks 13 september 2010 te Amsterdam opzettelijk mishandelend (zijn vriendin) [B] (met kracht) (omver) heeft geduwd en/of die [B] (met kracht) bij de arm(en) heeft (vast)gegrepen en/of (vast)gehouden en/of die [B] in een vinger heeft gebeten, waardoor voornoemde [B] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
en/of
hij op of omstreeks 13 september 2010 te Amsterdam opzettelijk mishandelend (zijn schoonmoeder) [C] meermalen, althans éénmaal (telkens) (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen;
in de zaak met parketnummer 13/660778-111.,
1.
hij op of omstreeks 03 augustus 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, althans een persoon, te weten [B], eenmaal of meermalen (met kracht) bij haar armen heeft vastgepakt en/of aan haar armen heeft gerukt/getrokken en/of in haar armen heeft geknepen en/of zijn, verdachtes, hand voor/op haar mond en/of neus heeft gehouden zodat zij ([B]) minutenlang geen adem kon halen, tengevolge waarvan deze [B] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 03 augustus 2011 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [D] (hoofdagent van politie) en/of [E] (hoofdagent van politie) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 304 jo 300 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste te geleiden
voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Meer en Vaart, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig met zijn, verdachtes, lichaam en/of armen te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde opsporingsambtena(a)r(en) hem trachtte(n) te geleiden;
3. Voorvragen
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat alle ten laste gelegde feiten, voor zover van toepassing in de primair ten laste gelegde variant, kunnen worden bewezen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd, kort samengevat, dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in de zaak met parketnummer 13/661240-10 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Verder heeft de raadsman zich ten aanzien van het in de zaak met parketnummer
13/850929-11 als eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit, met uitzondering van het duwen van [B] nadat de moeder van [B] naar beneden was gekomen. Verdachte heeft immers bekend [B] van zich af te hebben geduwd. Met betrekking tot het antwoord op de vraag of dit duwen mishandeling oplevert, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft voorts ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/850929-11 als tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit opgemerkt dat getuige [G] niet heeft gezien dat aangeefster [C] is geslagen. Daarnaast heeft hij met betrekking tot de omstandigheid dat [C] en [B] in grote lijnen hetzelfde hebben verklaard (kort samengevat: dat verdachte [C] een klap in het gezicht heeft gegeven), opgemerkt dat [B] de dochter van [C] is en dat zij beiden ruzie hadden met verdachte. De rechtbank begrijpt de raadsman aldus dat hij de verklaringen van [B] en [C] onvoldoende acht om op grond daarvan tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/660778-11 onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd, kort samengevat, dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, met uitzondering van het ten laste gelegde trekken aan de arm van [B] door verdachte, nu hij die handeling heeft bekend. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het antwoord op de vraag of dit trekken aan de arm mishandeling oplevert.
Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/660778-11 onder 2 ten laste gelegde feit opgemerkt dat verdachte dit feit bekent.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 13/661240-10 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht de in de zaak met parketnummer 13/661240-10 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zijn broer [A] met een bestekmes in zijn hoofd heeft gestoken en dat hij hierdoor bij [A] aan de linkerzijde van zijn hoofd in zijn haarlijn ter hoogte van zijn wenkbrauw een snee van ongeveer 1 centimeter heeft veroorzaakt.
Dat verdachte bij voornoemd handelen het voorwaardelijk opzet had [A] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen. Verdachte heeft [A] weliswaar op een kwetsbare plek – de linkerzijde van het hoofd – gestoken, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, maar niet kan worden vastgesteld dat hij dit met kracht heeft gedaan. Dit blijkt namelijk niet uit de verklaring van [A] en het beperkte letsel wijst hier evenmin op. Verder heeft verdachte gestoken met een bestekmes, waarvan het lemmet kleine kartels had. Het steken met een dergelijk mes op het hoofd kan, anders dan het steken met bijvoorbeeld een mes met een scherp lemmet, wanneer niet met kracht wordt gestoken, naar algemene ervaringsregels geen zwaar lichamelijk letsel veroorzaken.
Naast het steken in het hoofd is ook ten laste gelegd dat verdachte [A] met het bestekmes in zijn zij heeft gestoken. De rechtbank acht deze handeling weliswaar bewezen, maar overweegt het volgende. [A] heeft verklaard dat hij geen pijn voelde tengevolge van dit steken. Ook heeft deze handeling geen letsel opgeleverd. Dit maakt aannemelijk dat verdachte niet met kracht in de zij van [A] heeft gestoken. Gezien het voorgaande en gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het bestekmes waarmee verdachte dus ook in de zij heeft gestoken, kon ook dit steken door verdachte naar algemene ervaringsregels geen zwaar lichamelijk letsel opleveren.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat zowel het steken in het hoofd als het steken in de zij van [A] door verdachte niet de aanmerkelijke kans opleverde dat zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht bij [A] en dat reeds hierom geen sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/661240-10 subsidiair ten laste gelegde
Nu het steken door verdachte in de zij pijn, noch letsel heeft veroorzaakt, levert het steken in de zij geen mishandeling op en zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/660778-11 onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht ten aanzien het in de zaak met parketnummer 13/660778-11 onder 1 ten laste gelegde, anders dan de officier van justitie, de gestelde mishandeling door het (minutenlang) benemen van de adem aan [B] door verdachte niet bewezen. Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat [B] op dit punt wisselende verklaringen heeft afgelegd. Zij heeft bij de politie verklaard dat verdachte ongeveer vijf minuten zijn hand voor haar mond heeft gehouden, terwijl zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat verdachte niet lang zijn hand voor haar mond heeft gehouden. Verder heeft verdachte verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij zijn hand voor de mond van [B] heeft gehouden om haar rustig te krijgen. Gezien het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte door het houden van de hand voor de mond van [B] de voor een bewezenverklaring van mishandeling vereiste pijn en/of letsel bij [B] heeft veroorzaakt.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/661240-10 subsidiair ten laste gelegde,
op 10 december 2010 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [A] met een bestekmes in het hoofd heeft gestoken, waardoor voornoemde [A] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/850929-11 ten laste gelegde,
op 13 september 2010 te Amsterdam opzettelijk mishandelend zijn vriendin [B] met kracht heeft geduwd en die [B] met kracht bij de armen heeft vastgegrepen en vastgehouden en die [B] in een vinger heeft gebeten, waardoor voornoemde [B] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
en
op 13 september 2010 te Amsterdam opzettelijk mishandelend zijn schoonmoeder [C] éénmaal met kracht in het gezicht heeft geslagen;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/660778-11 ten laste gelegde,
1.
op 3 augustus 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, te weten [B], meermalen met kracht bij haar armen heeft vastgepakt en aan haar armen heeft getrokken tengevolge waarvan deze [B] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
op 3 augustus 2011 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [D] (hoofdagent van politie) en [E] (hoofdagent van politie) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Meer en Vaart, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig met zijn, verdachtes, lichaam en/of armen te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde opsporingsambtenaren hem trachtten te geleiden.
5. Het bewijs en bewijsoverwegingen
5.1
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die in een eventuele aanvulling op dit verkorte vonnis zullen worden opgenomen.
5.2
De rechtbank acht voor de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 13/661240-10 subsidiair ten laste gelegde mishandeling onder meer de belastende verklaringen die aangever [A] en zijn moeder bij de politie hebben afgelegd, redengevend. Dat zij later bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat zij hadden verzonnen dat verdachte [A] met een mes in zijn hoofd en zij had gestoken, geeft, anders dan gesteld door de verdediging, geen aanleiding aan de inhoud van hun eerder afgelegde verklaringen te twijfelen. Deze verklaringen worden namelijk ondersteund door ander objectief bewijs. Zo hebben de kort na het incident ter plaatse gekomen politieagenten vastgesteld dat [A] letsel had aan zijn hoofd, dat hij bloedde en hebben zij een bestekmes aangetroffen waarop, naar later uit onderzoek is gebleken, bloedsporen zaten. Anders dan de raadsman stelt acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het slachtoffer met zijn hoofd tegen de muur is gekomen, waarna bloed op het mes is terechtgekomen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het geconstateerde het letsel (snee van 1 cm) past bij een steekwond zodat aannemelijk is dat het bloed door het steken op het mes is gekomen. Verder merkt de rechtbank op dat [A] en zijn moeder pas op 11 juni 2013 bij de rechter-commissaris zijn gehoord. Het ten laste gelegde incident was toen al ruim twee en een half jaar geleden gebeurd en verdachte had zijn leven, naar zeggen van [A] en zijn moeder, gebeterd. Gelet hierop is het niet onaannemelijk dat zij de beschuldiging tegen hun broer respectievelijk zoon hebben afgezwakt om hem een veroordeling voor dit ten laste gelegde feit te besparen.
De rechtbank is van oordeel dat het steken in de zij van [A] met het bestekmes, wat de rechtbank op zich bewezen acht, niet als de ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat dit pijn en/of letsel heeft veroorzaakt bij [A].
5.3.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/850929-11 onder het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde, overweegt de rechtbank als volgt. In de tenlastelegging is niet opgenomen dat het slachtoffer [C] pijn en/of letsel heeft bekomen ten gevolge van het mishandelend slaan door verdachte. Het begrip “mishandeling” heeft evenwel in zoverre ook een feitelijke betekenis dat daarin besloten ligt dat de iemand aangedane feitelijkheden pijn dan wel letsel hebben veroorzaakt. Nu is bewezen dat verdachte opzettelijk mishandelend het slachtoffer [C] heeft geslagen, en het slachtoffer daarover heeft verklaard dat zij ten gevolge van het slaan, pijn aan haar gezicht voelde, is met de term “mishandelend” in de tenlastelegging genoegzaam tot uitdrukking gebracht dat pijn is veroorzaakt, zodat het bewezen verklaarde een mishandeling oplevert.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen
8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van voorarrest, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en oplegging van een meldplicht en een verplichting tot behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling als bijzondere voorwaarden. Verder heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van het in beslag genomen mes gevorderd.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van zijn strafeis gewezen op de ernst van het feit. In dit verband heeft hij naar voren gebracht dat verdachte respectloos heeft gehandeld en dat hij de slachtoffers angst en letsel heeft toegebracht.
Verder heeft hij gesteld dat de kans op recidive groot is gelet op de omstandigheden dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, dat hij, zoals valt op te maken uit het reclasseringsadvies, snel prikkelbaar is en dat hij de bewezen geachte feiten in kort tijdsbestek heeft gepleegd.
Het tijdsverloop in deze zaak, hoewel volgens de officier van justitie niet volledig aan het Openbaar Ministerie te wijten, en de omstandigheid dat verdachte sinds de ten laste gelegde feiten geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, heeft de officier van justitie in matigende zin meegewogen.
De officier van justitie acht, al het voorgaande afwegende, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
Oplegging van een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf is volgens de officier van justitie wel passend en nodig om verdachte ertoe te bewegen zich te houden aan de bijzondere voorwaarden.
8.2
Standpunt van de verdediging
In het kader van de strafoplegging heeft de verdediging allereerst opgemerkt dat op grond van de oriëntatiepunten, vastgesteld in het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS), doorgaans een geldboete of werkstraf wordt opgelegd.
Verder heeft de verdediging naar voren gebracht dat het goed gaat met verdachte; hij heeft werk, kan daardoor zijn schulden afbetalen en hij gaat naar school.
De verdediging heeft de rechtbank voorts verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Concluderend verzoekt de verdediging de rechtbank verdachte een geldboete of werkstraf op te leggen, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke straf.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere geweldsdelicten in een korte periode. De slachtoffers van de mishandelingen behoren allen tot de directe familiekring van verdachte. De rechtbank rekent het verdachte aan dat een deel van de mishandelingen plaatsvond in de woning van de slachtoffers. Dit is bij uitstek een plek waar de slachtoffers zich veilig moeten kunnen voelen; daarop moeten zij kunnen vertrouwen. Verdachte heeft door zijn handelen pijn en/of letsel veroorzaakt, maar ook dat vertrouwen geschaad.
Daarnaast heeft verdachte zich verzet bij een aanhouding. Hierdoor heeft hij het ambtelijk gezag ondermijnd.
Gezien de ernst van de feiten zoals hiervoor omschreven en rekening houdende met de omstandigheid dat verdachte, zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie, recidivist is met betrekking tot geweldsdelicten, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank acht het niet opportuun dat verdachte nu zijn vrijheid wordt benomen. Hij lijkt namelijk zijn leven weer wat op orde te hebben doordat hij, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, werkt en naar school gaat. Verder acht de rechtbank het van belang dat verdachte zo snel mogelijk begint met het door de reclassering geadviseerde traject. De rechtbank weegt in dit verband ook mee dat de bewezen verklaarde feiten geruime tijd geleden zijn gepleegd en dat verdachte kennelijk weer op goede voet staat met zijn moeder en broer, en daarbij gescheiden is van het slachtoffer [B]. Deze omstandigheden beperken het recidivegevaar met betrekking tot de slachtoffers in deze zaak enigszins. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk stellen aan de duur van het voorarrest van verdachte.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafoplegging ook acht geslagen op de pro justitia rapportage van 9 februari 2012, opgemaakt door de psychiater [F], en het reclasseringsadvies van 3 juli 2013 met betrekking tot verdachte. Hieruit komt een zorgwekkend beeld van verdachte naar voren. Zo heeft de psychiater geconcludeerd dat verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft, die tot uiting komt in impulsiviteit, prikkelbaarheid en een gebrek aan spijtgevoelens. De reclassering acht het recidiverisico hoog nu verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag volledig bij anderen legt, in plaats van bij zichzelf. De rechtbank acht het met het oog op het voorkomen van recidive door verdachte van belang dat hij het door de reclassering geadviseerde traject volgt, kort samengevat: reclasseringstoezicht en het ondergaan van een ambulante behandeling voor zijn gedragsproblematiek dat tot delictgedrag heeft geleid. Met het opleggen van een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank eveneens verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Verbeurdverklaring
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mes, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp de in de zaak met parketnummer 13/661240-10 bewezen geachte mishandeling is begaan.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13/661240-10 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 13/661240-10 subsidiair ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 13/850929-11 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 13/660778-11 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in de zaken met parketnummers 13/661240-10 en 13/850929-11 bewezen verklaarde:
mishandeling, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/660778-11 onder 1 bewezen verklaarde:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot;
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/660778-11 onder 1 bewezen verklaarde:
wederspannigheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 48 (achtenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat van deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd een gedeelte, groot 42 (tweeënveertig) dagen, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland, gevestigd aan de [adres] te [plaats].
Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland blijven melden, zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd onder behandeling stellen bij De Waag of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn problematische gedrag dat heeft geleid tot het plegen van de bewezen verklaarde delicten (probleembesef, agressieregulatie en voorkomen van impulsdoorbraken).
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd: het onder 1 op de aangehechte beslaglijst genoemde goed, te weten: een mes.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.G. Vos, voorzitter,
mrs. J.A.W. Jansen en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 augustus 2013.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑08‑2013