Mij is gebleken dat het vermelde faxnummer juist is.
HR, 16-06-2009, nr. 07/13570
ECLI:NL:HR:2009:BI1375
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-06-2009
- Zaaknummer
07/13570
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BI1375
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI1375, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI1375
ECLI:NL:PHR:2009:BI1375, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI1375
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 51 Sv. Aan de cassatieschriftuur is een brief gehecht waarin de raadsman van verdachte zich stelt als haar raadsman in de zaak i.c., en een transactierapport waaruit is af te leiden dat die brief op de datum van de brief is verzonden naar het faxnummer van de strafgriffie van het Hof. Bij de cassatieschriftuur is niet overgelegd een brief van de griffier van het Hof waarin de ontvangst van de genoemde brief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de HR toegezonden stukken. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat die brief niet aanwezig was in het dossier dat het Hof ter beschikking stond bij de behandeling van de strafzaak i.c. De inhoud van het verzendrapport op de hiervoor bedoelde brief die het juiste parketnr. van de zaak in 1e aanleg bevat, biedt echter voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat die brief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt. In cassatie moet daarom ervan worden uitgegaan dat zich wel een raadsman had gesteld en dat art. 51.2 Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis, dat, al wordt dat niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak t.t.z. buiten tegenwoordigheid van verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
16 juni 2009
Strafkamer
Nr. 07/13570
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 september 2006, nummer 22/001060-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof in hoger beroep art. 51 Sv heeft geschonden.
2.2. De procesgang in hoger beroep is als volgt geweest:
(i) de verdachte heeft op 16 februari 2006 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter van 20 december 2005, parketnummer 09/530619-05, waarbij zij bij verstek is veroordeeld.
(ii) de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep voor de terechtzitting van het Hof van 26 september 2006 is op 12 juli 2006 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was.
(iii) blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch een voor de verdachte optredende raadsman verschenen.
(iv) de verdachte is op 26 september 2006 door het Hof bij verstek veroordeeld.
2.3. De aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevatten niets waaruit kan volgen dat voor de behandeling van de zaak van de verdachte een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan een voor de verdachte optredende raadsman is gezonden.
2.4. Aan de cassatieschriftuur is een kopie van een brief gehecht van 22 maart 2006 van mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, aan de strafgriffie van het Hof. Deze brief houdt in:
"Er is op 22 februari 2006 hoger beroep ingesteld tegen het verstekvonnis van de politierechter 's-Gravenhage d.d. 26 december 2005, met parketnummer 09/530619-05.
Hierdoor stel ik mij als haar raadsman in hoger beroep."
Eveneens is aan de cassatieschriftuur een "transactierapport" gehecht waaruit is af te leiden dat de hiervoor genoemde brief, waarvan een gedeelte in het rapport is afgedrukt, op 22 maart 2006 van 12.34 tot 12.35 uur per fax is verzonden naar het nummer 070 381 3650, welk faxnummer het nummer van de strafgriffie van het Hof is.
2.5. Bij de cassatieschriftuur is niet overgelegd een brief van de griffier van het Hof waarin de ontvangst van de hiervoor onder 2.4 genoemde brief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat die brief van de advocaat niet aanwezig was in het dossier dat het Hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep. De inhoud van het verzendrapport op de hiervoor bedoelde brief van de advocaat, die het juiste parketnummer van de zaak in eerste aanleg bevat, biedt echter voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat die brief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.
In cassatie moet daarom ervan worden uitgegaan dat zich wel een raadsman had gesteld en dat het voorschrift van art. 51, tweede volzin, Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis, dat, al wordt dat niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 juni 2009.
Conclusie 14‑04‑2009
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 26 september 2006 verdachte bij verstek veroordeeld ter zake van diefstal tot een geldboete van € 150, —, subsidiair drie dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de terechtzitting heeft doen aanvangen, althans arrest heeft gewezen, zonder dat de raadsman van verdachte, die zich voor de behandeling bij het Hof als zodanig had gesteld, een afschrift van de dagvaarding had ontvangen.
4.
Uit stukken van het geding blijkt met betrekking tot de procesgang in deze zaak het volgende:
- —
verdachte heeft op 16 februari 2006 hoger beroep ingesteld tegen een te haren laste gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank 's‑Gravenhage van 20 december 2005, parketnummer 09/530619-05;
- —
de dagvaarding voor de terechtzitting van 26 september 2006 is op 12 juli 2006 op voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3e Sv uitgereikt aan de griffier aangezien de verdachte toen geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland had;
- —
ter terechtzitting van 26 september 2006 is verdachte noch haar raadsman verschenen;
- —
verdachte is op 26 september 2006 door het Hof bij verstek veroordeeld, tegen welke veroordeling zij op 7 december 2007 beroep in cassatie heeft ingesteld.
5.
Aan de cassatieschriftuur is een brief gehecht van 22 maart 2006 van mr O.O. van der Lee aan de strafgriffie van het Hof, die inhoudt dat mr Van der Lee zich in hoger beroep voor de verdachte als raadsman stelt in de zaak met parketnummer 09/530619-05. Daarbij wordt gesteld: ‘Er is op 22 februari 2006 hoger beroep ingesteld tegen het verstekvonnis van de politierechter 's‑Gravenhage d.d. 26 december 2005 (…)’. Aan de cassatieschriftuur is tevens een stuk gehecht dat bestaat uit de inhoud van de stelbrief en uit een transactierapport van een fax-verzending, dat als resultaat ‘o.k.’ vermeldt. Daaruit valt af te leiden dat de stelbrief op 22 maart per fax aan de strafgriffie van het Hof is verzonden.1.
6.
Van een ontvangstbevestiging blijkt niet uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken, terwijl een dergelijke bevestiging ook niet aan de schriftuur is gehecht. Gelet op HR 19 september 2006, LJN AX9212 leveren de wél aan de schriftuur gehechte stukken voldoende grond op voor het ernstig vermoeden dat de stelbrief ter griffie van het Hof is ontvangen en daar vervolgens in het ongerede is geraakt. Ik heb mij nog afgevraagd of dit laatste het gevolg kan zijn geweest van een voor rekening van de verdachte komend misverstand, gewekt door de onjuiste vermelding in de stelbrief van de datum van het vonnis en de datum van het instellen van hoger beroep. Nu echter het parketnummer wel met juistheid is vermeld, terwijl uit het Justitieel Documentatieregister niet blijkt van een tegen de verdachte gewezen verstekvonnis d.d. 26 december 2005 van de Rechtbank 's‑Gravenhage, meen ik dat dit niet het geval is. Relevante verschillen met het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad zie ik dus niet.
7.
Uit de aan de Hoge Raad gezonden stukken kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding of een andere kennisgeving over plaats en tijdstip van de zitting aan de raadsman is verzonden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit derhalve het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd. Het niet naleven van dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift moet worden geacht in de weg te staan aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van verdachte en diens raadsman. Het brengt mee dat het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid lijdt. Dit is slechts anders indien de rechter in redelijkheid mag aannemen dat verdachte er geen prijs op heeft gesteld ter zitting te verschijnen en aldaar door een raadsman te worden bijgestaan of in haar afwezigheid door een uitdrukkelijk gemachtigde raadsman het woord ter verdediging te laten voeren. In onderhavige zaak is hiervan niets gebleken.
8.
Het middel is terecht voorgesteld.
9.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑04‑2009