HvJ EG, 10-03-2009, nr. EJ529A/06, nr. H-101/08
ECLI:NL:OGHNAA:2009:BH9584
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
10-03-2009
- Zaaknummer
EJ529A/06
H-101/08
- LJN
BH9584
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHNAA:2009:BH9584, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba, 10‑03‑2009; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑03‑2009
Inhoudsindicatie
In geding is de eventuele tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis van 14 juni 2006. De grieven beogen verzoek van Imanagement tot verlening van rechterlijk verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis van 14 juni 2006 van het scheidsgerecht van Moskou in volle omvang aan het oordeel van het Hof te onderwerpen. Het verzoek om exequatur dient ten minste te doorstaan de toets aan het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken. Het Russisch handels-hooggerechtshof heeft het vonnis van het handelsgerecht Moskou in stand gelaten en daarmee in stand gelaten de vernietiging van het betreffende arbitrale vonnis. Dit op grond van het oordeel dat partijen niet geacht kunnen worden te zijn overeengekomen hun geschil te doen beslechten door het scheidsgerecht Moskou. Daarom wordt het verzoek om exequatur van het arbitraal vonnis afgewezen. De eventuele opheffing van het beslag dat Imanagement ten laste van Cukurova heeft doen leggen wordt hier niet beoordeeld.
Zaaknummers: EJ 529A/06; H-101/08
Datum uitspraak: 10 maart 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van de
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht IMANAGEMENT SERVICES LTD.,
gevestigd op Tortola, British Virgin Islands,
en met gekozen woonplaats ten kantore van haar voormalige gemachtigden,
voorheen verzoekster, thans appellante,
verder: Imanagement,
gemachtigden: aanvankelijk de advocaten mrs. T.C. Martis en A. Bach Kolling,
thans geen.
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht ÇUKUROVA HOLDING A.S.,
gevestigd te Istanbul, Turkije,
voorheen verweerster, thans geïntimeerde,
verder: Çukurova,
gemachtigde: de advocate mr. M.R. Hammoud.
1. Verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: het GEA), wordt verwezen naar de tussen partijen gegeven beschikkingen van 6 maart 2007 (verder: de tussenbeschikking) en 15 november 2007 (verder: de eindbeschikking). De inhoud van beide geldt als hier ingevoegd.
1.2 Imanagement is in hoger beroep gekomen van de tussenbeschikking en de eindbeschikking door indiening van een beroepschrift ter griffie van het GEA op 27 december 2007. Zij heeft bij op 8 februari 2008 ingediend aanvullend beroepschrift vier grieven aangevoerd en toegelicht, en het Hof verzocht de beschikkingen te vernietigen en haar vordering alsnog toe te wijzen, met veroordeling van Çukurova in de proceskosten van beide instanties. Çukurova heeft een verweerschrift ingediend waarin zij de grieven heeft bestreden en heeft geconcludeerd tot bevestiging van de eindbeschikking met veroordeling van Imanagement in de proceskosten. De gemachtigden van Imanagement hebben gedesisteerd. Op de nader voor pleidooi bepaalde datum is alleen de gemachtigde van Çukurova verschenen, die een pleitnota en vooraf aan het Hof en aan Imanagement toegezonden producties heeft overgelegd.
1.3 De uitspraak van de beschikking in hoger beroep is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld zodat Imanagement daarin kan worden ontvangen.
3. Grieven
3.1 De in art. 429o Rv bedoelde middelen waarop het beroep is gegrond, zijn meer dan twee maanden na indiening van het beroepschrift voorgedragen. Anders dan Çukurova meent, heeft dit niet tot gevolg dat het Hof op de grieven geen acht slaat. Uit de vantoepassingverklaring in art. 429o Rv van art. 270 Rv vloeit voort dat bezwaren tegen de bestreden uitspraak ook in een zogenoemde EJ-procedure, die eindigt in een beschikking, afzonderlijk van en op een latere datum dan de akte van appel kunnen worden ingediend. Niet is overigens gebleken dat Çukurova door deze wijze van procederen van Imanagement in haar mogelijkheden om verweer te voeren, is geschaad.
3.2 De grieven beogen het verzoek van Imanagement tot verlening van rechterlijk verlof tot tenuitvoerlegging als bedoeld in art. 985 Rv (verder: exequatur) van de “award” (verder: het arbitraal vonnis) van het “Arbitral Court of the Chamber of Commerce and Industry of the Moscow Region” (verder: het scheidsgerecht Moskou) van 14 juni 2006 in volle omvang aan het oordeel van het Hof te onderwerpen en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4. Verdere beoordeling
4.1 Het verzoek om exequatur dient, zoals het GEA terecht heeft overwogen (tussenbeschikking rov. 4.2) en door partijen in hoger beroep niet is betwist, ten minste te doorstaan de toets aan het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, gesloten te New York op 10 juli 1958 (verder: het Verdrag). Het Verdrag bepaalt, voor zover thans van belang:
<i><small>Artikel II
1. Iedere Verdragsluitende Staat erkent de schriftelijke overeenkomst waarbij partijen zich verbinden aan een uitspraak van scheidsmannen te onderwerpen alle of bepaalde geschillen welke tussen hen zijn gerezen of welke tussen hen zouden kunnen rijzen naar aanleiding van een bepaalde al dan niet contractuele rechtsbetrekking en betreffende een geschil, dat vatbaar is voor beslissing door arbitrage.
2. Onder “schriftelijke overeenkomst” wordt verstaan een compromissoir beding in een overeenkomst of akte van compromis, ondertekend door partijen, of vervat in gewisselde brieven of telegrammen.
(…)
Artikel V
1. De erkenning en tenuitvoerlegging van de uitspraak zullen slechts dan, op verzoek van de partij tegen wie een beroep op de uitspraak wordt gedaan, geweigerd worden, indien die partij aan de bevoegde autoriteit van het land waar de erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht, het bewijs levert:
(…)
(c) Dat de uitspraak betrekking heeft op een geschil dat niet valt onder het compromis of dat niet valt binnen de termen van het compromissoir beding, of dat de uitspraak beslissingen bevat die bepalingen van het compromis of van het compromissoir beding te buiten gaan (…);
(…)
(e) Dat de uitspraak nog niet bindend is geworden voor partijen of is vernietigd of haar tenuitvoerlegging is geschorst door een bevoegde autoriteit van het land waar of krachtens welks recht die uitspraak werd gewezen.</i></small>
4.2 Çukurova heeft tijdig voorafgaand aan het pleidooi in hoger beroep, waar Imanagement niet is verschenen, afschrift overgelegd van de “resolution” (verder: het arrest) van het Supreme Commercial Court of the Russian Federation (verder: het Russisch handels-hooggerechtshof) van 16 september 2008. Hierin is beslist de “resolution” (verder: het arrest) van het “Moscow District Federal Commercial Court” (verder: het districtshof Moskou) van 24 december 2007 ter zijde te stellen en de “ruling” (verder: het vonnis) van het “Moscow City Commercial Court” (verder: het handelsgerecht Moskou) van 6 september 2007 ongewijzigd te laten. In zijn arrest van 24 december 2007 had het districtshof Moskou, kort gezegd, oordelend in hoger beroep het vonnis van het handelsgerecht Moskou van 6 september 2007 vernietigd. In dat vonnis van 6 september 2007 had het handelsgerecht Moskou, op zijn beurt, het arbitraal vonnis van het scheidsgerecht Moskou van 14 juni 2006 vernietigd waarin de vordering van Imanagement op Çukurova tot een bedrag van US$ 81.000.000 was toegewezen. Het Russisch handels-hooggerechtshof, oordelend in hoogste instantie, heeft dus het vonnis van het handelsgerecht Moskou van 6 september 2007 in stand gelaten en daarmee de in dat vonnis uitgesproken vernietiging van het arbitraal vonnis van 14 juni 2006, waar het in deze procedure om gaat, eveneens in stand gelaten. Het Russische handels-hooggerechtshof is tot deze beslissing gekomen op grond van zijn oordeel dat partijen niet geacht kunnen worden te zijn overeengekomen hun geschil te doen beslechten door het scheidsgerecht Moskou.
4.3 Gelet op zowel het zojuist geciteerde art. V, eerste lid onder (e) als (ten overvloede) het zojuist geciteerde art. II eerste en tweede lid jo. art. V eerste lid onder (c) van het Verdrag, brengt het bovenstaande mee dat het verzoek om exequatur van het arbitraal vonnis van 14 juni 2006 dient te worden afgewezen.
4.4 Het Hof komt dus, zij het op andere gronden, tot dezelfde beslissing als het GEA zodat de beschikkingen waarvan beroep dienen te worden bevestigd. De eventuele opheffing van het beslag dat Imanagement ten laste van Çukurova heeft doen leggen, wordt niet in deze procedure beoordeeld en is reeds onderwerp geweest van een kort geding ex art. 704 lid 2 Rv, waarin bij vonnis van dit Hof van 18 maart 2008 de beslissing van het GEA om het beslag niet op te heffen, is bevestigd. De inhoud van dat vonnis is op de inhoud van deze beschikking niet van invloed.
4.5 Imanagement wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van Çukurova.
Beslissing
Het Hof:
bevestigt de beschikkingen waarvan beroep;
wijst het verzoek af;
veroordeelt Imanagement in de proceskosten van Çukurova in hoger beroep, tot de uitspraak van deze beschikking begroot op NAF. 17.400,- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. van Unen, G.C.C. Lewin en H.L. Wattel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao op 10 maart 2009.