Procestaal: Frans.
HvJ EG, 05-10-2006, nr. C-232/05
ECLI:EU:C:2006:651
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
05-10-2006
- Magistraten
P. Jann, K. Schiemann, N. Colneric, K. Lenaerts, E. Juhász
- Zaaknummer
C-232/05
- LJN
AZ3960
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2006:651, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 05‑10‑2006
Uitspraak 05‑10‑2006
P. Jann, K. Schiemann, N. Colneric, K. Lenaerts, E. Juhász
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
5 oktober 2006*
In zaak C-232/05,
betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 88, lid 2, tweede alinea, EG, ingesteld op 26 mei 2005,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Giolito als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues en S. Ramet als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster,
‘Niet-nakoming — Staatssteun — Steun aan Scott Paper SA/Kimberly-Clark — Verplichting tot terugvordering — Niet-uitvoering wegens toepassing van nationale procedure — Nationale procesautonomie — Grenzen — Nationale procedure die ‘onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging’ toelaat in zin van artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 — Nationale procedure die voorziet in opschortende werking van beroepen tegen betalingsbevelen van nationale autoriteiten’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, K. Schiemann, N. Colneric, K. Lenaerts en E. Juhász, rechters,
advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,
griffier: R. Grass,
gezien de stukken,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 mei 2006,
het navolgende
Arrest
1
De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn uitvoering te geven aan beschikking 2002/14/EG van de Commissie van 12 juli 2000 betreffende door Frankrijk verleende staatssteun ten behoeve van Scott Paper SA/Kimberly-Clark (PB 2002, L 12, blz. 1), de krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en de artikelen 2 en 3 van deze beschikking op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Het rechtskader
De gemeenschapsregeling
2
Artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1), bevat nadere regels voor de terugvordering van met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde staatssteun. Het luidt:
‘Onverminderd een beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 185 van het Verdrag [thans artikel 242 EG], dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. Daartoe nemen de betrokken lidstaten in geval van een procedure voor een nationale rechtbank alle nodige maatregelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, waarover zij binnen hun nationale rechtsstelsel beschikken om dit doel te bereiken, onverminderd de communautaire wetgeving.’
De nationale regeling
3
Artikel L4 van de Code de justice administrative (Franse wetboek bestuursrechtspraak) bepaalt:
‘Behoudens bijzondere wettelijke bepalingen hebben de beroepen geen opschortende werking indien de rechter niet anders gelast.’
4
Artikel 6 van decreet nr. 92-1369 van 29 december 1992 tot wijziging van décret no 62-1587 du 29 décembre 1962 portant règlement général sur la comptabilité publique et fixant les dispositions applicables au recouvrement des créances de l'État mentionnées à l'article 80 de ce décret (decreet nr. 62-1587 van 29 december 1962 houdende algemene regeling van de overheidsboekhouding en tot vaststelling van de bepalingen ter zake van de inning van de in artikel 80 van dit decreet bedoelde schuldvorderingen van de staat) (JORF van 30 december 1992, blz. 17954), is een bijzondere wettelijke bepaling. Aangaande de betalingsbevelen die worden gegeven door de staat of de nationale openbare instellingen, bepaalt het:
‘De schuldenaar kan opkomen tegen de in artikel 85 van het genoemde decreet van 29 december 1962 bedoelde bevelen tot betaling, hetzij door verzet tegen de tenuitvoerlegging in geval van betwisting van het bestaan, het bedrag of de invorderbaarheid van de schuldvordering, hetzij door verzet tegen vervolging in geval van betwisting van de formele geldigheid van een vervolgingshandeling.
Tegen de overige inningsbevelen kan verzet tegen vervolging worden aangetekend.
Deze wijzen van verzet schorten de inning op.’
5
Evenzo is, wat de door de territoriale overheden en de lokale openbare instellingen gegeven bevelen tot betaling betreft, in artikel L1617-5, punt 1, tweede alinea, van de Code général des collectivités territoriales (Franse algemene wet territoriale overheden), ingevoegd bij wet nr. 96-314 van 12 april 1996 (JORF van 13 april 1996, blz. 5707), bepaald dat‘de instelling bij een rechter van een beroep tot betwisting van de gegrondheid van een door een territoriale overheid of een lokale openbare instelling vastgestelde en geïnde schuldvordering, de uitvoerbaarheid van het bevel opschort’.
De precontentieuze procedure
Voorgeschiedenis van beschikking 2002/14
6
In 1969 heeft de vennootschap naar Amerikaans recht Scott Paper Company de vennootschap naar Frans recht Bouton Brochard overgenomen en een afzonderlijke vennootschap opgericht, Bouton Brochard Scott SA (hierna: ‘Bouton Brochard Scott’), die de activiteiten van Bouton Brochard heeft overgenomen.
7
In 1986 heeft Bouton Brochard Scott besloten een fabriek in Frankrijk te bouwen en heeft zij daartoe in het departement Loiret een terrein op het industriegebied La Saussaye te Orléans gekozen.
8
Op 31 augustus 1987 hebben de stad Orléans en het genoemde departement Bouton Brochard Scott bepaalde voordelen toegekend. Enerzijds hebben deze overheden haar een terrein van 48 hectare in dat industriegebied tegen preferentiële voorwaarden verkocht. Anderzijds hebben zij zich ertoe verbonden de zuiveringsheffing volgens een eveneens preferentieel tarief te berekenen.
9
Bouton Brochard Scott is in november 1987 ‘Scott SA’ (hierna: ‘Scott’) geworden.
10
In januari 1996 zijn de aandelen van laatstgenoemde vennootschap overgenomen door Kimberly-Clark Corporation (hierna: ‘Kimberly-Clark’).
11
In januari 1998 heeft deze laatste de sluiting aangekondigd van de fabriek in kwestie, waarvan de activa, te weten het terrein en de papierfabriek, in juni 1998 door Procter & Gamble zijn overgenomen.
12
Op 12 juli 2000 heeft de Commissie beschikking 2002/14 gegeven. Artikel 1 verklaart dat de staatssteun in de vorm van de voorkeursprijs voor een terrein (12,3 miljoen EUR in de geactualiseerde waarde) en van een voorkeurstarief voor de zuiveringsheffing (een door de Franse autoriteiten te bepalen bedrag) (hierna: ‘aan de orde zijnde steun’), die de Franse Republiek ten gunste van Scott tot uitvoering heeft gebracht, met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is.
13
13 Artikel 2 van beschikking 2002/14 bepaalt:
‘1. Frankrijk neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reeds onrechtmatig ter beschikking gestelde [aan de orde zijnde] steun terug te vorderen van de begunstigde.
2. De terugvordering heeft onverwijld plaats overeenkomstig de procedures van het nationale recht, voor zover die de onmiddellijke en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze beschikking mogelijk maken. […]’
14
Artikel 3 van deze beschikking luidt:
‘Frankrijk deelt de Commissie binnen twee maanden na de datum van de kennisgeving van deze beschikking mede welke maatregelen het heeft genomen om aan deze beschikking te voldoen.’
15
Op 31 juli 2000 is beschikking 2002/14 aan de Franse Republiek meegedeeld.
16
Op 30 november respectievelijk 4 december 2000 hebben Scott en het departement Loiret een beroep tot nietigverklaring van deze beschikking ingesteld bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen. Partijen hebben niet verzocht om opschorting van de uitvoering krachtens artikel 242 EG.
De na beschikking 2002/14 door de Franse Republiek ondernomen stappen ter zake van de steun in de vorm van een voorkeursprijs voor het terrein
17
Aangaande de steun in de vorm van een voorkeursprijs voor het terrein heeft de conseil général du Loiret op 15 december 2000 de betaling van 5 054 721 EUR gelast. De stad Orléans heeft op 2 januari 2001 de betaling van 8 002 231 EUR gelast.
18
Wegens een materiële fout bij de berekening van het bedrag van deze steun heeft de Commissie de Franse Republiek in maart 2001 evenwel een corrigendum gezonden.
19
Bijgevolg zijn de betalingsbevelen van 15 december 2000 en 2 januari 2001 op 23 maart 2001 nietigverklaard.
20
Naderhand heeft de conseil général du Loiret op 5 oktober 2001 een nieuw betalingsbevel — voor een bedrag van 4 691 370 EUR — gegeven. Ook de stad Orléans heeft, op 18 oktober 2001, een nieuw betalingsbevel — ten bedrage van 7 621 937 EUR — gegeven.
21
Kimberly-Clark heeft op 29 oktober respectievelijk 27 november 2001 tegen deze twee betalingsbevelen beroep ingesteld bij het Tribunal administratif d'Orléans.
22
Daar die beroepen naar Frans recht automatische opschortende werking hebben, zijn de betrokken bedragen niet geïnd.
De na beschikking 2002/14 door de Franse Republiek ondernomen stappen ter zake van de steun in de vorm van een voorkeurstarief voor de zuiveringsheffing
23
Aangaande de steun in de vorm van een voorkeurstarief voor de zuiveringsheffing heeft de stad Orléans in de maanden januari en augustus 2001 zes betalingsbevelen gegeven voor een totaalbedrag van 1 046 903 EUR.
24
Een van deze bevelen betrof een bedrag van 165 887 EUR, dat is betaald door de vennootschap Procter & Gamble, die de fabriek te Orléans heeft overgenomen.
25
De vijf overige betalingsbevelen zijn vervangen door drie bevelen van 5 december 2001 voor een totaalbedrag van 881 015 EUR.
26
Tegen deze laatste bevelen heeft Kimberly-Clark op 8 maart 2002 beroepen ingesteld bij het Tribunal administratif d'Orléans.
27
Gelet op de automatische opschortende werking van die beroepen zijn deze betalingsbevelen niet voldaan.
De procedure voor het Tribunal administratif d'Orléans
28
In haar brief van 2 juli 2003 heeft de Franse regering te kennen gegeven dat het Tribunal administratif d'Orléans de behandeling van de zaak had geschorst in afwachting van de uitspraak van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen over de geldigheid van beschikking 2002/14. In haar verweerschrift heeft deze regering echter toegegeven dat deze bewering onjuist was.
De debatten die vóór de instelling van het onderhavige beroep zijn gevoerd
29
Bij brieven van 8 mei, 31 juli en 8 oktober 2001, 13 maart, 26 augustus en 23 december 2002, 13 februari, 16 mei en 21 november 2003, alsmede 27 januari, 9 maart en 29 april 2004, heeft de Commissie de Franse autoriteiten verzocht, haar in te lichten over de voortgang van de terugvordering van de verschuldigde bedragen en haar bepaalde documenten en informatie te verstrekken over de procedures voor het Tribunal administratif d'Orléans. In haar brieven heeft de Commissie het belang benadrukt van een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging en de aandacht gevestigd op het feit dat zij zich rechtstreeks tot het Hof kan wenden op basis van artikel 88, lid 2, EG. In haar laatste brief, van 29 april 2004, heeft zij de Franse regering een laatste extra termijn van 20 dagen gegeven.
30
Van mening dat de antwoorden van de Franse Republiek in haar brieven van 13 november 2001, 27 november 2002, 25 maart en 2 juli 2003 onvoldoende waren, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.
Het beroep
31
Tot staving van haar beroep heeft de Commissie zich beroepen op één grief, die in wezen is ontleend aan schending van artikel 249, vierde alinea, EG en van de artikelen 2 en 3 van beschikking 2002/14, op de grond dat de Franse Republiek deze beschikking niet binnen de gestelde termijn heeft ten uitvoer gelegd.
De relevante datum voor de beoordeling van de niet-nakoming
32
Blijkens vaste rechtspraak is de referentiedatum voor de toepassing van artikel 88, lid 2, tweede alinea, EG die welke is bepaald in de beschikking waarvan de niet-uitvoering wordt bestreden of, in voorkomend geval, die welke de Commissie naderhand heeft gesteld (zie in die zin arresten van 3 juli 2001, Commissie/België, C-378/98, Jurispr. blz. I-5107, punt 26; 2 juli 2002, Commissie/Spanje, C-499/99, Jurispr. blz. I-6031, punt 28, en 1 juni 2006, Commissie/Italië, C-207/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 31).
33
In casu stellen de artikelen 2 en 3 van beschikking 2002/14 de Franse regering een termijn van twee maanden vanaf de datum van de kennisgeving van de beschikking om de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de aan de orde zijnde steun terug te vorderen en de Commissie daarvan in kennis te stellen. Na lange debatten tussen partijen heeft de Commissie in haar brief van 29 april 2004 een laatste termijn gesteld, die 20 dagen na deze datum verstreek.
34
In die omstandigheden moet de in artikel 3 van beschikking 2002/14 gestelde termijn worden geacht vervangen te zijn door die welke uit de brief van 29 april 2004 volgt (zie in die zin arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 35). De termijn is bijgevolg verlengd tot 19 mei 2004.
De grief
Argumenten van partijen
35
De Commissie betoogt dat, meer dan vijf jaar na de vaststelling van beschikking 2002/14, de door de Franse autoriteiten genomen maatregelen niet hebben geleid tot terugvordering van de aan de orde zijnde steun. Deze beschikking is bijgevolg niet naar behoren ten uitvoer gelegd.
36
De Commissie erkent dat op grond van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 de procedures van nationaal recht kunnen worden toegepast, maar zij benadrukt dat dit enkel geldt voor procedures die een ‘onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging’ van de beschikking van de Commissie toelaten. Een nationale procedure die voorziet in automatische opschortende werking van beroepen tegen betalingsbevelen voor de terugvordering van toegekende steun, voldoet niet aan deze criteria.
37
Volgens de Franse regering hebben de Franse autoriteiten de nodige zorgvuldigheid aan de dag gelegd bij de tenuitvoerlegging van beschikking 2002/14.
38
Overeenkomstig de nationale procedures hebben deze autoriteiten de begunstigde van de steun verscheidene betalingsbevelen gezonden, die na afloop van de procedure voor de bevoegde nationale rechter uitvoerbaar worden.
39
Artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 voorziet namelijk uitdrukkelijk in een dergelijk beroep op de nationale procedures, voor zover deze een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. De in casu toegepaste nationale procedureregels, daaronder begrepen de bepaling die voorziet in opschortende werking van beroepen tegen de betalingsbevelen, beletten een dergelijke tenuitvoerlegging niet.
40
De Franse regering benadrukt dat een ‘onverwijlde en daadwerkelijke’ tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie niet noodzakelijkerwijs betekent dat de steun onmiddellijk moet worden terugbetaald. Deze tenuitvoerlegging vereist daarentegen dat de lidstaat onverwijld de nationale procedure begint die tot de terugvordering van de toegekende steun moet leiden.
Beoordeling door het Hof
41
Ingevolge artikel 249, vierde alinea, EG zijn beschikkingen verbindend in al hun onderdelen voor degenen tot wie zij uitdrukkelijk zijn gericht.
42
Blijkens de rechtspraak is een lidstaat die bij beschikking wordt gelast onrechtmatige steun terug te vorderen, op grond van artikel 249 EG verplicht alle nodige maatregelen te nemen om die beschikking ten uitvoer te leggen (zie arresten van 12 december 2002, Commissie/Duitsland, C-209/00, Jurispr. blz. I-11695, punt 31, en 26 juni 2003, Commissie/Spanje, C-404/00, Jurispr. blz. I-6695, punt 21). Hij dient de verschuldigde bedragen daadwerkelijk terug te vorderen (zie in die zin arrest van 12 mei 2005, Commissie/Griekenland, C-415/03, Jurispr. blz. I-3875, punt 44, en arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punten 36 en 37).
43
Artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 preciseert dat terugvordering van de onverenigbaar verklaarde steun ‘onverwijld’ moet gebeuren.
44
In de onderhavige zaak verplicht beschikking 2002/14 de Franse Republiek, alle nodige maatregelen te nemen om de reeds onrechtmatig ter beschikking gestelde steun terug te vorderen van de begunstigde. Daartoe heeft de Commissie haar een termijn van twee maanden gegeven. Deze termijn, die is vervangen door die welke uit de brief van 29 april 2004 volgt, is dus verlengd tot 19 mei 2004.
45
Bij het verstrijken van deze laatste termijn, dat wil zeggen bijna vier jaar na de vaststelling van beschikking 2002/14, hadden de door de Franse autoriteiten ondernomen acties niet geleid tot daadwerkelijke terugvordering van de aan de orde zijnde steun, met uitzondering van een betaling van 165 887 EUR op het verschuldigde bedrag van 13 350 000 EUR.
46
Zoals de Franse regering zelf toegeeft, kunnen de betalingsbevelen wegens de automatische opschortende werking van de beroepen daartegen immers vóór de uitspraak van de bevoegde nationale rechter geen concrete gevolgen hebben ter zake van de terugbetaling van die steun.
47
Bijgevolg kan de steunontvanger van de onverenigbaar verklaarde steun afkomstige middelen gedurende die periode behouden en het daaruit voortvloeiende ongerechtvaardigde mededingingsvoordeel genieten.
48
De Franse regering betoogt evenwel dat deze vertraging te wijten is aan de toepassing van de procedures van Frans recht, welke toepassing artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 uitdrukkelijk toelaat.
49
Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat de toepassing van de nationale procedures in artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 afhankelijk is gesteld van de voorwaarde dat deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten, welke voorwaarde een uiting is van de eisen van het reeds eerder in de rechtspraak neergelegde beginsel van doeltreffendheid (zie arresten van 2 februari 1989, Commissie/Duitsland, 94/87, Jurispr. blz. 175, punt 12; 20 maart 1997, Alcan Deutschland, C-24/95, Jurispr. blz. I-1591, punt 24, en arrest van 12 december 2002, Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punten 32–34).
50
In punt 13 van de considerans van deze verordening staat dat in geval van niet met de gemeenschappelijke markt verenigbare onrechtmatige steun, de daadwerkelijke mededinging dient te worden hersteld en dat het hiertoe noodzakelijk is dat de steun onverwijld wordt teruggevorderd. De toepassing van de nationale procedures mag dus niet, doordat zij de onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie verhindert, het herstel van de daadwerkelijke mededinging beletten. De lidstaten moeten daartoe alle nodige maatregelen treffen om het nuttig effect van die beschikking te verzekeren.
51
Door te voorzien in opschortende werking van beroepen tegen betalingsbevelen die voor de terugvordering van toegekende steun worden gegeven, kan de in casu toegepaste procedure van Frans recht niet worden geacht de ‘onverwijlde en daadwerkelijke’ tenuitvoerlegging van beschikking 2002/14 toe te laten. Integendeel, door het verlenen van deze opschortende werking kan zij de terugvordering van de steun aanzienlijk vertragen.
52
Daar deze nationale procedure de door de communautaire regels ter zake van staatssteun nagestreefde doelstellingen miskent, heeft zij dan ook het onmiddellijke herstel van de vorige situatie belet en het uit de litigieuze steun voortvloeiende ongerechtvaardigde mededingingsvoordeel langer laten duren.
53
Bijgevolg voldoet de aan de orde zijnde procedure van nationaal recht niet aan de voorwaarden van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999. De Franse bepaling die voorziet in opschortende werking van beroepen tegen de betalingsbevelen had dus buiten toepassing moeten worden gelaten.
54
In die omstandigheden hoeft geen uitspraak te worden gedaan over de vraag of de nationale rechter in bijzondere gevallen de opschorting van de uitvoering van betalingsbevelen kan gelasten bij beroepen waarin geen grieven tegen de beschikking van de Commissie aan de orde zijn.
55
Daar komt nog bij dat opschortende werking van bij de nationale rechters ingestelde beroepen niet kan worden geacht absoluut noodzakelijk te zijn om met betrekking tot het gemeenschapsrecht een effectieve rechterlijke bescherming te verzekeren.
56
Die bescherming wordt immers reeds volkomen gewaarborgd door de in het EG-Verdrag voorziene middelen, in casu met name het beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG.
57
Aangezien de Europese Gemeenschap een rechtsgemeenschap is waarin de instellingen onderworpen zijn aan toezicht op de verenigbaarheid van hun handelingen met het Verdrag en met de algemene rechtsbeginselen, heeft het Verdrag een volledig stelsel van rechtsmiddelen en procedures in het leven geroepen, waarbij aan de communautaire rechter het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de instellingen is opgedragen (zie in die zin arrest van 25 juli 2002, Unión de Pequeños Agricultores/Raad, C-50/00 P, Jurispr. blz. I-6677, punten 38 en 40).
58
Blijkens de rechtspraak kan de begunstigde van onverenigbaar verklaarde steun beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230, tweede alinea, EG instellen, ook als de beschikking tot een lidstaat is gericht (zie in die zin arresten van 17 september 1980, Philip Morris/Commissie, 730/79, Jurispr. blz. 2671, en 9 maart 1994, TWD Textilwerke Deggendorf, C-188/92, Jurispr. blz. I-833, punt 14).
59
De begunstigde van onverenigbaar verklaarde steun, die de beschikking van de Commissie zou kunnen hebben bestreden, kan deze evenwel niet voor de nationale rechter opnieuw in geding brengen naar aanleiding van een beroep tegen de maatregelen van de nationale autoriteiten tot tenuitvoerlegging van deze beschikking. Zou de betrokkene zich in dergelijke omstandigheden voor de nationale rechter met een beroep op onwettigheid van de communautaire beschikking tegen de tenuitvoerlegging ervan kunnen verzetten, dan zou hij immers kunnen omzeilen dat de beschikking na het verstrijken van de in artikel 230, vijfde alinea, EG gestelde beroepstermijn jegens hem definitief is geworden (zie in die zin arrest TWD Textilwerke Deggendorf, reeds aangehaald, punten 17 en 18, en arrest van 15 februari 2001, Nachi Europe, C-239/99, Jurispr. blz. I-1197, punt 37).
60
Bijgevolg kan de beschikking van de Commissie betreffende de terugvordering van de verschuldigde bedragen niet voor een nationale rechter in geding worden gebracht. Voor dit vraagstuk is enkel bevoegd het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, dat daarover in het kader van een bij hem ingesteld beroep tot nietigverklaring uitspraak zal doen. Ingevolge artikel 242 EG heeft dit beroep, behoudens een andersluidende beslissing van het Gerecht van eerste aanleg, geen opschortende werking.
61
Gelet op het voorgaande dient te worden vastgesteld dat de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen te nemen om de in beschikking 2002/14 bedoelde steun van de begunstigde terug te vorderen, de krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en de artikelen 2 en 3 van deze beschikking op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
62
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dat is gevorderd. Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart:
- 1)
Door niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen te nemen om de steun bedoeld in beschikking 2002/14/EG van de Commissie van 12 juli 2000 betreffende door Frankrijk verleende staatssteun ten behoeve van Scott Paper SA/Kimberly-Clark, van de begunstigde terug te vorderen, is de Franse Republiek de krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en de artikelen 2 en 3 van deze beschikking op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.
- 2)
De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑10‑2006