Procestaal: Nederlands.
HvJ EG, 09-03-2006, nr. C-493/04
ECLI:EU:C:2006:167
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
09-03-2006
- Magistraten
A. Rosas, J. Malenovský, J.-P. Puissochet
- Zaaknummer
C-493/04
- Conclusie
F. G. JACOBS
- LJN
AV7649
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2006:167, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 09‑03‑2006
ECLI:EU:C:2005:700, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 17‑11‑2005
Uitspraak 09‑03‑2006
A. Rosas, J. Malenovský, J.-P. Puissochet
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
9 maart 2006 (*)
In zaak C-493/04,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch bij beslissing van 9 juni 2004, ingekomen bij het Hof op 1 december 2004, in de procedure
L. H. Piatkowski
tegen
Inspecteur van de Belastingdienst grote ondernemingen Eindhoven,
‘Vrij verkeer van werknemers — Sociale zekerheid — Persoon die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst in twee verschillende lidstaten uitoefent — Onderworpen aan socialezekerheidswetgeving van elk van deze staten — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikel 14 quater, sub b, en bijlage VII — Heffing van premie volksverzekeringen over rente die door in lidstaat gevestigde vennootschap is betaald aan ingezetene van andere lidstaat’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur) en J.-P. Puissochet, rechters,
advocaat-generaal: F. G. Jacobs,
griffier: R. Grass,
gezien de stukken,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- —
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. Sevenster en C. Wissels als gemachtigden,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Martin en P. van Nuffel als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 november 2005,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 48 en 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 39 EG en 43 EG), alsmede van artikel 14 quater, sub b, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1606/98 van de Raad van 29 juni 1998 (PB L 209, blz. 1; hierna: ‘verordening nr. 1408/71’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure tussen L. H. Piatkowski en de Inspecteur van de Belastingdienst grote ondernemingen Eindhoven (hierna: ‘Inspecteur’) ter zake van de bepaling van de grondslag voor de heffing van de premie volksverzekeringen die betrokkene in Nederland verschuldigd is.
Toepasselijke bepalingen
De communautaire regeling
3
Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71 bepaalt:
‘Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. […]’
4
Artikel 14 quater van deze verordening stelt bijzondere regels vast voor personen die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende lidstaten uitoefenen.
5
Volgens artikel 14 quater, sub b, is op degene die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende lidstaten uitoefent, in de in bijlage VII bij deze verordening genoemde gevallen van toepassing de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent en de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent.
6
Tot de in bijlage VII bij verordening nr. 1408/71 genoemde gevallen waarin op een persoon gelijktijdig de wetgeving van twee lidstaten van toepassing is, behoort het in punt 1 van deze bijlage genoemde geval waarin een persoon werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent in België en werkzaamheden in loondienst in een andere lidstaat.
De nationale regeling
7
Volgens artikel 6, lid 1, sub b, van de Algemene Ouderdomswet is elke niet-ingezetene die ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen, verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet. Hetzelfde geldt op overeenkomstige wijze volgens de andere volksverzekeringswetten, namelijk de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene Nabestaandenwet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
8
In Nederland is de heffing van de premies volksverzekeringen geregeld in de Wet financiering volksverzekeringen (hierna: ‘WFV’).
10
Artikel 7 van deze wet bepaalt:
‘De maatstaf voor de heffing van de premie voor de volksverzekeringen is het premie-inkomen van de premieplichtige.’
11
Volgens artikel 8 WFV wordt onder ‘premie-inkomen’ verstaan het belastbare inkomen of het belastbare binnenlandse inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting (hierna: ‘WIB’).
12
Volgens artikel 49, lid 1, sub c, punt 4, WIB maken inkomsten uit schuldvorderingen ten laste van een in Nederland gevestigde vennootschap deel uit van het belastbare binnenlandse inkomen, indien de genieter in deze vennootschap een niet tot het vermogen van een onderneming behorend aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 20, sub a, van deze wet.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
13
Piatkowski, Nederlands onderdaan, is in 1996 in België gaan wonen, waar hij beroepswerkzaamheden verricht als zaakvoerder van vennootschappen. Deze werkzaamheden worden door de Belgische socialezekerheidswetgeving als werkzaamheden anders dan in loondienst aangemerkt.
14
De betrokkene verricht tevens werkzaamheden als directeur van Vanderheide Beheer BV (hierna: ‘Vanderheide’), een in Nederland gevestigde besloten vennootschap die een volledige dochtervennootschap is van een Belgische vennootschap waarvan Piatkowski en zijn echtgenote elk de helft van de aandelen bezitten. Deze werkzaamheden, waarvoor de betrokkene in 1998 salaris heeft ontvangen dat onderworpen was aan de Nederlandse loonbelasting, worden door de Nederlandse socialezekerheidswetgeving als werkzaamheden in loondienst aangemerkt.
15
Piatkowski heeft een vordering op DuvedeC BV, een in Nederland gevestigde besloten vennootschap waarvan Vanderheide 41 % van de aandelen bezit. Op deze vordering heeft Piatkowski in 1998 rente ontvangen (hierna: ‘litigieuze rente’), die in aanmerking is genomen voor de berekening van zijn premie-inkomen over dat jaar.
16
Piatkowski heeft tegen deze inaanmerkingneming een bezwaarschrift ingediend bij de Inspecteur. De betrokken aanslag is evenwel bij uitspraak van 17 maart 2000 bevestigd. Piatkowski is tegen die uitspraak in beroep gegaan bij het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch. Hij heeft zich voor deze rechterlijke instantie met name op het standpunt gesteld dat het krachtens verordening nr. 1408/71 aan de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk België, zijn woonland, staat om premie te heffen over de litigieuze rente.
17
Aangezien het naar zijn oordeel voor gerede twijfel vatbaar is of het in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht dat in Nederland premie voor de volksverzekeringen wordt geheven over de litigieuze rente, heeft het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Staat het gemeenschapsrecht, in het bijzonder het recht op vrij verkeer en het bepaalde in artikel 14 quater, onderdeel b, van verordening nr. 1408/71 […] eraan in de weg dat Nederland premie voor de volksverzekeringen heft over rente-inkomsten die door een in Nederland gevestigde vennootschap zijn betaald aan een ingezetene van België, op wie krachtens artikel 14 quater, onderdeel b, in samenhang met bijlage VII, onderdeel 1, bij verordening nr. 1408/71 zowel de Nederlandse als de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing is?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
18
Blijkens de bewoordingen van de gestelde vraag, gelezen in samenhang met de motivering van de verwijzingsbeslissing, wenst het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch in wezen te vernemen of artikel 48 van het Verdrag, betreffende het vrije verkeer van werknemers, en artikel 52 van het Verdrag, betreffende de vrijheid van vestiging, alsmede artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de Nederlandse wetgeving die rente zoals die welke in het hoofdgeding door een in Nederland gevestigde vennootschap is betaald aan een in België wonende Nederlandse onderdaan, die krachtens voornoemde verordening wegens de aard van zijn beroepswerkzaamheden is onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van deze beide lidstaten, in de grondslag voor de heffing van premie voor de volksverzekeringen betrekt, hoewel er geen duidelijke aanknoping bestaat voor toerekening van deze rente aan de lidstaat van vestiging van deze vennootschap.
19
Er zij allereerst aan herinnerd, dat verordening nr. 1408/71 volgens de tweede en de vierde overweging van haar considerans tot doel heeft, het vrije verkeer van werknemers en zelfstandigen binnen de Europese Gemeenschap te verzekeren zonder afbreuk te doen aan de kenmerken van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid. Zoals uit de vijfde, de zesde en de tiende overweging van de considerans blijkt, is de verordening daartoe gebaseerd op het beginsel van gelijke behandeling van werknemers en zelfstandigen ten aanzien van de verschillende nationale wetgevingen en beoogt zij zo goed mogelijk de gelijke behandeling te waarborgen van alle werknemers en zelfstandigen die op het grondgebied van een lidstaat werkzaam zijn, alsmede de werknemers en zelfstandigen die hun recht op vrij verkeer uitoefenen, niet te benadelen (zie arresten van 8 maart 2001, Commissie/Duitsland, C-68/99, Jurispr. blz. I-1865, punten 22 en 23, en 26 mei 2005, Allard, C-249/04, Jurispr. blz. I-4535, punt 31).
20
Het bij verordening nr. 1408/71 ingevoerde stelsel is uitsluitend een coördinatiestelsel, dat onder meer, in titel II, betrekking heeft op de vaststelling van de op werknemers en zelfstandigen die, in verschillende omstandigheden, gebruikmaken van hun recht van vrij verkeer, toe te passen wetgeving of wetgevingen. Het is inherent aan een dergelijk stelsel dat de hoogte van de uit hoofde van de uitoefening van een werkzaamheid te betalen sociale bijdragen verschilt naar gelang van de lidstaat waar deze werkzaamheid geheel of gedeeltelijk wordt uitgeoefend of naar gelang van de socialezekerheidswetgeving die op deze werkzaamheid van toepassing is (zie in deze zin arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 29, en arrest van 19 maart 2002, Hervein e.a., C-393/99 en C-394/99, Jurispr. blz. I-2829, punt 52).
21
Artikel 13 van verordening nr. 1408/71, het eerste artikel van titel II van deze verordening, betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving, bepaalt in lid 1 dat onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één lidstaat zijn onderworpen. Zoals met name blijkt uit de vijfde, de achtste en de tiende overweging van de considerans van de onderhavige verordening, beoogt dit beginsel volgens hetwelk slechts één socialezekerheidswetgeving toepasselijk is, de verschillen in behandeling op te heffen die werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen zouden ondervinden bij gedeeltelijke of volledige cumulatie van de toepasselijke wetgevingen (zie in die zin arrest van 15 februari 2000, Commissie/Frankrijk, C-169/98, Jurispr. blz. I-1049, punt 43). Zo is volgens artikel 14 bis, lid 2, van verordening nr. 1408/71 op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont (zie arrest van 30 januari 1997, De Jaeck, C-340/94, Jurispr. blz. I-461, punt 11).
22
Artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71 bepaalt evenwel dat in de in bijlage VII bij deze verordening bedoelde gevallen op degene die zowel werkzaamheden in loondienst in een lidstaat als werkzaamheden anders dan in loondienst in een andere lidstaat uitoefent, gelijktijdig de wetgeving van ieder van deze staten van toepassing is. Deze persoon is derhalve verplicht, de premies te betalen die van hem in voorkomend geval worden geheven op grond van elk van deze beide wetgevingen (arrest De Jaeck, reeds aangehaald, punt 39).
23
In een situatie als in het hoofdgeding, waarin vaststaat dat Piatkowski gelijktijdig werkzaamheden in loondienst in Nederland en werkzaamheden anders dan in loondienst in België uitoefent en zich dus het in bijlage VII, onderdeel 1, bij verordening nr. 1408/71 bedoelde geval voordoet, blijkt dan ook reeds uit de bepalingen van deze verordening, dat de betrokkene gehouden kan zijn tot betaling van de Nederlandse premie voor de volksverzekeringen, ook al betaalt hij premie uit hoofde van de Belgische socialezekerheidswetgeving.
24
Onderzocht moet dus worden, of artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71 uitsluit dat een werknemer of zelfstandige met betrekking tot dezelfde inkomsten kan worden onderworpen aan de sociale lasten voortvloeiend uit de gelijktijdige toepassing van de twee betrokken nationale wetgevingen.
25
Dienaangaande moet erop worden gewezen dat, zoals de verwijzende rechter opmerkt, de op de feiten in het hoofdgeding toepasselijke versie van artikel 14 quater, sub b, van verordenig nr. 1408/71, anders dan de eerdere versie, niet meer preciseert dat de gelijktijdige toepassing van de wetgeving van elk van de betrokken lidstaten enkel plaatsvindt ‘voor wat de op hun grondgebied uitgeoefende werkzaamheden betreft’.
26
Bij de uitlegging van een gemeenschapsrechtelijke bepaling dient evenwel niet uitsluitend met de daarin gebezigde bewoordingen te rade te worden gegaan, doch eveneens met de context van die bepaling en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest De Jaeck, reeds aangehaald, punt 17, en arrest van 7 juni 2005, VEMW e.a., C-17/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 41).
27
Indien artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71 aldus werd uitgelegd dat over dezelfde inkomsten dubbele premie mag worden geheven, zou zulks de werknemers en zelfstandigen die hun recht op vrij verkeer uitoefenen benadelen en derhalve onmiskenbaar in strijd zijn met de doelstelling van deze verordening. Zoals het Hof met betrekking tot artikel 14 quinquies, lid 2, van deze verordening heeft geoordeeld, legt deze bepaling de lidstaten de verplichting op om werknemers en zelfstandigen op wie artikel 14 quater, sub b, van toepassing is, niet te discrimineren ten opzichte van degenen die al hun werkzaamheden in één lidstaat uitoefenen (zie in die zin arrest Hervein e.a., reeds aangehaald, punt 61).
28
Uit deze bepalingen volgt dan ook impliciet, maar noodzakelijkerwijs, dat in de in bijlage VII bij verordening nr. 1408/71 genoemde gevallen op de verzekerde voor wat betreft zijn werkzaamheden in loondienst de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waar hij die werkzaamheden in loondienst uitoefent, en voor wat betreft zijn werkzaamheden anders dan in loondienst de wetgeving van de lidstaat waar hij die werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent.
29
Derhalve kan, voor wat betreft inkomsten uit werkzaamheden in loondienst en inkomsten uit werkzaamheden anders dan in loondienst, die in geen geval voorwerp van dubbele premieheffing mogen vormen, ieder van de betrokken lidstaten slechts premies heffen over het gedeelte van de inkomsten dat op zijn grondgebied is verworven (zie in die zin arrest De Jaeck, reeds aangehaald, punt 40).
30
Vaststaat dat over de litigieuze rente in België geen socialezekerheidspremies zijn geheven. Al aangenomen dat het in het voorgaande punt van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte verbod van dubbele premieheffing niet enkel van toepassing is op inkomsten uit werkzaamheden in loondienst en inkomsten uit werkzaamheden anders dan in loondienst, maar zich uitstrekt tot alle inkomsten die worden verworven door personen voor wie de bepalingen van artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71 gelden, druist de betrokken Nederlandse wetgeving bijgevolg hoe dan ook niet in tegen dit verbod.
31
Derhalve kan de omstandigheid dat deze verordening geen criterium bevat om voor de inkomsten in de vorm van rente aan te knopen bij Nederland, op zichzelf niet eraan in de weg staan dat de wetgeving van deze lidstaat deze inkomsten aan premie voor de volksverzekeringen onderwerpt.
32
Aangezien het gemeenschapsrecht bovendien de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels in te richten onverlet laat (arrest van 13 mei 2003, Müller-Fauré en Van Riet, C-385/99, Jurispr. blz. I-4509, punt 100), is het bij gebreke van harmonisatie op communautair niveau een aangelegenheid van de wetgever van elke betrokken lidstaat, de voorwaarden waaronder een persoon zich kan of moet aansluiten bij een stelsel van sociale zekerheid alsmede de hoogte van de door de verzekerden verschuldigde premies vast te stellen (zie met name arrest van 8 september 2005, Blanckaert, C-512/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 49) en te bepalen welke inkomsten bij de berekening van deze premies in aanmerking moeten worden genomen (arrest van 26 januari 1999, Terhoeve, C-18/95, Jurispr. blz. I-345, punt 51).
33
Van belang is enkel dat de betrokken lidstaat bij de uitoefening van zijn bevoegdheid het gemeenschapsrecht eerbiedigt (zie met name arrest Terhoeve, reeds aangehaald, punt 34, en arrest van 7 juli 2005, Van Pommeren-Bourgondiën, C-227/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 39).
34
Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld, dat het EG-Verdrag een werknemer of zelfstandige niet waarborgt dat de uitbreiding van zijn werkzaamheden naar meer dan één lidstaat of de verlegging daarvan naar een andere lidstaat, voor de sociale zekerheid neutraal is. Gelet op de verschillen tussen de socialezekerheidswetgevingen van de lidstaten, kan een dergelijke uitbreiding of verlegging naargelang het geval voor de betrokkene meer of minder voordelig of nadelig uitvallen voor zijn sociale bescherming. Hieruit volgt dat een dergelijke wetgeving, ook wanneer de toepassing ervan minder gunstig uitvalt, in overeenstemming is met de artikelen 48 en 52 van het Verdrag indien zij de betrokken werknemer of zelfstandige niet benadeelt ten opzichte van degenen die al hun werkzaamheden uitoefenen in de lidstaat waar zij van toepassing is of ten opzichte van degenen die er voordien reeds aan onderworpen waren en indien zij niet zonder meer ertoe leidt dat sociale bijdragen worden betaald die geen recht geven op een tegenprestatie (zie in die zin arrest Hervein e.a., reeds aangehaald, punt 51).
35
In casu moet allereerst worden vastgesteld dat artikel 49, lid 1, sub c, punt 4, WIB, volgens hetwelk inkomsten uit schuldvorderingen ten laste van een in Nederland gevestigde vennootschap deel uitmaken van het premie-inkomen voor de volksverzekeringen, zonder onderscheid van toepassing is op eenieder die deze inkomsten geniet, zonder werknemers of zelfstandigen die, zoals Piatkowski, gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer, te benadelen ten opzichte van degenen die al hun werkzaamheden uitoefenen in deze lidstaat.
36
Vervolgens staat vast dat de door betrokkene in Nederland betaalde premie voor de volksverzekeringen hem in deze lidstaat een recht geven op aanvullende sociale bescherming naast de bescherming die hij in België geniet, en dus niet worden betaald zonder dat zij recht geven op een tegenprestatie.
37
De inaanmerkingneming van de litigieuze rente voor het premie-inkomen, op basis waarvan de door Piatkowski verschuldigde premie voor de volksverzekeringen wordt berekend, zal betrokkene als zodanig weliswaar geen recht op aanvullende sociale uitkeringen in Nederland verlenen naast de uitkeringen die hij reeds in deze lidstaat genoot, maar dit is een situatie die, zoals in punt 32 van het onderhavige arrest is opgemerkt, voortvloeit uit de bevoegdheid die elke lidstaat behoudt om de hoogte van de door de verzekerden verschuldigde premies vast te stellen en te bepalen welke inkomsten bij de berekening van deze premies in aanmerking moeten worden genomen. De omvang van de sociale bescherming en de exacte wijze van berekening van de premies zijn niet relevant, aangezien tegenover de verplichting tot premiebetaling de geboden algemene sociale bescherming staat.
38
Voorzover voorts de omvang van de sociale bescherming in het hoofdgeding onafhankelijk is van het bedrag van de betaalde premie voor de volksverzekeringen, is deze situatie inherent aan een op het solidariteitsbeginsel berustend stelsel van sociale zekerheid.
39
In deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de Nederlandse wetgeving die in het hoofdgeding aan de orde is het door de artikelen 48 en 52 van het Verdrag gewaarborgde beginsel van het vrije verkeer van personen schendt.
40
Op de door de verwijzende rechter gestelde vraag moet dus worden geantwoord dat de artikelen 48 en 52 van het Verdrag, betreffende respectievelijk het vrije verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging, alsmede artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen de Nederlandse wetgeving die rente zoals die welke in het hoofdgeding door een in Nederland gevestigde vennootschap is betaald aan een in België wonende Nederlandse onderdaan, die krachtens voornoemde verordening wegens de aard van zijn beroepswerkzaamheden is onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van deze beide lidstaten, in de grondslag voor de heffing van premie voor de volksverzekeringen betrekt.
Kosten
41
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart:
De artikelen 48 en 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 39 EG en 43 EG), betreffende respectievelijk het vrije verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging, alsmede artikel 14 quater, sub b, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1606/98 van de Raad van 29 juni 1998, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen de Nederlandse wetgeving die rente zoals die welke in het hoofdgeding door een in Nederland gevestigde vennootschap is betaald aan een in België wonende Nederlandse onderdaan, die krachtens voornoemde verordening wegens de aard van zijn beroepswerkzaamheden is onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van deze beide lidstaten, in de grondslag voor de heffing van premie voor de volksverzekeringen betrekt.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑03‑2006
Conclusie 17‑11‑2005
F. G. JACOBS
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
F. G. JACOBS
van 17 november 20051.
Zaak C-493/04
L. H. Piatkowski
tegen
Inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Eindhoven
1
In de onderhavige zaak vraagt het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch of het gemeenschapsrecht eraan in de weg staat dat Nederland premie voor de volksverzekeringen heft over rente-inkomsten die door een in Nederland gevestigde vennootschap zijn betaald aan een in België woonachtige Nederlandse onderdaan, op wie krachtens verordening nr. 1408/712. zowel de Nederlandse als de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing is.
2
Deze vraag is gerezen in een geschil tussen L. H. Piatkowski en de inspecteur van de bevoegde belastingdienst (hierna: ‘Inspecteur’).
Relevante communautaire regelgeving
3
Titel II van verordening nr. 1408/71 bevat een aantal collisieregels teneinde te bepalen welke socialezekerheidswetgeving van toepassing is op de onder de verordening vallende personen. Deze regels zijn gebaseerd op het beginsel dat de werknemer of zelfstandige aan de wetgeving van slechts één lidstaat is onderworpen (hierna: ‘beginsel dat slechts één nationale wetgeving toepasselijk is’). Zo bevat artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71 de volgende algemene regel:
‘Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.’
4
Het beginsel dat slechts één nationale wetgeving toepasselijk is, is van toepassing op personen die werkzaamheden in loondienst uitoefenen in meer dan één lidstaat3., op personen die werkzaamheden als zelfstandige uitoefenen in meer dan één lidstaat4. en (in het algemeen) op personen die werkzaamheden in loondienst in de ene lidstaat en werkzaamheden als zelfstandige in een andere lidstaat uitoefenen.5.
5
Blijkens de bewoordingen van artikel 13, lid 1, bevat titel II slechts twee uitzonderingen op dat beginsel.
6
Artikel 14 septies betreft ambtenaren die gelijktijdig in twee of meer lidstaten werkzaam zijn. Deze bepaling is hier niet aan de orde.
7
In artikel 14 quater, sub a, is de algemene regel neergelegd dat op degene die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van een lidstaat en werkzaamheden als zelfstandige op het grondgebied van een andere lidstaat uitoefent, de wetgeving van toepassing is van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent.
8
Artikel 14 quater, sub b, beperkt deze regel in bepaalde gevallen. Volgens dit artikel zijn
‘[o]p degene die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende lidstaten uitoefent:
[…]
- b)
[…] in de in bijlage VII genoemde gevallen van toepassing:
- —
de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent […], en
- —
de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent […].’
9
Bijlage VII bij verordening nr. 1408/71 noemt in de lijst van gevallen waarin op een persoon gelijktijdig de wetgeving van twee lidstaten van toepassing is:
‘1. Uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in België en van werkzaamheden in loondienst in een andere lidstaat.’
Toepasselijke nationale wetgeving
10
In de relevante periode bepaalde de Nederlandse socialezekerheidswetgeving dat een niet-ingezetene die wegens in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid was onderworpen aan de loonbelasting, verplicht verzekerd was voor de vier Nederlandse algemene socialezekerheidsregelingen.6.
11
Deze persoon was tevens premieplichtig voor de volksverzekeringen.7.
12
In het geval van een niet-ingezetene werd de maatstaf van heffing gevormd door het belastbare binnenlandse inkomen van de verzekerde in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.8.
13
Het binnenlandse inkomen werd omschreven als het binnenlandse onzuivere inkomen9., dat op zijn beurt werd gedefinieerd als het gezamenlijke bedrag dat een persoon genoot als onder meer
- i)
zuivere inkomsten uit arbeid en
- ii)
zuivere inkomsten uit schuldvorderingen ten laste van een in Nederland gevestigde vennootschap, indien de genieter een niet tot het vermogen van een onderneming behorend aanmerkelijk belang had in die vennootschap.
10.
14
Bij een ingezetene werd de maatstaf van premieheffing voor de volksverzekeringen gevormd door het wereldinkomen van de verzekerde in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
15
De verwijzende rechter omschrijft de achtergrond van het hoofdgeding als volgt:
16
Piatkowski, die de Nederlandse nationaliteit bezit, heeft in Nederland gewoond tot 1996, toen hij naar België verhuisde. Hij woonde in België gedurende het gehele jaar 1998, in welk jaar hij zowel in Nederland als in België werkzaam was.
17
In Nederland was hij werkzaam als directeur van Vanderheide Beheer BV (hierna: ‘Vanderheide’), een in Nederland gevestigde vennootschap. Vanderheide is een volledige dochtervennootschap van Marlon NV, een in België gevestigde vennootschap, waarvan alle aandelen in handen zijn van Piatkowski en zijn echtgenote. Piatkowski's salaris bij Vanderheide is in Nederland onderworpen aan de heffing van loonbelasting, zodat hij krachtens de regels inzake de Nederlandse volksverzekeringen verplicht verzekerd en derhalve premieplichtig was.
18
In België verrichtte Piatkowski werkzaamheden als zaakvoerder van een of meer in België gevestigde vennootschappen. Voor de toepassing van de Belgische socialezekerheidswetgeving worden deze activiteiten aangemerkt als werkzaamheden anders dan in loondienst.
19
Piatkowski had een vordering op DuvedeC BV, een in Nederland gevestigde vennootschap, waarvan 41 % van de aandelen werd gehouden door Vanderheide. Op deze vordering heeft Piatkowski in 1998 rente ontvangen. Aangezien deze rentebetaling voldeed aan de voorwaarden van artikel 49, lid 1, sub c, punt 4, van de Wet op de inkomstenbelasting11., behoorde deze naar Nederlands recht tot Piatkowski's belastbare binnenlandse inkomen.
20
De Inspecteur betrok de rente derhalve in de grondslag voor de heffing van de premies volksverzekeringen die Piatkowski in Nederland over 1998 verschuldigd was.
21
De rente werd in België niet betrokken in de heffing van Piatkowski's socialezekerheidspremies over dat jaar.12.
22
Piatkowski stelt zich op het standpunt dat de bevoegdheid tot heffing van premies volksverzekeringen over de rente overeenkomstig verordening nr. 1408/71 toekomt aan België op grond van zijn woonplaats.
23
De verwijzende rechter heeft twijfel over de juiste uitlegging van artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71. Hij heeft derhalve besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:
‘Staat het gemeenschapsrecht, in het bijzonder het recht op vrij verkeer en het bepaalde in artikel 14 quater, onderdeel b, van verordening nr. 1408/71 (tekst 1998), eraan in de weg dat Nederland premie voor de volksverzekeringen heft over rente-inkomsten die door een in Nederland gevestigde vennootschap zijn betaald aan een ingezetene van België, op wie krachtens artikel 14 quater, onderdeel b, in samenhang met bijlage VII […], van verordening nr. 1408/71 zowel de Nederlandse als de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing is?’
24
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de Nederlandse regering en de Commissie. Een terechtzitting, waarom niet is verzocht, heeft niet plaatsgevonden.
Beoordeling
25
Zowel de Nederlandse regering als de Commissie betogen dat de prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord. Ik ben het hiermee eens.
Toepasselijke regeling
26
Op het eerste gezicht vallen de feiten precies onder artikel 14 quater, sub b. Piatkowski ‘[oefent] gelijktijdig werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van een lidstaat en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van een andere lidstaat uit’, zoals artikel 14 quater in algemene zin vereist, en oefent met name ‘werkzaamheden anders dan in loondienst in België en […] werkzaamheden in loondienst in een andere lidstaat [uit]’ in de zin van bijlage VII, zoals artikel 14 quater, sub b, vereist.
27
In dat geval bepaalt artikel 14 quater, sub b, dat op hem, in afwijking van de algemene regel van artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71, volgens hetwelk degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat zijn onderworpen, gelijktijdig de wetgeving van beide betrokken lidstaten van toepassing is.
28
De onderhavige zaak kan worden vergeleken met de eerdere zaken waarin het Hof is gevraagd om een uitlegging van artikel 14 quater, sub b.13. Die zaken hadden elk betrekking op de vraag of een verzekerde in een vergelijkbare situatie als die van Piatkowski krachtens die bepaling wettelijk kon worden verplicht om bij te dragen aan twee verschillende socialezekerheidsregelingen. In de zaken De Jaeck en Hervein I werd gesteld dat directeuren van vennootschappen, hoewel de betrokken lidstaat14. hen als werkzaam in loondienst categoriseerde, in feite als zelfstandige werkzaam waren, zodat ingevolge artikel 14 bis, punt 2, van verordening nr. 1408/7115. verzoekers in beide zaken derhalve uitsluitend onderworpen waren aan de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat van de woonplaats. In beide zaken oordeelde het Hof dat voor de toepassing van de artikelen 14 bis en 14 quater onder ‘werkzaamheden in loondienst ’ en ‘werkzaamheden anders dan in loondienst’ de werkzaamheden [dienen] te worden verstaan die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan deze werkzaamheden worden uitgeoefend. In de zaak Hervein II betoogden verzoekers dat artikel 14 quater, sub b (ex artikel 14 quater, punt 1, sub b)16., en bijlage VII, voorzover daarin werd bepaald dat op degene die werkzaamheden in loondienst in een lidstaat en werkzaamheden anders dan in loondienst in een andere lidstaat uitoefende, de wetgeving van ieder van deze lidstaten van toepassing was, in strijd waren met de artikelen 39 EG en 43 EG. Het Hof aanvaardde dit argument niet.
29
In casu betwist Piatkowski niet dat op hem twee verschillende socialezekerheidsregelingen van toepassing zijn, maar wel dat Nederland, anders dan België, de rente in de heffingsgrondslag betrekt. Piatkowski acht dit in strijd met het gemeenschapsrecht.
30
De verwijzende rechter merkt op dat artikel 14 quater, sub b17., in zijn oorspronkelijke versie voorzag in de gelijktijdige toepassing van de wetgeving van ieder van deze lidstaten ‘voor wat de op hun grondgebied uitgeoefende werkzaamheden betreft’. Volgens die bewoordingen kon ieder van de betrokken lidstaten slechts premies heffen over de inkomsten die op zijn grondgebied waren verworven.18. De verwijzende rechter erkent dat de huidige versie van artikel 14 quater, sub b, geen equivalent bevat, maar merkt op dat de considerans van verordening nr. 3811/8619., waarbij deze versie met ingang van 1 januari 1987 werd ingevoerd, geen aanwijzingen geeft dat hiermee een materiële wijziging werd beoogd. Indien de huidige versie van artikel 14 quater, sub b, op dezelfde wijze moet worden toegepast als de vorige, dan zou in de onderhavige zaak moeten worden bepaald of de rente als in België of als in Nederland verworven inkomen moest worden aangemerkt.
31
Zoals de Nederlandse regering in de onderhavige zaak aanvoert, zijn de woorden ‘voor wat de op hun grondgebied uitgeoefende werkzaamheden betreft’ na de wijziging van de bepaling overbodig geworden. De oorspronkelijke versie van artikel 14 quater, punt 1, sub b, luidde:
‘Op degene die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van een lidstaat en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van een andere lidstaat uitoefent:
[…]
- b)
is, in de in bijlage VII genoemde gevallen, de wetgeving van toepassing van ieder van deze lidstaten voor wat de op hun grondgebied uitgeoefende werkzaamheden betreft.’
32
In de gewijzigde versie ligt thans evenwel impliciet besloten dat op de verzekerde, in de in bijlage VII genoemde gevallen, voor wat betreft werkzaamheden in loondienst de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waar hij die werkzaamheden in loondienst uitoefent, en voor wat betreft werkzaamheden anders dan in loondienst de wetgeving van de lidstaat waar hij die werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent.
33
Ik blijf derhalve bij het standpunt dat ik heb uiteengezet in mijn conclusie in de zaak Hervein II, dat het feit dat de zinsnede ‘voor wat de op hun grondgebied uitgeoefende werkzaamheden betreft’ bij verordening nr. 3811/86 is geschrapt uit artikel 14 quater, lid 1, sub b, toen deze bepaling werd gewijzigd bij verordening nr. 3811/86, de wezenlijke betekenis ervan niet verandert.20. Dit betekent evenwel slechts, zoals ik eveneens heb aangegeven in Hervein II, dat personen die onder artikel 14 quater, sub b, vallen, niet kunnen worden verplicht om over dezelfde inkomsten premies te betalen in meer dan één lidstaat.21. Dit is een basisbeginsel van verordening nr. 1408/71.22. In casu is er niets dat wijst op een dergelijke dubbele premieheffing. Integendeel, de verwijzende rechter verklaart uitdrukkelijk dat de rente in België niet in de berekening van de premies is betrokken.
Opneming van de rente in de heffingsgrondslag
34
In de onderhavige zaak gaat het er veeleer om dat Piatkowski's premie in Nederland is verhoogd doordat de rente in de heffingsgrondslag is opgenomen. Piatkowski lijkt zich op het standpunt te stellen dat de bevoegdheid tot premieheffing over de rente is toebedeeld aan België, en dat met die betaling derhalve geen rekening mag worden gehouden voor de berekening van de socialezekerheidspremies in Nederland. De verwijzende rechter verklaart dat hij ‘in de verordening echter geen duidelijke aanknopingspunten [heeft] gevonden voor exclusieve toekenning van rente-inkomsten aan een van de betrokken lidstaten’.
35
De regels van titel II van verordening nr. 1408/71 hebben enkel tot doel te bepalen welke wetgeving van toepassing is op de onder de verordening vallende personen. Zij dienen niet te bepalen, onder welke voorwaarden het recht of de verplichting tot aansluiting bij een socialezekerheidsregeling ontstaat. Het staat aan de wettelijke regeling van elke lidstaat deze voorwaarden vast te stellen.23. Wanneer eenmaal, met toepassing van de relevante regels van titel II, is vastgesteld dat de wetgeving van een bepaalde lidstaat van toepassing is, staat het derhalve aan die lidstaat om te bepalen welk inkomen in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de premies die moeten worden betaald ten behoeve van zijn socialezekerheidsregeling.
36
Het Hof heeft het argument aanvaard, dat wanneer krachtens verordening nr. 1408/71 de wetgeving van een bepaalde lidstaat van toepassing is, de nationale autoriteiten de wijze van financiering van de socialezekerheidsregeling van deze staat vrijelijk kunnen regelen24., en heeft bovendien, in de bredere context van de verdragsregels inzake vrij verkeer van werknemers, verklaard dat ‘het bij gebreke van communautaire harmonisatie van de nationale wetgevingen in beginsel aan de lidstaten [is] om te bepalen, welke inkomsten voor de berekening van de socialezekerheidspremies in aanmerking moeten worden genomen’.25.
37
Het Hof heeft ook beslist dat in de in bijlage VII bedoelde gevallen op degene die zowel werkzaamheden in loondienst in een lidstaat als werkzaamheden anders dan in loondienst in een andere lidstaat uitoefent, gelijktijdig de wetgeving van ieder van deze staten van toepassing is, en dat deze persoon ‘derhalve verplicht [is], de premies te betalen die eventueel van hem worden geheven op grond van elk van deze beide wetgevingen’.26.Verordening nr. 1408/71‘laat aan de lidstaten de bevoegdheid hun socialezekerheidsregeling vast te stellen en, met name, de hoogte van de verlangde premies te bepalen’.27. Het is inherent aan de bij verordening nr. 1408/71 ingevoerde coördinatieregeling, waarbij in titel II van de verordening wordt vastgesteld welke wetgeving van toepassing is op werknemers en zelfstandigen die in verschillende omstandigheden gebruikmaken van hun recht van vrij verkeer, dat de hoogte van de sociale premies die wegens de uitoefening van een werkzaamheid moeten worden betaald, verschilt naar gelang van de lidstaat waar deze werkzaamheid geheel of gedeeltelijk wordt uitgeoefend of naar gelang van de socialezekerheidswetgeving die op deze werkzaamheid van toepassing is.28.
38
Ik ben het daarom met de Commissie eens, dat het opnemen van de betrokken rente in de heffingsgrondslag louter het gevolg is van het feit dat krachtens artikel 14 quater de Nederlandse wetgeving volledig op Piatkowski van toepassing is, met alle voor- en nadelen daarvan.
Beperkingen van de nationale bevoegdheid in socialezekerheidszaken
39
De rechtspraak heeft de lidstaten beperkingen opgelegd bij de uitoefening van de bevoegdheden die zij op het gebied van sociale zekerheid behouden. Zo moeten zij er bijvoorbeeld voor zorgen dat de nationale socialezekerheidsregeling de daadwerkelijke uitoefening van de door het Verdrag gegarandeerde vrijheden niet belet en met name dat de werknemer die van zijn recht van vrij verkeer gebruik heeft gemaakt, niet wordt benadeeld ten opzichte van een niet-migrerende werknemer.29.
40
In casu is evenwel niet gebleken dat Piatkowski, die van zijn recht van vrij verkeer gebruik heeft gemaakt door van Nederland naar België te verhuizen, daardoor, wat de behandeling van de ontvangen rente betreft is benadeeld ten opzichte van een niet-migrerende werknemer. Kennelijk zou de rente in Nederland op dezelfde wijze zijn behandeld wanneer Piatkowski niet naar België was verhuisd, maar in Nederland was blijven wonen, aangezien de betaling zou zijn opgenomen in de heffingsgrondslag (uiteraard is deze vraag uiteindelijk een zaak voor de nationale rechter).
41
De verwijzende rechter verwijst ook naar de rechtspraak volgens welke de socialzekerheidsregeling van een lidstaat in strijd is met de artikelen 39 EG en 43 EG, wanneer de premies die van een verzekerde worden gevorderd niet resulteren in een extra sociale bescherming.30. In casu stelt de verwijzende rechter dat tegenover de door Piatkowski verschuldigde premies over de rente geen verhoogde sociale bescherming staat, al betwijfelt hij of dit het vrije verkeer beperkt, aangezien van iedere verhoging van de premies volksverzekeringen kan worden gezegd dat tegenover deze verhoging geen aanvullende sociale bescherming staat.
42
Ik ben het ermee eens dat het simpele feit dat de premies van een verzekerde zijn gestegen omdat de betrokken lidstaat een bepaalde inkomstenbron in aanmerking neemt, op zichzelf geen belemmering is voor het vrije verkeer van werknemers. Zoals zowel de Nederlandse regering als de Commissie betogen, is, hoewel de premieheffing over de rente niet leidt tot een specifieke aanvullende sociale bescherming, aangezien Piatkowski reeds verzekerd is, van belang of tegenover het feit dat een persoon premieplichtig is, sociale bescherming staat. De omvang van de bescherming en de exacte berekeningswijze zijn niet relevant. De hiervóór aangehaalde rechtspraak31. had betrekking op situaties waarin het feit dat werd bijgedragen aan de socialezekerheidsregeling van een bepaalde lidstaat de betrokken werknemers geen enkel recht gaf op sociale voorzieningen32., extra sociale bescherming33. of aanvullende sociale dekking.34. In casu liggen mijns inziens de zaken anders. Door bij te dragen aan de Nederlandse regeling heeft Piatkowski recht op dekking in het kader van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Nabestaandenwet, de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene wet bijzondere ziektekosten.
43
Tot slot vraagt de verwijzende rechter of het verenigbaar is met het vrij verkeer van werknemers wanneer zowel Nederland als België premies voor de volksverzekeringen zou heffen over de rentebetaling. Aangezien uit de feiten echter duidelijk blijkt dat deze situatie zich in casu niet voordoet, lijkt het mij niet aangewezen dat het Hof zich over deze kwestie uitspreekt.
Conclusie
44
Mitsdien geef ik het Hof in overweging, de door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch voorgelegde vraag te beantwoorden als volgt:
‘Noch de artikelen 39 EG en 43 EG, noch artikel 14 quater, sub b, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, staan eraan in de weg dat een lidstaat premie voor de volksverzekeringen heft over rente-inkomsten die door een in die lidstaat gevestigde vennootschap zijn betaald aan een ingezetene van een andere lidstaat, op wie krachtens artikel 14 quater, sub b, in samenhang met bijlage VII, van verordening nr. 1408/71 gelijktijdig de socialezekerheidswetgeving van deze beide lidstaten van toepassing is.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑11‑2005
Oorspronkelijke taal: Engels.
Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2). De gewijzigde tekst van de verordening is te vinden in deel I van bijlage A bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 tot wijziging en bijwerking van verordening nr. 1408/71 (PB 1997, L 28, blz. 1). De bepalingen waar het in deze zaak om gaat, zijn per 25 juli 1998 wederom (zij het niet wezenlijk) gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1606/98 van 29 juni 1998 (PB L 209, blz. 1).
Artikel 14, sub 2, van verordening nr. 1408/71.
Artikel 14 bis, sub 2, van verordening nr. 1408/71.
Artikel 14 quater, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71.
Artikel 6, lid 1, sub b, van de Algemene Ouderdomswet en de overeenkomstige bepalingen van de Algemene Nabestaandenwet, de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
Artikelen 7 en 8 van de Wet financiering volksverzekeringen.
Artikel 48, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting.
Artikel 49, lid 1, sub c, punten 1 en 4, van de Wet op de inkomstenbelasting.
Zie punt 13 supra.
Volgens de Commissie wordt rente op een schuldvordering in België beschouwd als inkomsten uit roerende goederen, en wordt er geen rekening mee gehouden bij de berekening van socialezekerheidspremies, die enkel zijn gebaseerd op het beroepsinkomen.
Arresten van 30 januari 1997, De Jaeck (C-340/94, Jurispr. blz. I-461), en Hervein en Hervillier (C-221/95, Jurispr. blz. I-609; hierna: ‘Hervein I’), en arrest van 19 maart 2002, Hervein e.a. (C-393/99 en C-394/99, Jurispr. blz. I-2829; hierna: ‘Hervein II’).
In De Jaeck Nederland en in Hervein I Frankrijk.
Dat in essentie bepaalt dat op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent en in een van deze lidstaten woont, de wetgeving van die lidstaat van toepassing is.
Ingevoegd bij verordening (EEG) nr. 1390/81 van de Raad van 12 mei 1981 houdende uitbreiding van verordening (EEG) nr. 1408/71 tot zelfstandigen en hun gezinsleden (PB L 143, blz. 1).
Zie voetnoot 16.
Arrest De Jaeck, aangehaald in voetnoot 13, punt 40.
Verordening (EEG) nr. 3811/86 van de Raad van 11 december 1986 tot wijziging van verordening (nr. 1408/71 (PB L 355, blz. 5).
Aangehaald in voetnoot 13, punt 60.
Punt 60, cursivering van mij.
Zie arrest van 8 maart 2001, Commissie/Duitsland (C-68/99, Jurispr. blz. I-1865, punt 25).
Arrest van 3 mei 1990, Kits van Heijningen (C-2/89, Jurispr. blz. I-1755, punt 19).
Arrest van 26 januari 1999, Terhoeve (C-18/95, Jurispr. blz. I-345, punten 33–35).
Arrest Terhoeve, aangehaald in voetnoot 24, punt 51.
Arrest De Jaeck, aangehaald in voetnoot 13, punt 39.
Arrest Commissie/Duitsland, aangehaald in voetnoot 22, punt 29.
Arrest Hervein II, aangehaald in voetnoot 13, punt 52.
Zie conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer in de zaak Commissie/Duitsland, aangehaald in voetnoot 22, punt 27, en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Arrest Hervein II, aangehaald in voetnoot 13, punt 64, en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie voetnoot 30.
Arrest van 23 februari 1982, Seco (62/81 en 63/81, Jurispr. blz. 223, punt 7).
Arrest van 15 januari 1996, Kemmler (C-53/95, Jurispr. blz. I-703, punt 13).
Arrest Hervein II, aangehaald in voetnoot 13, punt 64.