Procestaal: Duits.
HvJ EG, 26-05-2005, nr. C-465/03
ECLI:EU:C:2005:320
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
26-05-2005
- Magistraten
P. Jann, K. Lenaerts, J.N. Cunha Rodrigues, M. Ilešič, E. Levits
- Zaaknummer
C-465/03
- Conclusie
F.G. Jacobs
- LJN
AV0987
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2005:320, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 26‑05‑2005
ECLI:EU:C:2005:111, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 24‑02‑2005
Uitspraak 26‑05‑2005
P. Jann, K. Lenaerts, J.N. Cunha Rodrigues, M. Ilešič, E. Levits
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
26 mei 2005*
In zaak C-465/03,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Linz (Oostenrijk), bij beslissing van 20 oktober 2003, ingekomen bij het Hof op 5 november 2003, in de procedure
Kretztechnik AG
tegen
Finanzamt Linz,
‘Zesde BTW-richtlijn — Diensten onder bezwarende titel — Uitgifte van aandelen — Beursintroductie van vennootschap — Aftrek van BTW’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, K. Lenaerts (rapporteur), J. N. Cunha Rodrigues, M. Ilešič en E. Levits, rechters,
advocaat-generaal: F. G. Jacobs,
griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 december 2004,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- —
Kretztechnik AG, vertegenwoordigd door P. Farmer, barrister, bijgestaan door J. Kajus en professor B. Terra,
- —
het Finanzamt Linz, vertegenwoordigd door W. Ritirc als gemachtigde,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door H. Dossi als gemachtigde,
- —
de Deense regering, vertegenwoordigd door J. Molde als gemachtigde,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door F. Huschens, M. Lumma en A. Tiemann als gemachtigden,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,
- —
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door M. Bethell als gemachtigde, bijgestaan door M. Hall, barrister,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou en K. Gross als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 februari 2005,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2 en 17 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995 (PB L 102, blz. 18; hierna: ‘Zesde richtlijn’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Kretztechnik AG (hierna: ‘Kretztechnik’) en het Finanzamt Linz ter zake van de weigering van laatstgenoemde om haar de aftrek toe te staan van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: ‘BTW’), die zij had betaald over diensten in verband met de uitgifte van aandelen ter gelegenheid van haar introductie op de beurs van Frankfurt (Duitsland).
Toepasselijke bepalingen
Bepalingen van gemeenschapsrecht
3
Artikel 2, tweede alinea, van de Eerste richtlijn (67/227/EEG) van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB 1967, 71, blz. 1301), bepaalt dat ‘bij elke transactie de [BTW], berekend over de prijs van het goed of van de dienst volgens het tarief dat voor dat goed of voor die dienst geldt, verschuldigd is onder aftrek van het bedrag van de [BTW] waarmede de onderscheidene elementen van de prijs rechtstreeks zijn belast’.
4
Volgens artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn zijn ‘de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht’ aan de BTW onderworpen.
5
Artikel 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn luidt als volgt:
‘1. Als belastingplichtige wordt beschouwd ieder die, ongeacht op welke plaats, zelfstandig een van de in lid 2 omschreven economische activiteiten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.
2. De in lid 1 bedoelde economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt onder andere beschouwd de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.’
6
Volgens artikel 5, lid 1, van de Zesde richtlijn wordt als levering van een goed beschouwd ‘de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken’.
7
In artikel 6, lid 1, eerste alinea, van vorengenoemde richtlijn heet het dat ‘elke handeling die geen levering van een goed […] is’ als dienst wordt beschouwd.
8
Artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn bepaalt dat de lidstaten vrijstelling van BTW verlenen voor ‘handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, uitgezonderd bewaring en beheer, inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren […]’.
9
Artikel 17, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn luidt:
‘1. Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt.
2. Voorzover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken:
- a)
de [BTW] welke in het binnenland is verschuldigd of is voldaan voor de door een andere belastingplichtige aan hem geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve door een andere belastingplichtige verrichte of te verrichten diensten;
2. […]’
10
In artikel 17, lid 5, van de Zesde richtlijn gaat het over de aftrekbaarheid van de BTW voor goederen en diensten die door een belastingplichtige zowel worden gebruikt voor handelingen waarvoor recht op aftrek van de BTW bestaat, als voor handelingen waarvoor niet een dergelijk recht bestaat. De eerste alinea van vorengenoemde bepaling stelt dat in een dergelijk geval ‘aftrek slechts wordt toegestaan voor dat gedeelte van de [BTW], dat evenredig is aan het bedrag van de eerstbedoelde handelingen (pro rata)’.
Bepalingen van nationaal recht
11
De Zesde richtlijn is in Oostenrijks nationaal recht omgezet bij de wet van 1994 betreffende de omzetbelasting (Umsatzsteuergesetz 1994, BGBl 663/1994), in de versie zoals in 1999 bekendgemaakt (BGBl I, 106/1999).
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen
12
Kretztechnik is een in Oostenrijk gevestigde aandelenvennootschap met als maatschappelijk doel de ontwikkeling en de verkoop van medische apparatuur. Bij besluit van haar algemene vergadering van aandeelhouders van 18 januari 2000 is het maatschappelijk kapitaal van deze vennootschap van 10 miljoen EUR naar 12,5 miljoen EUR verhoogd. Ter financiering van deze kapitaalverhoging heeft Kretztechnik verzocht om introductie op de beurs van Frankfurt.
13
In maart 2000 is Kretztechnik tot vorengenoemde beurs toegelaten. Het kapitaal is verhoogd door uitgifte van aandelen aan toonder.
14
In de aanslag van 5 juli 2002 van het Finanzamt Linz voor het jaar 2000 is de aftrek geweigerd van de voorbelasting die Kretztechnik had betaald over diensten in verband met haar beursintroductie. Volgens het Finanzamt kan de vennootschap geen recht op aftrek van voorbelasting doen gelden, aangezien een aandelenuitgifte in Oostenrijk op grond van een met artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn vergelijkbare bepaling van nationaal recht als een van de BTW vrijgestelde handeling wordt beschouwd.
15
Kretztechnik vocht deze aanslag aan voor de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Linz, die heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vragen:
- ‘1)
Wanneer een aandelenvennootschap overgaat tot beursintroductie en in samenhang daarmee tot uitgifte van aandelen aan nieuwe aandeelhouders tegen betaling van een uitgifteprijs, verricht zij dan een prestatie onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn?
- 2)
Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag: dienen de artikelen 2, punt 1, en 17 van de Zesde richtlijn dan aldus te worden uitgelegd dat diensten in verband met een beursintroductie in hun geheel als een vrijgestelde handeling zijn te beschouwen en op deze grond geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat?
- 3)
Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag: bestaat er krachtens artikel 17, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn een recht op aftrek van voorbelasting op grond dat de andere diensten (reclame, advocatenkosten, juridisch en technisch advies) die de aftrek van voorbelasting zouden rechtvaardigen, voor belaste handelingen van de onderneming worden gebruikt?’
De prejudiciële vragen
De eerste vraag
16
Kretztechnik, de Deense en de Italiaanse regering, en de Commissie van de Europese Gemeenschappen stellen dat een vennootschap geen prestatie onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn verricht, wanneer zij bij haar beursintroductie nieuwe aandelen uitgeeft. Daarbij wijzen zij erop dat de beursgang van Kretztechnik bedoeld is om haar statutaire handelsactiviteit te financieren, en geen verband houdt met een bedrijfsmatig handelen in effecten.
17
Het Finanzamt Linz, de Oostenrijkse en de Duitse regering, en de regering van het Verenigd Koninkrijk stellen daarentegen dat het enkele verwerven en het enkele houden van aandelen weliswaar niet als een economische activiteit te beschouwen is (zie arresten van 20 juni 1991, Polysar Investments Netherlands, C-60/90, Jurispr. blz. I-3111; 6 februari 1997, Harnas & Helm, C-80/95, Jurispr. blz. I-745, en 26 juni 2003, KapHag, C-442/01, Jurispr. blz. I-6851), maar dat de uitgifte van aandelen door een belastingplichtige om, met het oog op zijn economische activiteit, zijn kapitaal te versterken, een belastbare handeling is in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn. Deze uitlegging vindt steun in artikel 13, B, sub d, punt 5, van die richtlijn, waarin het bestaan van een in beginsel belastbare handeling wordt verondersteld.
18
In dat verband zij eraan herinnerd, dat ingevolge artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn, waarin de werkingssfeer van de BTW is omschreven, in de lidstaten binnenslands enkel de activiteiten met een economisch karakter aan deze belasting zijn onderworpen. Volgens de definitie in artikel 4, lid 2, van dezelfde richtlijn omvatten economische activiteiten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, en inzonderheid de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen (arrest KapHag, reeds aangehaald, punt 36).
19
Volgens vaste rechtspraak is het enkele verwerven en het enkele houden van aandelen niet te beschouwen als een economische activiteit in de zin van de Zesde richtlijn. De loutere financiële deelneming in andere ondernemingen is immers niet aan te merken als de exploitatie van een zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen, nu het eventuele dividend dat de opbrengst is van deze deelneming, voortspruit uit de loutere eigendom van het goed en geen tegenprestatie is voor enige economische activiteit in de zin van dezelfde richtlijn (zie reeds aangehaalde arresten Harnas & Helm, punt 15; KapHag, punt 38, en arrest van 21 oktober 2004, BBL, C-8/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 38). Nu de financiële deelneming in andere ondernemingen dus op zich geen economische activiteit in de zin van de richtlijn is, geldt dit eveneens voor de handelingen die bestaan in de verkoop van deze participaties (zie arrest van 20 juni 1996, Wellcome Trust, C-155/94, Jurispr. blz. I-3013, punt 33; arresten KapHag, reeds aangehaald, punt 40, en BBL, reeds aangehaald, punt 38).
20
Daarentegen vallen de handelingen welke bestaan in het verkrijgen van duurzame opbrengsten uit activiteiten die verder gaan dan het enkele verwerven en verkopen van waardepapieren, zoals handelingen bij de uitoefening van een handelsactiviteit inzake transacties van waardepapieren, binnen de werkingssfeer van de Zesde richtlijn, maar zijn zij ingevolge artikel 13, B, sub d, punt 5, ervan, van de BTW vrijgesteld (zie arrest van 29 april 2004, EDM, C-77/01, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 59, en arrest BBL, reeds aangehaald, punt 41).
21
Aangaande de vraag of een aandelenuitgifte van een vennootschap kan worden beschouwd als een economische activiteit die binnen de werkingssfeer van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn valt, zij enerzijds opgemerkt dat de aard van een dergelijke handeling niet verschilt naargelang zij wordt gesteld door een vennootschap in het kader van haar beursintroductie, dan wel door een niet-beursgenoteerde vennootschap.
22
Anderzijds zij eraan herinnerd, dat de levering van goederen ingevolge artikel 5, lid 1, van de Zesde richtlijn inhoudt dat de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken overgaat of wordt overgedragen. De uitgifte van nieuwe aandelen — dit zijn waardepapieren die een onlichamelijke zaak vertegenwoordigen — kan dus niet als een levering van goederen onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, punt 1, van die richtlijn worden aangemerkt.
23
Derhalve hangt de belastbaarheid van een aandelenuitgifte af van de vraag of deze handeling een verrichting van een dienst onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn is.
24
Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat een personenvennootschap bij het opnemen van een vennoot tegen betaling van een contante inbreng, te zijnen behoeve geen dienst onder bezwarende titel verricht in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn (arrest KapHag, reeds aangehaald, punt 43).
25
Hetzelfde geldt voor de uitgifte van aandelen om kapitaal aan te trekken.
26
Zoals de advocaat-generaal in de punten 59 en 60 van zijn conclusie terecht heeft opgemerkt, heeft een vennootschap bij de uitgifte van nieuwe aandelen namelijk de bedoeling haar vermogen te vergroten door bijkomend kapitaal aan te trekken, waarbij zij de nieuwe aandeelhouders een recht van eigendom op een deel van het aldus verhoogde kapitaal toekent. Met de uitgifte beoogt de vennootschap het aantrekken van kapitaal, niet het verrichten van diensten. Vanuit het oogpunt van de aandeelhouder is het voor de kapitaalverhoging betaalde bedrag niet de betaling van een tegenprestatie, maar een investering of een belegging van middelen.
27
Bijgevolg is de uitgifte van aandelen geen levering van goederen en evenmin een dienstverrichting onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn. Een dergelijke handeling, ongeacht of zij al dan niet bij de beursintroductie van de betrokken vennootschap wordt verricht, valt dus niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn.
28
Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat de uitgifte van nieuwe aandelen geen handeling is die binnen de werkingssfeer van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn valt.
De tweede vraag
29
Gelet op het antwoord op de eerste vraag, behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
De derde vraag
30
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 17, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn recht geeft op aftrek van voorbelasting die is betaald voor met de aandelenuitgifte verband houdende diensten.
31
Het Finanzamt Linz en de Oostenrijkse, de Deense, de Duitse en de Italiaanse regering betogen dat, nu de uitgifte van aandelen in het kader van een beursintroductie geen belastbare handeling is in de zin van artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn, geen recht bestaat op aftrek van de BTW die heeft gedrukt op de door haar met het oog op deze aandelenuitgifte onder bezwarende titel betrokken diensten. Anders dan in de zaak waarin het arrest van 22 februari 2001, Abbey National (C-408/98, Jurispr. blz. I-1361), is gewezen, maken de gebruikte diensten, waarover BTW is geheven, geen deel uit van de gehele economische activiteit van laatstgenoemde vennootschap, en vormen zij geen bestanddeel van de prijs van de door Kretztechnik verkochte producten. De kosten van deze diensten houden enkel verband met de beursintroductie van die vennootschap en staan los van haar belaste algemene activiteit.
32
Daarentegen zijn Kretztechnik, de regering van het Verenigd Koninkrijk, en de Commissie van mening dat de in een eerder stadium verrichte diensten waarover BTW is geheven, deel kunnen uitmaken van de algemene kosten van die onderneming en van de prijs van de door haar verkochte producten, zelfs als zij geen verband houden met specifieke belastbare handelingen, maar met kosten voor de aandelenuitgifte. In die omstandigheden heeft Kretztechnik recht op aftrek van de voorbelasting die is betaald over de kosten van de diensten in verband met haar beursintroductie (zie arresten van 6 april 1995, BLP Group, C-4/94, Jurispr. blz. I-983, punt 25, en 8 juni 2000, Midland Bank, C-98/98, Jurispr. blz. I-4177, punt 31, en arrest Abbey National, reeds aangehaald, punten 34–36).
33
Dienaangaande zij herinnerd aan de vaste rechtspraak, dat het recht op aftrek waarin de artikelen 17 tot en met 20 van de Zesde richtlijn voorzien, een integrerend deel van de BTW-regeling vormt en in beginsel niet kan worden beperkt. Dit recht wordt onmiddellijk uitgeoefend voor alle belasting die op de in de eerdere stadia verrichte handelingen heeft gedrukt (zie in het bijzonder arresten van 6 juli 1995, BP Soupergaz, C-62/93, Jurispr. blz. I-1883, punt 18, en 21 maart 2000, Gabalfrisa e.a., C-110/98-C-147/98, Jurispr. blz. I-1577, punt 43).
34
De aftrekregeling heeft tot doel de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde BTW. Het gemeenschappelijke BTW-stelsel waarborgt derhalve een volstrekt neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht het oogmerk of het resultaat ervan, mits die activiteiten op zich in beginsel aan de heffing van BTW zijn onderworpen (zie in die zin arresten van 14 februari 1985, Rompelman, 268/83, Jurispr. blz. 655, punt 19, en 15 januari 1998, Ghent Coal Terminal, C-37/95, Jurispr. blz. I-1, punt 15, en reeds aangehaalde arresten Gabalfrisa e.a., punt 44; Midland Bank, punt 19, en Abbey National, punt 24).
35
Ingevolge die laatste voorwaarde is de BTW enkel aftrekbaar als er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de in de eerdere stadia verrichte handelingen en de handelingen in een later stadium waarvoor een recht op aftrek bestaat. Bijgevolg vooronderstelt het recht op aftrek van de BTW die op het betrekken van goederen of diensten drukt, dat de voor de verwerving ervan gedane uitgaven zijn opgenomen in de prijs van de belaste handelingen in een later stadium waarvoor een recht op aftrek bestaat (zie reeds aangehaalde arresten Midland Bank, punt 30, en Abbey National, punt 28, en arrest van 27 september 2001, Cibo Participations, C-16/00, Jurispr. blz. I-6663, punt 31).
36
Wat het hoofdgeding betreft, moet, nu een aandelenuitgifte een handeling is die niet binnen de werkingssfeer van de Zesde richtlijn valt, en Kretztechnik met deze handeling haar kapitaal ten behoeve van haar algemene economische activiteit beoogde te versterken, worden vastgesteld dat de kosten van de door haar in het kader van de betrokken handeling verworven diensten deel uitmaken van haar algemene kosten en als zodanig bestanddelen van de prijs van haar producten zijn. Er is immers een rechtstreekse en onmiddellijke samenhang tussen dergelijke diensten en de gehele bedrijfsactiviteit van de belastingplichtige (zie reeds aangehaalde arresten BLP Group, punt 25; Midland Bank, punt 31; Abbey National, punten 35 en 36, en Cibo Participations, punt 33).
37
Bijgevolg heeft Kretztechnik, ingevolge artikel 17, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn, een recht op aftrek van alle BTW die heeft gedrukt op de door haar gemaakte kosten voor de verschillende diensten die zij voor haar aandelenuitgifte heeft laten verrichten, mits alle handelingen van die vennootschap in het kader van haar bedrijfsactiviteit belaste handelingen zijn. Ingevolge artikel 17, lid 5, eerste alinea, van de Zesde richtlijn kan een belastingplichtige die handelingen verricht waarvoor wél, en handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, immers enkel het gedeelte van de BTW aftrekken dat evenredig is aan het bedrag van eerstbedoelde handelingen (reeds aangehaalde arresten Abbey National, punt 37, en Cibo Participations, punt 34).
38
Derhalve moet op de derde vraag worden geantwoord, dat krachtens artikel 17, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn een recht bestaat op aftrek van alle BTW die drukt op de door een belastingplichtige gemaakte kosten voor de verschillende diensten die hij in het kader van een aandelenuitgifte heeft laten verrichten, voorzover alle handelingen van die belastingplichtige in het kader van zijn bedrijfsactiviteit, belaste handelingen zijn.
Kosten
39
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:
- 1)
De uitgifte van nieuwe aandelen is geen handeling die binnen de werkingssfeer valt van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995.
- 2)
Krachtens artikel 17, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7, bestaat een recht op aftrek van alle BTW die drukt op de door een belastingplichtige gemaakte kosten voor de verschillende diensten die hij in het kader van een aandelenuitgifte heeft laten verrichten, voorzover alle handelingen van die belastingplichtige in het kader van zijn bedrijfsactiviteit, belaste handelingen zijn.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑05‑2005
Conclusie 24‑02‑2005
F.G. Jacobs
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
F. G. JACOBS
van 24 februari 20051.
Zaak C-465/03
Kretztechnik AG
tegen
Finanzamt Linz
[verzoek van de Unabhängige Finanzsenat Linz (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]
1
Met het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing wenst de afdeling Linz van de Unabhängige Finanzsenat (Oostenrijk) te vernemen
- i)
of een vennootschap die nieuwe aandelen uitgeeft en daartoe een beursnotering verkrijgt, vanuit BTW-oogpunt een prestatie onder bezwarende titel verricht en
- ii)
afhankelijk van het antwoord op deze vraag, of de BTW betaald over de diensten die haar in verband met de beursintroductie en de uitgifte van aandelen zijn verstrekt, aftrekbaar is
.
I — De relevante communautaire BTW-regels
2
Volgens artikel 2, lid 1, van de Zesde BTW-richtlijn2. zijn aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen ‘de leveringen van goederen en diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht’, alsmede de invoer van goederen.
3
Artikel 4, lid 1, definieert als belastingplichtig ieder die een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat daarvan. Volgens artikel 4, lid 2, omvatten economische activiteiten ‘alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter’, waaronder ‘de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen’.
4
Artikel 5, lid 1, definieert de levering van goederen in wezen als ‘de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken’, en artikel 6, lid 1, definieert een dienst als ‘elke handeling die geen levering van een goed in de zin van artikel 5 is’. Vervolgens preciseert het dat deze handeling onder meer kan inhouden ‘de overdracht van een onlichamelijke zaak, ongeacht of deze al dan niet in een titel is belichaamd’.
5
Evenwel zijn bepaalde handelingen die op grond van de genoemde artikelen aan BTW onderworpen zouden zijn, bij artikel 13 vrijgesteld.
6
Met name bevat artikel 13, B, sub d, punt 5, een vrijstelling voor ‘handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, uitgezonderd bewaring en beheer, inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren’, met uitzondering van documenten die goederen vertegenwoordigen, en rechten of effecten betreffende onroerend goed.
7
Teneinde te voorkomen dat de belasting cumulatief wordt geheven over een keten van economische handelingen, hetgeen zou resulteren in variabele en mogelijk zware lasten, afhankelijk van het aantal handelingen in die keten, is het BTW-stelsel zo opgezet dat een belastingplichtige het recht heeft om bij de afrekening van de BTW jegens de belastingautoriteiten het bedrag van de BTW betaald over de aan hem geleverde goederen en diensten af te trekken van de belasting die hij zelf aan zijn afnemers in rekening heeft gebracht over de door hem geleverde goederen en diensten. De voornaamste aspecten van het recht op aftrek van de voorbelasting worden uiteengezet in artikel 17 van de Zesde richtlijn.
8
Artikel 17, lid 2, bepaalt:
‘Voorzover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken:
- a)
de belasting over de toegevoegde waarde, welke verschuldigd of voldaan is voor de hem door een andere belastingplichtige geleverde of te leveren goederen […]’
. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, ontstaat het recht op aftrek op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt.
9
Aangezien het recht op aftrek alleen ontstaat met betrekking tot goederen en diensten gebruikt voor belastbare handelingen, ontstaat dit recht niet wanneer de goederen en diensten alleen worden gebruikt voor andere handelingen, zoals de in artikel 13 genoemde vrijgestelde handelingen, of voor leveringen van goederen en diensten die niet onder de BTW vallen, bijvoorbeeld omdat zij niet onder bezwarende titel of niet door een als zodanig handelende belastingplichtige in het kader van een economische activiteit in de zin van artikel 4 worden geleverd.
10
Artikel 17, lid 5, van de Zesde richtlijn regelt situaties waarin een belastingplichtige goederen of diensten gebruikt zowel voor handelingen waarvoor recht op aftrek van de BTW bestaat, als voor handelingen waarvoor dit niet het geval is. In zulke gevallen geldt dat ‘[…] aftrek slechts [wordt] toegestaan […] voor dat gedeelte […] dat evenredig is aan het bedrag van de eerstbedoelde handelingen (pro rata)’.
II — Nationale procedure en verzoek om een prejudiciële beslissing
11
Kretztechnik AG (hierna: ‘Kretztechnik’) is een Oostenrijkse aandelenvennootschap met als maatschappelijk doel de ontwikkeling en de verkoop van elektromedische apparatuur van diverse aard, met name ultrasone apparaten voor medische en technische doeleinden en andere medische apparaten. Over de verkoop van haar producten moet zij BTW in rekening brengen en zij heeft dan ook het recht de door haar betaalde voorbelasting op leveringen van goederen of diensten die zij betrekt om haar omzet te realiseren, af te trekken.
12
In januari 2000 besloot Kretztechnik haar geplaatst maatschappelijk kapitaal met 25 % te verhogen door de uitgifte van 2 500 000 aandelen aan toonder tegen de uitgifteprijs van 1,00 euro per aandeel. Daartoe werd zij vanaf 23 maart 2000 aan de Neue Marktbeurs in Frankfurt, Duitsland, genoteerd. Voor deze introductie moest zij voor bepaalde diensten betalen, waarover BTW in rekening werd gebracht.
13
In zijn BTW-aanslag voor dat jaar weigerde de belastingdienst de door Kretztechnik toegepaste aftrek van de voorbelasting over de kosten verband houdende met haar introductie op de Duitse beurs, op grond dat de aandelentransacties waarvoor de kosten waren gemaakt, van BTW waren vrijgesteld.
14
Kretztechnik vocht deze aanslag aan voor de Unabhängiger Finanzsenat, een onafhankelijke rechterlijke instantie, bevoegd in belasting- en douaneaangelegenheden.
15
In haar beroep verwijst Kreztechnik naar artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn en stelt zij dat de voorbelasting kan worden afgetrokken voorzover de diensten waarvoor deze in rekening is gebracht, uiteindelijk voor belastbare handelingen zijn gebruikt.
16
Kretztechnik betoogt dat volgens de rechtspraak van het Hof diensten niet rechtstreeks hoeven te worden gebruikt voor belastbare handelingen om recht op aftrek te geven, en dat kosten als de onderhavige deel uitmaken van de economische activiteit van de vennootschap als geheel.3. Zij stelt tevens dat het arrest KapHag4. van toepassing is, volgens hetwelk het opnemen van een vennoot in een personenvennootschap tegen betaling van een contante inbreng niet binnen de werkingssfeer van de BTW valt; de onderhavige zaak heeft geen betrekking op de overdracht van aandelen — die is vrijgesteld krachtens artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn — maar op de uitgifte daarvan, en een aandelenvennootschap moet in dit opzicht op dezelfde wijze worden behandeld als een personenvennootschap.
17
Naar de mening van de Finanzsenat waren de diensten waarover de litigieuze voorbelasting in rekening werd gebracht, uitsluitend bestemd voor de voorbereiding, ondersteuning en uitvoering van de beursintroductie van de vennootschap; zij kunnen niet in verband worden gebracht met haar economische activiteit als geheel.
18
De Finanzsenat voegt hieraan toe dat, indien de uitgifte van aandelen aan (toekomstige) aandeelhouders een dienst is die binnen de werkingssfeer van de BTW valt, het een vrijgestelde dienst betreft en dat de voorbelasting op de diensten die ten behoeve van het verrichten van deze dienst zijn verworven, niet aftrekbaar is.
19
Indien evenwel naar analogie van de zaak KapHag de handeling niet als een economische activiteit in de zin van artikel 4, lid 2, van de Zesde richtlijn kan worden beschouwd, is het voor de Finanzsenat onduidelijk of een recht op aftrek kan ontstaan. Het Hof heeft in zijn arrest over dit punt niet geoordeeld, maar advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer5. was van mening dat er geen recht op aftrek bestaat.
20
De Unabhängiger Finanzsenat Linz heeft daarom aan het Hof om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen verzocht:
- ‘1)
Wanneer een aandelenvennootschap overgaat tot beursintroductie en in samenhang daarmee tot uitgifte van aandelen aan nieuwe aandeelhouders tegen betaling van een uitgifteprijs, verricht zij dan een prestatie onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn?
- 2)
Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag: dienen de artikelen 2, punt 1, en 17 van de Zesde richtlijn dan aldus te worden uitgelegd dat diensten in verband met een beursintroductie in hun geheel als een vrijgestelde handeling zijn te beschouwen en op deze grond geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat?
- 3)
Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag: bestaat er krachtens artikel 17, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn een recht op aftrek van voorbelasting op grond dat de andere diensten (reclame, advocatenkosten, juridisch en technisch advies) die de aftrek van voorbelasting zouden rechtvaardigen, voor belaste handelingen van de onderneming worden gebruikt?’
21
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de verwerende belastingdienst, de Oostenrijkse, de Deense, de Duitse en de Italiaanse regering alsmede door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie. Ter terechtzitting is gepleit door Kretztechnik, de regeringen van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, alsmede de Commissie.
III — Beoordeling
A — Ontvankelijkheid van de verwijzing
22
In zijn verwijzingsbeschikking zet de Unabhängiger Finanzsenat op overtuigende wijze uiteen dat hij een rechterlijke instantie van een lidstaat is, bevoegd om krachtens artikel 234 EG een prejudicieel verzoek in te dienen.
23
Bovendien heeft het Hof, nadat het verzoek was ingediend, zonder enig voorbehoud geantwoord op vragen van deze instantie in een andere zaak6., wat het niet heeft gedaan op eerdere vragen7. van een Berufungssenat van de Finanzlandesdirektion (kamer van beroep van de regionale belastingdienst), de voorloper van de Unabhängiger Finanzsenat, die evenwel functioneel en organisatorisch was gelieerd aan de belastingdienst wiens beslissingen zij moest beoordelen.
24
De ontvankelijkheid van de verwijzing staat daarom buiten kijf.
B — De gestelde vragen
25
Kretztechnik wenst de voorbelasting af te trekken die zij heeft betaald over de kosten van de diverse diensten die haar zijn verstrekt met het oog op haar introductie op de beurs van Frankfurt en op de uitgifte van nieuwe aandelen die aan die beurs zouden worden genoteerd. De verwijzende rechter heeft vastgesteld dat de betrokken diensten uitsluitend met het oog op deze handelingen werden verricht.
26
Opdat de BTW aftrekbaar is, moet er een rechtstreeks en onmiddellijk verband zijn tussen de aangeschafte goederen en diensten en de in een later stadium verrichte belaste handelingen.8.
27
Het Hof heeft evenwel beslist dat de algemene kosten van een belastingplichtige in beginsel deel uitmaken van de kosten van zijn economische activiteit als geheel en dus rechtstreeks en onmiddellijk daarmee samenhangen. Voorzover zijn eigen prestaties zijn belast, kan zij daarvan derhalve de voorbelasting over de algemene kosten aftrekken.9.
28
Men is het erover eens dat de uitgifte van aandelen geen belaste levering van goederen of diensten is.
29
Wanneer het een belastingvrije levering van goederen of diensten betreft, kan er geen sprake zijn van een recht op aftrek van de voorbelasting, betaald over diensten die rechtstreeks en onmiddellijk samenhangen met die prestatie.
30
Kretztechnik heeft echter aangevoerd dat een uitgifte van aandelen helemaal geen levering van goederen of diensten door de uitgevende vennootschap is en dat derhalve een andere analyse vereist is. Zij is van mening dat de uitgifte van aandelen gewoonweg neerkomt op een verhoging van het kapitaal, waarbij de op deze verhoging betrekking hebbende kosten onderdeel zijn van de algemene kosten van de vennootschap en derhalve verband houden met haar economische activiteit als geheel.
C — De eerste vraag
1. De Zesde richtlijn
31
De nationale rechter wenst te vernemen of de beursintroductie en de uitgifte van aandelen aan nieuwe aandeelhouders een prestatie onder bezwarende titel in de zin van artikel 2 van de Zesde richtlijn vormen. Aangezien het niet om goederen gaat, komt de vraag erop neer of sprake is van dienstverrichting. Het is bovendien evident dat een beursintroductie op zich geen dienstverrichting is, maar hoogstens een ontvangst van diensten.
32
De eerste vraag is derhalve in feite of een vennootschap bij de uitgifte van nieuwe aandelen een dienst onder bezwarende titel verricht.
33
Het moge duidelijk zijn dat transacties in aandelen of deelnemingen in vennootschappen of verenigingen vanuit BTW-oogpunt prestaties onder bezwarende titel kunnen vormen, aangezien zij anders niet krachtens artikel 13, B, sub d, punt 5, zouden kunnen worden vrijgesteld; hoe dan ook vallen zij duidelijk onder het begrip ‘overdracht van een onlichamelijke zaak’ in de zin van artikel 6, lid 1. De bemiddeling in aandelen, uitgezonderd de loutere bewaring en het loutere beheer ervan, is een vrijgestelde handeling.
34
Overeenkomstig deze bepaling en de definitie van artikel 4, lid 2, volgens welke economische activiteiten de ‘exploitatie’ van een lichamelijke of onlichamelijke zaak omvatten om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen, heeft het Hof steeds geoordeeld dat het enkele verwerven, houden en verkopen van aandelen geen economische activiteiten in de zin van de Zesde richtlijn kunnen vormen; daarentegen kunnen transacties in het kader van een bedrijfsmatige handel in effecten binnen de werkingssfeer van de BTW vallen.10.
35
Een overdracht van bestaande aandelen kan derhalve een belastbare prestatie onder bezwarende titel vormen in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn, wanneer er sprake is van een bedrijfsmatige verhandeling van aandelen. In dat geval betreft het een krachtens artikel 13, B, sub d, punt 5, vrijgestelde handeling. Indien de overdracht evenwel niet in dit kader plaatsvindt, valt zij niet binnen de werkingssfeer van de BTW.
36
Het Hof heeft echter tot op heden in dit kader alleen het geval beoordeeld van een belastingplichtige die aandelen in een andere vennootschap verkoopt. Wanneer een vennootschap zelf nieuwe aandelen uitgeeft, kan dit een andere analyse vereisen. Zoals Kretztechnik heeft aangevoerd, behoren bijvoorbeeld aandelen die de ene vennootschap in een andere houdt, tot de activa van eerstgenoemde vennootschap; haar eigen aandelen worden daarentegen als verplichtingen jegens haar aandeelhouders beschouwd.
37
Tot op heden heeft het Hof nog niet de gelegenheid gehad de uitgifte van nieuwe aandelen door een aandelenvennootschap te kwalificeren. In het arrest KapHag11. heeft het wel geoordeeld dat het opnemen van een nieuwe vennoot in een personenvennootschap tegen betaling van een contante inbreng geen economische activiteit in de zin van de Zesde richtlijn en geen dienstverrichting onder bezwarende titel jegens die vennoot vormt.
38
De redenering van het Hof in het arrest KapHag, die voornamelijk in de punten 36 tot en met 42 is weergegeven, kan als volgt worden samengevat.12. Ofschoon het begrip ‘exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak’ een zeer ruime inhoud heeft, omvat het niet het enkele verwerven of het enkele houden van aandelen, omdat het eventuele dividend dat de opbrengst is van deze deelneming, voortspruit uit de loutere eigendom van het goed. Een nieuwe vennoot die toetreedt tot een personenvennootschap tegen een contante inbreng in haar maatschappelijk kapitaal, oefent derhalve geen economische activiteit in de zin van de Zesde richtlijn uit. Wanneer het verwerven van een deelneming op zich niet een economische activiteit vormt, moet hetzelfde eveneens gelden voor de overdracht van dergelijke deelnemingen. Wanneer een nieuwe vennoot in een personenvennootschap wordt opgenomen, wordt dan ook te zijnen behoeve geen dienst verricht.
39
Deze redenering is gebaseerd op de vroegere rechtspraak van het Hof13., waarvan zij, zoals de Deense regering aanvoert, de logische aanvulling is. Het Hof heeft haar recentelijk in het arrest BBL14. bevestigd.
40
Kretztechnik, de Deense en de Italiaanse regering alsmede de Commissie gaan er alle in wezen van uit dat het arrest KapHag kan worden toegepast op het geval dat een aandelenvennootschap nieuwe aandelen uitgeeft teneinde haar kapitaal te verhogen.
41
Er bestaan onmiskenbare overeenkomsten tussen de twee gevallen.
42
De verwerende belastingdienst en de regeringen van Duitsland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn evenwel van mening dat tussen de twee gevallen onderscheid moet worden gemaakt en dat de uitgifte van aandelen een prestatie onder bezwarende titel vormt die binnen de werkingssfeer van de BTW valt (maar krachtens artikel 13, B, sub d, punt 5, is vrijgesteld).
43
De verwerende belastingdienst en de Oostenrijkse regering menen dat een personenvennootschap en een aandelenvennootschap wezenlijk van aard verschillen. Zo behoeft bijvoorbeeld een personenvennootschap, anders dan een aandelenvennootschap, geen rechtspersoonlijkheid te bezitten.
44
Ik ben van mening dat de verschillen in de juridische kenmerken in casu niet relevant zijn. Zoals de regering van het Verenigd Koninkrijk ter terechtzitting heeft opgemerkt, lopen deze kenmerken nogal uiteen tussen de verschillende lidstaten. Zowel het houden van een aandeel in een personenvennootschap als het houden van een aandeel in een aandelenvennootschap impliceren evenwel mede-eigendom in de betrokken entiteit — voorzover die entiteit als zodanig in de rechtsorde waaronder zij valt wordt erkend — en daarmee, indirect, in haar vermogen. De uitgifte van nieuwe aandelen tegen betaling van een contante inbreng, die zal leiden tot een verhoging van het maatschappelijk kapitaal, is economisch gezien erg vergelijkbaar met de opneming van een nieuwe vennoot tegen betaling van een contante inbreng in het vermogen van een personenvennootschap.
45
Verder stelt de belastingdienst dat het opnemen van een nieuwe vennoot impliceert dat tussen de oude en de nieuwe vennoten een overeenkomst wordt gesloten, terwijl de uitgifte van nieuwe aandelen de bestaande aandeelhouders als zodanig niet raakt.
46
Indien evenwel, zoals het Hof in het arrest KapHag15. heeft uiteengezet, het opnemen van een nieuwe vennoot geen prestatie onder bezwarende titel is, maakt het niet uit of dit gezien moet worden als een handeling van de vennootschap zelf dan wel van de bestaande vennoten.
47
Evenmin relevant is het feit, waarop met name de regeringen van Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk de aandacht hebben gevestigd, dat een vennootschap die nieuwe aandelen op de beurs uitgeeft, niet weet — anders dan een personenvennootschap die een nieuwe vennoot opneemt — aan wie de aandelen zullen worden verkocht, en dat sommige, of alle, kopers mogelijkerwijs handelaren zijn die als belastingplichtigen in het kader van een economische activiteit optreden.
48
Het is duidelijk dat de kwalificatie van een handeling vanuit BTW-oogpunt alleen kan worden verricht op grond van de hoedanigheid waarin de leverancier optreedt, niet op grond van die van de afnemer. Anders zou een levering aan een particuliere eindverbruiker geen belastbare handeling zijn, in volledige tegenspraak met het wezen zelf van de BTW, die een ‘algemene verbruiksbelasting’ is die wordt ‘toegepast tot en met de kleinhandelsfase’.16.
49
De hoedanigheid waarin de afnemer handelt, is uitsluitend van belang om uit te maken of hij recht zal hebben op aftrek van de BTW waarmee de handeling eventueel is belast.17. Of al dan niet BTW wordt geheven, hangt ervan af of de leverancier een ‘als zodanig optredende belastingplichtige’ is en, zo ja, of de handeling is belast of vrijgesteld.
50
Het argument is evenwel hoe dan ook gebaseerd op de veronderstelling dat een uitgifte van aandelen een levering van goederen of diensten aan de nieuwe aandeelhouder kan vormen.
51
De voornaamste vaststelling in het arrest KapHag is evenwel dat van een dergelijke prestatie jegens de nieuwe vennoot geen sprake is, noch door de bestaande aandeelhouders noch door de personenvennootschap, en de essentiële vraag in de onderhavige zaak is of de uitgifte van aandelen eigenlijk wel als een prestatie van de vennootschap kan worden beschouwd. Dienaangaande vind ik de analyse van de Italiaanse regering en grotendeels ook die van de Commissie, maar het meest nog die van Kretztechnik, uiterst overtuigend.
52
Ofschoon artikel 6, lid 1, van de Zesde richtlijn een dienst definieert als elke handeling die geen levering van een goed is, kan deze definitie uiteraard niet volstrekt letterlijk worden genomen. Het ligt meer voor de hand haar aldus uit te leggen dat onder dienst moet worden verstaan alles wat wordt geleverd maar geen goed is.
53
De BTW is een omzet- en verbruiksbelasting.18. Alleen prestaties die deel uitmaken van de omzet van een belastingplichtige en schakels vormen van een keten die doorgaans eindigt met het verbruik door een eindafnemer, kunnen worden belast.
54
De uitgifte van aandelen kan niet gezien worden als een onderdeel van de omzet van een vennootschap. Evenmin is het een dienst die wordt gebruikt door de nieuwe aandeelhouder, die niet een afnemer maar mede-eigenaar van de vennootschap is.
55
Het is bovendien van belang te bedenken dat een handeling tussen twee partijen twee aspecten heeft: het gaat enerzijds om een levering en anderzijds om een verkrijging.19. Evenwel kan alleen de levering, en niet de verkrijging, een — belaste of vrijgestelde — handeling zijn die binnen de werkingssfeer van de BTW valt. Het spreekt vanzelf dat wanneer iemand goederen of diensten verkrijgt, van een levering zijnerzijds geen sprake is.
56
Wat is bij de uitgifte van aandelen de levering en wat is de verkrijging?
57
De eigendom van een aandeel in een aandelenvennootschap impliceert de (residuele en voorwaardelijke) eigendom van een deel van het vermogen van de vennootschap, die in de regel de aandeelhouder het recht verleent op een evenredig deel van de uitgekeerde winst, en, bij liquidatie van de vennootschap, van de restwaarde.
58
Wanneer een aandeelhouder een aandeel verkoopt, is er duidelijk sprake van een dienstverrichting in de vorm van een overdracht van een bestaande onlichamelijke zaak in de zin van artikel 6, lid 1, van de Zesde richtlijn. De koper investeert niet in de vennootschap door middel van een kapitaalbijdrage maar hij verkrijgt veeleer bepaalde rechten op het al gestorte kapitaal. Dit is het type transactie dat tot dusver in de rechtspraak van het Hof betreffende de BTW-regeling inzake aandelentransacties aan de orde is geweest.
59
Wanneer een vennootschap nieuwe aandelen uitgeeft, verkoopt zij evenwel niet een bestaande onlichamelijke zaak noch enig recht op een deel van haar bestaande vermogen. Zij vergroot haar vermogen door kapitaal aan te trekken, en erkent de rechten van de nieuwe aandeelhouders als eigenaars (van de restwaarde) van een voordien niet-bestaand deel van het vergrote vermogen, waaraan zij in de vorm van kapitaal hebben bijgedragen.
60
Een dergelijke handeling kan niet worden gekwalificeerd als een dienstverrichting door de vennootschap. Vanuit haar oogpunt wordt kapitaal aangetrokken en niet een dienst verricht, en is er derhalve geen sprake van een handeling die met BTW kan worden belast of daarvan kan worden vrijgesteld. Vanuit het oogpunt van de aandeelhouder is sprake van een investering, een belegging van kapitaal, en niet van een verkrijging.20.
2. De richtlijn inzake indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal
61
Ook al vormt de uitgifte van nieuwe aandelen door een aandelenvennootschap niet een met BTW belaste prestatie, zij kan niettemin onder een ander type belasting vallen, dat bij de richtlijn inzake indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal op communautair vlak is geharmoniseerd.21.
62
Zoals de Italiaanse regering betoogt, kunnen de lidstaten volgens artikel 12, lid 1, sub f, van deze richtlijn inderdaad over de in de artikelen 10 en 11 genoemde handelingen, waaronder de uitgifte van aandelen, BTW heffen.
63
Dit neemt echter niet weg dat de richtlijn inzake indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal er niet toe kan leiden dat een handeling die volgens de BTW-richtlijnen niet onder de BTW valt, aan deze belasting wordt onderworpen. Artikel 12, lid 1, sub f, kan dan ook slechts betrekking hebben op de andere onder de artikelen 10 en 11 vallende handelingen die krachtens de Zesde richtlijn aan BTW kunnen zijn onderworpen — zoals de bedrijfsmatige verhandeling van aandelen.
64
Bovendien kan uit een vergelijking tussen de richtlijn inzake indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal en de BTW-richtlijnen worden opgemaakt dat kapitaaltransacties in geen geval binnen de werkingssfeer van de BTW vallen, ongeacht of het gaat om een kapitaalinjectie of een kapitaaloverdracht.
65
De eerste twee overwegingen van de considerans van de Eerste richtlijn inzake de omzetbelasting22. luiden als volgt:
‘[…] de voornaamste doelstelling van het Verdrag is het instellen, in het kader van een economische unie, van een gemeenschappelijke markt waarin een gezonde mededinging bestaat en waarvan de kenmerken analoog zijn aan die van een binnenlandse markt;
[…] het verwezenlijken van deze doelstelling vooronderstelt dat in de lidstaten wetgevingen inzake omzetbelasting worden toegepast welke de mededingingsvoorwaarden niet vervalsen en het vrije verkeer van goederen en diensten binnen de Gemeenschap niet belemmeren.’
66
De eerste overweging van de considerans van de richtlijn inzake indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal luidt daarentegen als volgt:
‘[…] het Verdrag [beoogt] de totstandkoming […] van een economische unie waarvan de kenmerken overeenkomen met die van een binnenlandse markt, en […] voor het bereiken daarvan [is] de bevordering van het vrije kapitaalverkeer een van de essentiële voorwaarden […].’
67
Deze passages verlenen steun aan de gedachte dat deze twee (groepen van) richtlijnen — en de twee belastingen — betrekking hebben op verschillende categorieën van handelingen. Beide beogen te verzekeren dat de mededingingsvoorwaarden in de interne markt gelijkwaardig zijn, maar de BTW betreft het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten, terwijl de belasting op het bijeenbrengen van kapitaal het vrije verkeer van kapitaal betreft. Evenmin als de belasting op het bijeenbrengen van kapitaal kan worden geheven op leveringen van goederen of dienstverrichtingen, kan worden aangenomen dat de BTW — een belasting op omzet en verbruik — van toepassing is op het aantrekken van kapitaal.
3. Conclusie betreffende de eerste vraag
68
De conclusie luidt derhalve dat een uitgifte van nieuwe aandelen door een vennootschap geenszins een levering van goederen of een dienst van de vennootschap is en/of dat het een handeling is van een type dat niet binnen de werkingssfeer van de BTW valt. In beide gevallen zijn de verschillende argumenten inzake de classificatie ervan, gebaseerd op de veronderstelling dat het een prestatie betreft die binnen de werkingssfeer van de BTW valt, irrelevant.
69
Op de eerste vraag van het nationale gerecht moet daarom ontkennend worden geantwoord, en bijgevolg behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
D — De derde vraag
70
Nu de uitgifte van aandelen niet kan worden gezien als een door Kretztechnik verrichte prestatie die in het kader van het BTW-stelsel kan worden belast of vrijgesteld, dient de vaststelling van de verwijzende rechter, dat de kosten van de betrokken diensten uitsluitend betrekking hebben op de beursintroductie, vanuit dit gezichtspunt te worden onderzocht.
71
Het bij artikel 17 van de Zesde richtlijn toegekende recht op aftrek is gebaseerd op een toerekening van de inputkosten aan de in een later stadium verrichte belaste handelingen.
72
Elke samenhang die mogelijkerwijs bestaat tussen deze kosten en andere feiten, zoals de aanschaf van andere goederen of diensten, handelingen die louter intern zijn aan de onderneming van de belastingplichtige, of andere feiten dan de levering van goederen of diensten die volledig buiten de werkingssfeer van de BTW vallen, is in dit verband van geen enkel belang.
73
Wanneer bijvoorbeeld een handelaar gebruikmaakt van de diensten van een commissionair of een taxateur bij de aankoop van grondstoffen, kunnen de kosten van deze diensten geacht worden rechtstreeks, onmiddellijk en uitsluitend op die aankoop betrekking te hebben. Daarmee is evenwel nog niet gezegd dat de BTW over die diensten aftrekbaar is. Het recht op aftrek van de voorbelasting moet worden vastgesteld op grond van de in een later stadium verrichte handelingen waarvoor die diensten worden benut. In het onderhavige voorbeeld zal het in de regel gaan om de doorverkoop van de grondstoffen, dan wel om het leveren van producten of het verrichten van diensten waarvoor deze grondstoffen zijn gebruikt of waarin zij zijn opgenomen. Het recht op aftrek van de voorbelasting zal ervan afhangen of deze prestatie al dan niet belast is.
74
Wanneer de handeling waarmee de aanschaf van goederen of diensten het nauwst verband houdt derhalve volledig buiten de werkingssfeer van de BTW valt omdat zij hoe dan ook geen levering van goederen of diensten vormt, is zij voor de vaststelling van de aftrekbaarheid irrelevant. Waar het op aankomt, is de samenhang, indien aanwezig, met een dergelijke handeling in een later stadium, en of deze belast of vrijgesteld is.23.
75
In de onderhavige zaak gaat het dus om de vraag of het kapitaal dat door de uitgifte van aandelen werd bijeengebracht, werd gebruikt ten behoeve van een of meer belaste handelingen in een later stadium.
76
Het lijkt waarschijnlijk dat het gebruik van het kapitaal — en van de diensten verband houdende met de verhoging van dat kapitaal — niet kan worden gekoppeld aan specifieke handelingen in een later stadium, maar eerder aan de economische activiteit van de vennootschap als geheel. Het kan redelijkerwijs niet worden betwijfeld dat een handelsonderneming die kapitaal opneemt, zulks doet ten behoeve van haar economische activiteit.
77
Partijen schijnen het erover eens te zijn dat Kretztechnik uitsluitend belaste leveringen van goederen en diensten verricht, zodat zij het kapitaal heeft geworven als een als zodanig handelende belastingplichtige. In dat geval kan de BTW over afgenomen goederen en diensten die als algemene kosten aan haar economische activiteit als geheel kunnen worden toegerekend, overeenkomstig de in punt 27 samengevatte rechtspraak volledig worden afgetrokken. Indien zij echter ook andere prestaties zou verrichten, kan slechts een gedeelte worden afgetrokken, vast te stellen overeenkomstig artikel 17, lid 5, van de Zesde richtlijn.
IV — Conclusie
78
Ik ben dan ook van mening dat het Hof de volgende antwoorden dient te geven op de door de Unabhängige Finanzsenat gestelde vragen:
- ‘1)
Wanneer een aandelenvennootschap overgaat tot beursintroductie en in verband daarmee tot uitgifte van aandelen aan nieuwe aandeelhouders tegen betaling van een uitgifteprijs, verricht zij geen prestatie onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag.
- 2)
De voorbelasting op de diensten die haar met het oog op een dergelijke uitgifte van aandelen werden verstrekt, mag in overeenstemming met artikel 17, leden 1, 2 en 5, van de Zesde richtlijn worden afgetrokken voorzover de vennootschap over de handelingen die zij in een later stadium verricht, BTW in rekening brengt.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑02‑2005
— Oorspronkelijke taal: Engels.
— Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: ‘Zesde richtlijn’).
— Arresten van 5 mei 1982, Schul (15/81, Jurispr. blz. 1409), en 22 februari 2001, Abbey National (C-408/98, Jurispr. blz. I-1361).
— Arrest van 26 juni 2003 (C-442/01, Jurispr. blz. I-6851).
— Punt 50 van zijn conclusie.
— Arrest van 24 juni 2004, Handlbauer (C-278/02, Jurispr. blz. I-6171, punt 23, en conclusie van de advocaat-generaal, punten 24–37).
— Arrest van 30 mei 2002, Schmid (C-516/99, Jurispr. blz. I-4573).
— Zie arrest van 27 september 2001, Cibo Participations (C-16/00, Jurispr. blz. I-6663, punt 26, en de daar genoemde jurisprudentie).
— Zie arresten van 6 april 1995, BLP Group (C-4/94, Jurispr. blz. I-983, met name punt 25), en Abbey National (aangehaald in voetnoot 3, in het bijzonder punten 35, 36 en 40).
— Zie het recente arrest van 21 oktober 2004, BBL (C-8/03, Jurispr. blz. I-10157, punten 36–41, en de daar genoemde rechtspraak).
— Aangehaald in voetnoot 4.
— Zie eveneens punten 24–36 van de conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer.
— Arresten van 20 juni 1991, Polysar Investments Netherlands (C-60/90, Jurispr. blz. I-3111, punt 12); 20 juni 1996, Wellcome Trust (C-155/94, Jurispr. blz. I-3013, punt 33), en 6 februari 1997, Harnas & Helm (C-80/95, Jurispr. blz. I-745, punten 13 en 14).
— Aangehaald in voetnoot 10.
— Aangehaald in voetnoot 4, punt 42.
— Zie artikel 2 van de Eerste richtlijn 67/227/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB 1967, 71, blz. 1301).
— Zie arrest van 11 juli 1991, Lennartz (C-97/90, Jurispr. blz. I-3795, punt 8).
— Zie de namen van alle BTW-richtlijnen en artikel 2 van richtlijn 67/227.
— In geval van een ruil zijn er uiteraard twee leveringen en twee verkrijgingen.
— Zie eveneens de punten 32 en 33 van de conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer in de zaak KapHag (arrest aangehaald in voetnoot 4).
— Richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25).
— Aangehaald in voetnoot 16.
— Zie eveneens mijn conclusie in de zaak Abbey National (aangehaald in voetnoot 3, in het bijzonder de punten 35 en 46).