Procestaal: Duits.
HvJ EG, 29-04-2004, nr. C-137/02
ECLI:EU:C:2004:267
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
29-04-2004
- Magistraten
P. Jann, A. Rosas, von Bahr
- Zaaknummer
C-137/02
- Conclusie
F. G. Jacobs
- LJN
AV1356
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2004:267, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 29‑04‑2004
ECLI:EU:C:2003:589, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 23‑10‑2003
Uitspraak 29‑04‑2004
P. Jann, A. Rosas, von Bahr
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
29 april 2004*
In zaak C-137/02,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Bundesfinanzhof (Duitsland), in het aldaar aanhangige geding tussen
Finanzamt Offenbach am Main-Land
en
Faxworld Vorgründungsgesellschaft Peter Hünninghausen und Wolfgang Klein GbR,
‘Verzoek om prejudiciële beslissing — Uitlegging van Zesde BTW-richtlijn — Recht op aftrek van reeds betaalde BTW door Vorgründungsgesellschaft (vennootschap naar burgerlijk recht met als doel voorbereiding van middelen die nodig zijn voor werkzaamheid van op te richten naamloze vennootschap) — Overgang, onder bezwarende titel, van algemeenheid van die middelen op naamloze vennootschap na haar oprichting — Overgang niet aan BTW onderworpen ten gevolge van gebruikmaking van (in artikel 5, lid 8, van Zesde BTW-richtlijn voorziene) mogelijkheid door betrokken lidstaat’
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995 (PB L 102, blz. 18),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: P. Jann, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, A. Rosas en S. von Bahr (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: F. G. Jacobs,
griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- —
Faxworld Vorgründungsgesellschaft Peter Hünninghausen und Wolfgang Klein GbR, vertegenwoordigd door R. W. Horn en A. Kowol, Rechtsanwälte,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en M. Lumma als gemachtigden,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en K. Gross als gemachtigden, bijgestaan door A. Böhlke, Rechtsanwalt,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van het Finanzamt Offenbach am Main-Land, vertegenwoordigd door J. Aue als gemachtigde; Faxworld Vorgründungsgesellschaft Peter Hünninghausen und Wolfgang Klein GbR, vertegenwoordigd door R. W. Horn; de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma, en de Commissie, vertegenwoordigd door K. Gross, bijgestaan door A. Böhlke, ter terechtzitting van 11 september 2003,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 oktober 2003,
het navolgende
Arrest
1
Bij beschikking van 23 januari 2002, bij het Hof binnengekomen op 12 april daaraanvolgend, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 234 EG een vraag gesteld over de uitlegging van artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995 (PB L 102, blz. 18; hierna: ‘Zesde richtlijn’).
2
Deze vraag is gerezen in een geding tussen het Finanzamt Offenbach am Main-Land (hierna: ‘Finanzamt’) en Faxworld Vorgründungsgesellschaft Peter Hünninghausen und Wolfgang Klein GbR (hierna: ‘Faxworld GbR’) ter zake van de weigering van het Finanzamt om laatstgenoemde de aftrek toe te staan van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: ‘BTW’) over voor haar bestemde handelingen.
3
De vraag heeft in wezen betrekking op het recht van een Vorgründungsgesellschaft, dat wil zeggen een vennootschap naar burgerlijk recht die tot doel heeft, de voorbereiding van de middelen die nodig zijn voor de werkzaamheid van een op te richten naamloze vennootschap, om de BTW af te trekken wanneer haar enige handeling in een later stadium, overeenkomstig haar statutaire doel, bestaat in de overdracht van de algemeenheid van haar goederen aan die naamloze vennootschap, nadat zij is opgericht. De vraag is gebaseerd op de premisse dat de betrokken lidstaat gebruik heeft gemaakt van de door de artikelen 5, lid 8, en 6, lid 5, van de Zesde richtlijn geboden mogelijkheid om zich op het standpunt te stellen dat er bij de overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen, geen levering van goederen of diensten heeft plaatsgevonden, en dat degene op wie de goederen overgaan, in de plaats treedt van de overdrager.
Het rechtskader
De communautaire regeling
4
Artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn bepaalt dat de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, aan de BTW zijn onderworpen.
5
Artikel 4, leden 1 en 2, van die richtlijn luidt:
‘1. Als belastingplichtige wordt beschouwd ieder die, ongeacht op welke plaats, zelfstandig een van de in lid 2 omschreven economische activiteiten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.
2. De in lid 1 bedoelde economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt onder andere beschouwd de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.’
6
Wat de levering van goederen betreft, bepaalt artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn:
‘De lidstaten kunnen, in geval van overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen onder bezwarende titel, om niet of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, zich op het standpunt stellen dat geen levering van goederen heeft plaatsgevonden en dat degene op wie de goederen overgaan, in de plaats treedt van de overdrager. De lidstaten kunnen in voorkomend geval de nodige maatregelen treffen om concurrentievervalsing te voorkomen ingeval degene op wie de goederen overgaan niet volledig belastingplichtig is.’
7
Volgens artikel 6, lid 5, van die richtlijn is ‘het bepaalde in artikel 5, lid 8, […] op overeenkomstige wijze van toepassing op diensten’.
8
Met betrekking tot het recht op aftrek bepaalt artikel 17, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn:
‘1. Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt.
2. Voorzover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen, mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken:
- a)
de belasting over de toegevoegde waarde welke in het binnenland is verschuldigd of is voldaan voor de door een andere belastingplichtige aan hem geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve verrichte of te verrichten diensten;
[…]’
De nationale regeling
9
De relevante bepalingen van de Zesde richtlijn zijn in Duits recht omgezet bij het Umsatzsteuergesetz 1993 (wet op de BTW 1993, BGBl. 1993 I, blz. 565; hierna: ‘UStG 1993’). In de tijdens het litigieuze boekjaar 1996 geldende versie bepaalde § 1, lid 1, UStG 1993 als algemene regel dat de leveringen van goederen en andere diensten die in het binnenland door een ondernemer in het kader van zijn onderneming onder bezwarende titel worden verricht, aan de omzetbelasting zijn onderworpen.
10
Daar de Bondsrepubliek Duitsland echter gebruik heeft gemaakt van de door de artikelen 5, lid 8, en 6, lid 5, van de Zesde richtlijn aan de lidstaten geboden mogelijkheden, wordt in § 1, lid 1a, UStG 1993 bepaald:
‘(1a) Handelingen verricht in het kader van de overdracht van een onderneming aan een andere ondernemer ten behoeve van diens onderneming, zijn niet aan de omzetbelasting onderworpen. Van de overdracht van een onderneming is sprake wanneer een onderneming of een binnen de onderneming afzonderlijk beheerd bedrijf als geheel, onder bezwarende titel of om niet, wordt overgedragen of in een vennootschap wordt ingebracht. De overnemende ondernemer treedt in de plaats van de overdrager.’
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
11
Faxworld GbR is een op 1 oktober 1996 opgerichte personenvennootschap naar burgerlijk recht met als enig statutair doel, de voorbereiding van de oprichting van de vennootschap Faxworld Telefonmarketing Aktiengesellschaft (hierna: ‘Faxworld AG’).
12
Gelijk de verwijzende rechter uiteenzet, kan de oprichting van een Aktiengesellschaft (een naamloze vennootschap naar Duits recht) worden voorafgegaan, gelijk in casu het geval is geweest, door een Vorgründungsgesellschaft. Laatstgenoemde vennootschap berust op een voorovereenkomst tussen de oprichters van de vennootschap met het doel, mee te werken aan de oprichting van de Aktiengesellschaft. Indien deze laatste vennootschap na haar oprichting de door de Vorgründungsgesellschaft verkregen vermogensbestanddelen en haar rechten en verplichtingen wil overnemen, moeten deze, aangezien zij niet automatisch op haar overgaan, bij een specifieke rechtshandeling aan haar worden overgedragen.
13
Zo heeft Faxworld GbR, als Vorgründungsgesellschaft, kantoren gehuurd, kapitaalgoederen verworven en de kantoren van een vaste inrichting voorzien. Bovendien verzond zij informatiemateriaal en maakte zij reclame voor de op te richten vennootschap. Na de oprichting van Faxworld AG bij notariële akte van 28 november 1996 heeft Faxworld GbR haar werkzaamheden beëindigd en alle eerder verkregen goederen tegen boekwaarde, voor een prijs van iets minder dan 90 000 DEM, aan deze vennootschap overgedragen. Faxworld AG kon dus meteen aan de slag in de voor haar door Faxworld GbR gehuurde en ingerichte kantoren.
14
Overeenkomstig haar enige statutaire doel heeft Faxworld GbR dus geen handelingen in een later stadium verricht, met uitzondering van de overdracht van de door haar verworven goederen aan Faxworld AG.
15
Voor het litigieuze boekjaar 1996 heeft Faxworld GbR deze overdracht overeenkomstig § 1, lid 1a, UStG 1993 als een niet-belastbare overdracht van een onderneming behandeld. Voor datzelfde boekjaar ontzegde het Finanzamt Faxworld GbR het recht, de BTW ten bedrage van bijna 13 000 DEM over haar handelingen in een eerder stadium als voorbelasting aan te merken. In de belastingaanslag van 5 januari 1998 voerde het Finanzamt als reden voor deze weigering aan dat Faxworld GbR niet als ondernemer in de zin van § 2 UStG 1993 kon worden beschouwd, omdat haar enige in een later stadium beoogde handeling de overdracht van een onderneming aan de op te richten vennootschap was, welke overdracht overeenkomstig § 1, lid 1a, UStG 1993 niet als een belastbare levering kon worden beschouwd.
16
Het Finanzgericht heeft het beroep van Faxworld GbR tegen de beslissing van het Finanzamt echter toegewezen op grond dat deze vennootschap een onderneming was en uit dien hoofde recht op aftrek van de voorbelasting had. Het beginsel van de neutraliteit van de BTW eist dat rekening wordt gehouden met de voorbelasting, zelfs al heeft Faxworld GbR, als Vorgründungsgesellschaft, nooit de intentie gehad om de in een eerder stadium verworven goederen en diensten te gebruiken om zelf belastbare handelingen te verrichten.
17
Tegen dit vonnis heeft het Finanzamt bij het Bundesfinanzhof ‘Revision’ ingesteld. Voor deze rechterlijke instantie heeft het betoogd dat Faxworld GbR geen recht op aftrek had, omdat, in de eerste plaats, zij geen ondernemer was daar zij op geen enkel moment de intentie heeft gehad om zelf belastbare handelingen te verrichten, en, in de tweede plaats, de werkzaamheid van Faxworld AG niet aan haar kon worden toegerekend.
18
Het Bundesfinanzhof, dat geneigd is om Faxworld GbR het recht op aftrek van de voorbelasting toe te staan, is in de eerste plaats van oordeel dat de goederen en diensten die in het kader van de geplande oprichting van de kapitaalvennootschap aan Faxworld GbR zijn geleverd, kosten vormen die naar hun aard onlosmakelijk zijn verbonden met de gehele economische activiteit van de onderneming (arrest van 22 februari 2001, Abbey National, C-408/98, Jurispr. blz. I-1361, punten 35 en 36).
19
In de tweede plaats is het Bundesfinanzhof van oordeel dat, indien de overdracht door Faxworld GbR van al haar activa aan Faxworld AG, hetgeen de enige handeling van eerstgenoemde vennootschap in een later stadium is geweest, moet worden aangemerkt als ‘de overgang van een geheel van goederen’ in de zin van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn en niet als een belaste handeling in de zin van artikel 17, lid 2, van die richtlijn, het voor de hand ligt om voor de handelingen van Faxworld GbR in een eerder stadium aanknoping te zoeken bij de door Faxworld AG beoogde handelingen.
20
Het Bundesfinanzhof merkt evenwel op dat volgens het arrest Abbey National, reeds aangehaald, een belastingplichtige de BTW over handelingen in een eerder stadium alleen kan aftrekken indien hij die handelingen voor zijn eigen belaste handelingen heeft gebruikt, en dat het daarom niet mogelijk is, rekening te houden met de handelingen van de overnemer. Het merkt voorts op dat in het hoofdgeding het ontbreken van juridische continuïteit tussen Faxworld GbR en Faxworld AG alleen het gevolg is van de specifieke regels van het Duitse burgerlijke recht betreffende de oprichting van kapitaalvennootschappen. Daar het op de BTW-regeling toepasselijke beginsel van de fiscale neutraliteit verbiedt dat ondernemers die dezelfde handelingen hebben verricht, bij de belastingheffing verschillend worden behandeld, is het Bundesfinanzhof van oordeel dat de specifieke regels van het Duitse burgerlijke recht voor de oprichting van een kapitaalvennootschap, niet tot gevolg kunnen hebben dat het recht op aftrek in de voorbereidende fase is uitgesloten (arrest van 7 september 1999, Gregg, C-216/97, Jurispr. blz. I-4947, punt 20).
21
Gelet op een en ander heeft het Bundesfinanzhof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:
‘Heeft een (personen)vennootschap die alleen is opgericht om een kapitaalvennootschap op te richten, recht op aftrek van de voorbelasting over aangeschafte diensten en goederen, wanneer zij na de oprichting van de kapitaalvennootschap de aangeschafte diensten en goederen bij een handeling onder bezwarende titel aan de later opgerichte kapitaalvennootschap overdraagt en er van meet af aan geen andere handelingen in een later stadium waren gepland, en wanneer de overgang van het geheel van een algemeenheid van goederen in de betrokken lidstaat niet als levering of dienstverrichting wordt aangemerkt (artikelen 5, lid 8, eerste volzin, en 6, lid 5, van de Zesde richtlijn […]?’
22
Het Bundesfinanzhof preciseert dat, ingeval het Hof deze vraag ontkennend beantwoordt, de subsidiaire vraag rijst, of de kapitaalvennootschap — in casu Faxworld AG — recht heeft op aftrek van de voorbelasting over aan de Vorgründungsgesellschaft — in casu Faxworld GbR — geleverde goederen en diensten, zelfs al was de kapitaalvennootschap nog niet opgericht op het moment waarop die goederen en diensten aan de Vorgründungsgesellschaft werden geleverd.
I — De prejudiciële vraag
23
Met zijn vraag wenst het Bundesfinanzhof in wezen te vernemen, of volgens de Zesde richtlijn een personenvennootschap die alleen is opgericht om een kapitaalvennootschap op te richten, de door haar betaalde BTW kan aftrekken wanneer de enige handeling die zij in een later stadium heeft verricht, bestond in de overdracht van al haar goederen aan de kapitaalvennootschap nadat deze was opgericht, en wanneer, als gevolg van het feit dat de betrokken lidstaat gebruik heeft gemaakt van de door de artikelen 5, lid 8, en 6, lid 5, van de Zesde richtlijn geboden mogelijkheden, wordt aangenomen dat er bij een dergelijke overdracht geen levering van goederen of diensten plaatsvindt.
24
Met betrekking tot het recht op aftrek bepaalt artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn dat de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting de BTW mag aftrekken welke hij verschuldigd is of heeft voldaan voor de hem door een andere belastingplichtige geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve door een andere belastingplichtige verrichte of te verrichten diensten, ‘voorzover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen’. Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt dus dat een belanghebbende, om recht op aftrek te krijgen, in de eerste plaats belastingplichtige in de zin van de Zesde richtlijn moet zijn en in de tweede plaats de betrokken goederen en diensten voor zijn belaste handelingen moet hebben gebruikt.
De kwalificatie van Faxworld GbR als belastingplichtige
25
Wat de kwalificatie van Faxworld GbR als belastingplichtige betreft, bepaalt artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn dat als belastingplichtige wordt beschouwd, ieder die, ongeacht op welke plaats, zelfstandig een van de in lid 2 omschreven economische activiteiten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. Volgens artikel 4, lid 2, omvatten de in lid 1 bedoelde economische activiteiten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter.
26
De Duitse regering is als enige van mening dat Faxworld GbR geen belastingplichtige in de zin van de Zesde richtlijn is, omdat zij geen economische activiteiten uitoefende. Ter onderbouwing van dit argument stelt zij dat alle activiteiten in een eerder stadium van Faxworld GbR slechts dienden ter voorbereiding van de economische activiteit van een andere, op te richten juridische entiteit, namelijk Faxworld AG. Voorts was de overdracht van de goederen van Faxworld GbR aan Faxworld AG — de enige activiteit in een later stadium van Faxworld GbR — een niet-belastbare overdracht van een onderneming, overeenkomstig artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn.
27
Deze argumenten kunnen niet worden aanvaard. Er zij in de eerste plaats aan herinnerd dat artikel 4 van de Zesde richtlijn aan de BTW een zeer ruime werkingssfeer toekent, die zich uitstrekt tot alle stadia van de productie, de distributie en de dienstverrichting (zie arresten Hof van 26 maart 1987, Commissie/Nederland, 235/85, Jurispr. blz. 1471, punt 7; 15 juni 1989, Stichting Uitvoering Financiële Acties, 348/87, Jurispr blz. 1737, punt 10, en 4 december 1990, Van Tiem, C-186/89, Jurispr. blz. I-4363, punt 17).
28
Het is vaste rechtspraak dat een particulier die goederen betrekt met het oog op een economische activiteit in de zin van artikel 4 van de Zesde richtlijn, optreedt als belastingplichtige (arresten van 11 juli 1991, Lennartz, C-97/90, Jurispr. blz. I-3795, punt 14; 21 maart 2000, Gabalfrisa e.a., C-110/98—C-147/98, Jurispr. blz. I-1577, punt 47, en 8 juni 2000, Breitsohl, C-400/98, Jurispr. blz. I-4321, punt 34), ook wanneer de goederen niet onmiddellijk voor deze economische activiteit worden gebruikt (zie in die zin arrest van 14 februari 1985, Rompelman, 268/83, Jurispr. blz. 655, punt 22). Anders dan de Duitse regering stelt, hangt de geldigheid van deze vaststelling niet af van de identiteit van de ondernemer die de betrokken economische activiteit verricht.
29
In de tweede plaats is het argument van de Duitse regering dat de enige handeling in een later stadium van Faxworld GbR aan de werkingssfeer van artikel 4 van die richtlijn is onttrokken, omdat de Bondsrepubliek Duitsland gebruik heeft gemaakt van de door artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn geboden mogelijkheid, onjuist. Overeenkomstig de strekking van de Zesde richtlijn, die er onder meer op is gericht, het gemeenschappelijk BTW-stelsel te baseren op een uniform begrip ‘belastingplichtigen’, moet de hoedanigheid van belastingplichtige uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van de in artikel 4 van de Zesde richtlijn genoemde criteria (arrest Van Tiem, reeds aangehaald, punt 25). Hieruit volgt dat de werkingssfeer van artikel 4 van de Zesde richtlijn niet kan worden gewijzigd door de omstandigheid dat een lidstaat al dan niet gebruik heeft gemaakt van de in artikel 5, lid 8, van deze richtlijn geboden mogelijkheid om zich op het standpunt te stellen dat er bij de overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen geen levering van goederen heeft plaatsgevonden (zie, voor het gebruik door een lidstaat van de door artikel 5, lid 3, van de Zesde richtlijn geboden mogelijkheid, arrest Van Tiem, reeds aangehaald, punt 26).
30
Bijgevolg moet worden aangenomen dat een vennootschap als Faxworld GbR een belastingplichtige in de zin van de Zesde richtlijn is.
Het bestaan van belaste handelingen in de zin van artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn
31
Gelijk in punt 24 van het onderhavige arrest is vastgesteld, bepaalt artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn dat een belastingplichtige recht heeft op aftrek van de BTW over goederen en diensten die ‘voor belaste handelingen’ worden gebruikt. Met betrekking tot de vraag wat de belaste handelingen van een belastingplichtige zijn, geeft artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn als algemene regel dat de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, aan de BTW zijn onderworpen.
32
Heeft een lidstaat echter gebruikgemaakt van de door de artikelen 5, lid 8, en 6, lid 5, van de Zesde richtlijn geboden mogelijkheden, dan wordt aangenomen dat er bij de overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen geen levering van goederen of diensten plaatsvindt.
33
Wat Faxworld GbR betreft, haar enige handeling in een later stadium bestond in de overdracht van de algemeenheid van haar goederen; aangezien de Bondsrepubliek Duitsland gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden waarin de artikelen 5, lid 8, en 6, lid 5, van de Zesde richtlijn voorzien, heeft Faxworld GbR dus zelf geen belaste handelingen in de zin van artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn verricht.
34
Faxworld GbR stelt in dit verband dat zij en Faxworld AG als een enkele economische entiteit moeten worden beschouwd. Daar de door Faxworld GbR verworven goederen en diensten bestemd waren om te worden gebruikt voor de belaste handelingen van Faxworld AG, zou Faxworld GbR recht op aftrek van de voorbelasting hebben. Voorts merkt Faxworld GbR op dat volgens het arrest Breitsohl, reeds aangehaald, het recht op aftrek van de BTW die is voldaan ter zake van goederen en diensten die zijn verkregen met het oog op een voorgenomen economische activiteit, zelfs dan blijft bestaan, wanneer het de belastingadministratie reeds bij de eerste aanslag bekend is, dat de voorgenomen economische activiteit die tot belaste handelingen diende te leiden, niet zal worden uitgeoefend. Deze regel geldt a fortiori wanneer de economische activiteit, zoals in het hoofdgeding, is uitgeoefend.
35
De Duitse regering is van mening dat indien, anders dan zij stelt, Faxworld GbR als belastingplichtige in de zin van de Zesde richtlijn wordt beschouwd, deze vennootschap niet gerechtigd is om de BTW over haar handelingen in een eerder stadium af te trekken. Uit het arrest Abbey National, reeds aangehaald, volgt haars inziens dat wanneer de betrokken lidstaat gebruik heeft gemaakt van de door artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn geboden mogelijkheid, de aftrek van de voorbelasting bij een volledige overdracht van de onderneming alleen mogelijk is wanneer de handelingen in een eerder stadium deel uitmaken van de algemene kosten van de ondernemer. In het hoofdgeding bestond de enige handeling in een later stadium van Faxworld GbR echter in de overdracht van haar goederen aan Faxworld AG, hetgeen betekent dat Faxworld GbR zich niet kan beroepen op het in artikel 17 van de Zesde richtlijn bedoelde recht op aftrek.
36
Ofschoon de Commissie niet betwist dat Faxworld GbR als belastingplichtige moet worden aangemerkt, deelt zij het standpunt van de Duitse regering over het recht op aftrek van deze vennootschap. Onder verwijzing naar punt 28 van het arrest Abbey National, reeds aangehaald, volgens hetwelk het recht op aftrek vooronderstelt dat de voor het verwerven van die goederen of diensten gedane uitgaven een van de bestanddelen van de prijs van de belaste handelingen zijn, stelt zij dat de aftrek van reeds betaalde BTW vooronderstelt dat er sprake is van belaste handelingen, welke handelingen Faxworld GbR nooit heeft beoogd.
37
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat de aftrekregeling tot doel heeft de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde BTW. Het gemeenschappelijk BTW-stelsel waarborgt derhalve een neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteiten, mits die activiteiten op zich aan de BTW-heffing zijn onderworpen (zie arrest Rompelman, reeds aangehaald, punt 19; arrest van 15 januari 1998, Ghent Coal Terminal, C-37/95, Jurispr. blz. I-1, punt 15; arrest Gabalfrisa e.a., reeds aangehaald, punt 44; arrest van 8 juni 2000, Midland Bank, C-98/98, Jurispr. blz. I-4177, punt 19, en arrest Abbey National, reeds aangehaald, punt 24). Gelet op de algemeenheid van dit recht, zijn afwijkingen slechts toegestaan in de gevallen die uitdrukkelijk in de richtlijn zijn voorzien (zie in die zin arrest Ghent Coal Terminal, reeds aangehaald, punt 16).
38
In de zaak die tot het arrest Abbey National, reeds aangehaald, heeft geleid, maakte de betrokken belastingplichtige, die een onderneming had overgedragen, aanspraak op de aftrek van de BTW over de diensten die hij had betrokken om die overdracht te realiseren, terwijl die overdracht, omdat de betrokken lidstaat gebruik had gemaakt van de door artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn geboden mogelijkheid, geen belaste handeling vormde.
39
Het Hof erkende dat deze belastingplichtige in beginsel recht op aftrek van BTW had, omdat de kosten van de betrokken diensten deel uitmaakten van de algemene kosten van de belastingplichtige en omdat zelfs in geval van overdracht van een algemeenheid van goederen, wanneer de belastingplichtige na gebruik van die diensten geen handelingen meer verricht, de kosten ter zake van deze diensten moeten worden beschouwd als onlosmakelijk verbonden met de gehele economische activiteit van de onderneming vóór de overdracht. Een andere uitlegging zou neerkomen op een willekeurig onderscheid tussen uitgaven ten behoeve van een onderneming vóór en tijdens de daadwerkelijke exploitatie van die onderneming, en uitgaven die zijn gedaan om die exploitatie te beëindigen (arrest Abbey National, reeds aangehaald, punt 35).
40
Door deze uitlegging kon de betrokken belastingplichtige worden ontlast van de in het kader van zijn onderneming betaalde BTW. In deze omstandigheden werd het aanvullende argument van de belastingplichtige dat hij zich op de belaste handelingen van de overnemer moest kunnen beroepen om zo de volledige BTW over die diensten te kunnen aftrekken, niet aanvaard (arrest Abbey National, reeds aangehaald, punten 31 en 32).
41
Anders dan in de zaak die tot het arrest Abbey National, reeds aangehaald, heeft geleid, had de belastingplichtige in het hoofdgeding, namelijk Faxworld GbR, als Vorgründungsgesellschaft zelfs niet de intentie om zelf belaste handelingen te verrichten, omdat haar enige statutaire doel in de voorbereiding van de werkzaamheid van de Aktiengesellschaft bestond. Dit neemt echter niet weg dat de BTW die Faxworld GbR wil aftrekken, verband houdt met goederen en diensten die zij had betrokken om belaste handelingen te realiseren, ook al betrof het hier slechts beoogde handelingen van Faxworld AG.
42
In deze specifieke omstandigheden en om de neutraliteit van de belastingdruk te kunnen garanderen moet worden aangenomen dat wanneer de lidstaat gebruik heeft gemaakt van de door de artikelen 5, lid 8, en 6, lid 5, van de Zesde richtlijn geboden mogelijkheden, wegens het feit dat volgens deze bepalingen ‘de overnemer in de plaats treedt van de overdrager’, moet worden toegestaan dat een Vorgründungsgesellschaft, als overdrager, de belaste handelingen van de overnemer, te weten de Aktiengesellschaft, in aanmerking neemt om de BTW te kunnen aftrekken die hij heeft betaald over de goederen en diensten die hij in een eerder stadium heeft verworven ten behoeve van de belaste handelingen van die overnemer.
43
Derhalve moet op de vraag van het Bundesfinanzhof worden geantwoord dat een (personen)vennootschap die alleen is opgericht om een kapitaalvennootschap op te richten, de voorbelasting over de levering van goederen en diensten kan aftrekken, wanneer haar enige handeling in een later stadium, overeenkomstig haar statutaire doel, bestond in de overdracht van de betrokken goederen en diensten bij een handeling onder bezwarende titel aan die kapitaalvennootschap nadat deze was opgericht, en wanneer als gevolg van het feit dat de betrokken lidstaat gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden voorzien in de artikelen 5, lid 8, en 6, lid 5, van de Zesde richtlijn, geen levering van goederen of diensten plaatsvindt bij de overgang van de algemeenheid van goederen.
Kosten
44
De kosten door de Duitse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 23 januari 2002 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Een personenvennootschap die alleen is opgericht om een kapitaalvennootschap op te richten, kan de voorbelasting over de levering van goederen en diensten aftrekken, wanneer haar enige handeling in een later stadium, overeenkomstig haar statutaire doel, bestond in de overdracht van de betrokken goederen en diensten bij een handeling onder bezwarende titel aan die kapitaalvennootschap nadat deze was opgericht, en wanneer er als gevolg van het feit dat de betrokken lidstaat gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden voorzien in de artikelen 5, lid 8, en 6, lid 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting -Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995, geen levering van goederen of diensten plaatsvindt bij de overgang van de algemeenheid van goederen.
Jann
Rosas
von Bahr
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 29 april 2004.
De griffier
R. Grass
De president
V. Skouris
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑04‑2004
Conclusie 23‑10‑2003
F. G. Jacobs
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
F. G. JACOBS
van 23 oktober 20031.
Zaak C-137/02
Finanzamt Offenbach am Main-Land
tegen
Faxworld Vorgründungsgesellschaft Peter Hünninghausen und Wolfgang Klein GbR
1
Volgens de artikelen 5, lid 8, en 6, lid 5, van de Zesde BTW-richtlijn2. kunnen lidstaten zich op het standpunt stellen dat er in geval van overgang van ‘het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen’ geen levering van goederen of diensten heeft plaatsgevonden en dat degene op wie de goederen overgaan, in de plaats treedt van de overdrager.
2
Duitsland heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt, en het Bundesfinanzhof vraagt het Hof nu in zijn verwijzingsbeschikking hoe de regel moet worden toegepast op een bijzonder soort vennootschap naar burgerlijk recht (‘Vorgründungsgesellschaft’ GbR), die enkel is opgericht met het doel om de werkzaamheden van een op te richten naamloze vennootschap voor te bereiden — doch niet te verrichten — en na de oprichting die nog niet operationele onderneming aan haar over te dragen. Het gaat dus om de vraag of — en, zo ja, op welke basis — de vennootschap zelf dan wel de naamloze vennootschap recht heeft op aftrek van voorbelasting die de vennootschap tijdens de oprichting van de onderneming over de geleverde goederen en ontvangen diensten heeft betaald.
Het rechtskader
De gemeenschapsregeling
3
De essentie van het BTW-stelsel is beschreven in artikel 2 van de Eerste BTW-richtlijn3.:
‘Het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde berust op het beginsel dat van goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven welke strikt evenredig is aan de prijs van goederen en diensten, zulks ongeacht het aantal transacties welke tijdens het productie-en distributieproces vóór de fase van heffing plaatsvonden.
Bij elke transactie is de belasting over de toegevoegde waarde, berekend over de prijs van het goed of van de dienst volgens het tarief dat voor dat goed of voor die dienst geldt, verschuldigd onder aftrek van het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde waarmede de onderscheidene elementen van de prijs rechtstreeks zijn belast.’
4
Het stelsel berust dus op een keten van handelingen, waarin het verschuldigde nettobedrag in elke schakel evenredig is aan de in die fase toegevoegde waarde. Aan het eind van de keten zal in totaal het relevante aandeel van de eindprijs zijn geheven. In de Zesde richtlijn is de regeling verder uitgewerkt.
5
Krachtens artikel 2 van deze richtlijn zijn de leveringen van goederen en de diensten welke door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, aan de BTW onderworpen. Een belastingplichtige wordt in artikel 4, lid 1, gedefinieerd als ieder die een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. Economische activiteiten zijn ‘alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen’ alsook ‘de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen’. Volgens de artikelen 5 tot en met 7 zijn belastbare handelingen de levering van goederen, de levering van diensten en invoer.
6
Artikel 5, lid 1 omschrijft de levering van goederen als de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken. Artikel 5, lid 8, bepaalt echter:
‘De lidstaten kunnen, in geval van overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen onder bezwarende titel, om niet of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, zich op het standpunt stellen dat geen levering van goederen heeft plaatsgevonden en dat degene op wie de goederen overgaan, in de plaats treedt van de overdrager. De lidstaten kunnen in voorkomend geval de nodige maatregelen treffen om concurrentievervalsing te voorkomen ingeval degene op wie de goederen overgaan niet volledig belastingplichtig is.’
7
Volgens artikel 6, lid 5, is het bepaalde in artikel 5, lid 8, op overeenkomstige wijze van toepassing op diensten, die in artikel 6, lid 1 worden gedefinieerd als elke handeling die geen levering van een goed is.
8
De belangrijkste bepalingen betreffende het recht op aftrek zijn opgenomen in artikel 17 van Zesde richtlijn. Artikel 17, lid 2, bepaalt:
‘Voorzover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen, mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken:
- a)
de belasting over de toegevoegde waarde welke verschuldigd of voldaan is voor de door een andere belastingplichtige aan hem geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve verrichte of te verrichten diensten […]’
. Dit recht ontstaat volgens artikel 17, lid 1, op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt.
9
Sommige handelingen zijn echter krachtens de artikelen 13 tot en met 16 vrijgesteld van de BTW. Over dergelijke handelingen is niet alleen geen BTW verschuldigd, maar wanneer zij binnen de Gemeenschap worden verricht, volgt uit artikel 17, lid 2, waarin het recht op aftrek is beperkt tot belasting over goederen en diensten die worden gebruikt voor belaste handelingen, dat de leverancier of dienstverrichter ook de voorbelasting over de goederen en diensten die voor deze in de Gemeenschap verrichte handelingen zijn gebruikt niet mag aftrekken4.
10
Wanneer, zoals vaak het geval is, de vrijgestelde handeling de laatste schakel in de keten is (privé-verbruik), is het gevolg eenvoudig dat de belastingdruk wordt verminderd met het bedrag dat over de laatste toegevoegde waarde zou zijn geheven. Aftrek is in deze omstandigheden echter onmogelijk, ook wanneer een vrijgestelde handeling een element van de prijs van een daaropvolgende belaste handeling is. De voorbelasting kan dus in sommige situaties ‘opgesloten’ raken in de waarde van de handeling, met het gevolg dat de waarde waarover in een later stadium BTW wordt geheven, in strijd met de normale werking van de regeling, de in een eerder stadium geheven belasting omvat. Men zou kunnen zeggen dat de keten van handelingen is gebroken en dat een nieuwe keten met een hogere nettowaarde begint. Een soortgelijke situatie kan ontstaan, wanneer goederen door een belastingplichtige als particulier zijn gekocht (niet ‘als zodanig handelend’ in de zin van de artikelen 2 en 4, lid 1), en vervolgens worden overgeheveld naar de economische sfeer5..
De uitlegging van de gemeenschapsregels door het Hof
11
Het Hof heeft herhaaldelijk onderzocht in welke omstandigheden goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen, waardoor een recht op aftrek van voorbelasting ontstaat uit hoofde van artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn.
12
Van belang in deze zaak zijn de arresten in de zaken Rompelman6., INZO7., Ghent Coal Terminal8., Gabalfrisa9., Schloßstraße10. en Breitsohl11., waaruit blijkt dat iemand die het door objectieve gegevens ondersteunde voornemen heeft om met een economisch activiteit te beginnen en daarvoor eerste — belaste — investeringen doet, moet worden beschouwd als een als zodanig handelende belastingplichtige. Hij heeft het recht om de BTW over goederen en diensten die hij voor zijn voorgenomen belaste handelingen heeft verworven, onmiddellijk af te trekken zonder het begin van de daadwerkelijke exploitatie van zijn onderneming te hoeven afwachten, zelfs wanneer de exploitatie in feite niet begint.
13
Slechts in twee eerdere zaken is het Hof verzocht om een uitspraak over de aftrekbaarheid van voorbelasting in verband met een ‘overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen’ waarbij een lidstaat gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid in artikel 5, lid 8: de zaken Abbey National12. en Zita Modes13..
14
De zaak Abbey National betrof de verkoop, tussen twee van elkaar onafhankelijke vennootschappen, van een gebouw dat in belaste verhuur werd geëxploiteerd. Het gebouw was verkocht met voortzetting van de exploitatie (‘as a going concern’) en deze exploitatie vormde een onderdeel van de activiteiten van de overdrager. Een belangrijk probleem in de zaak was of de overdrager de voorbelasting over de aan hem ten behoeve van de totstandkoming van de overdracht verleende (hoofdzakelijk juridische) diensten kon aftrekken.
15
Het Hof verklaarde dat de aftrekregeling tot doel heeft, de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde BTW, wat een volstrekt neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten waarborgt, ongeacht het oogmerk of het resultaat ervan, mits die activiteiten op zich aan de heffing van BTW zijn onderworpen. Voor het ontstaan van het recht op aftrek, is echter een rechtstreeks en onmiddellijk verband vereist tussen de verkregen goederen of diensten en een in een later stadium belaste handeling — zij moeten dus deel uitmaken van de prijs van die handeling.14.
16
Wenst een lidstaat de overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen niet als levering van goederen te beschouwen, dan is een dergelijke overgang volgens artikel 2 van de Zesde richtlijn niet aan de BTW onderworpen en kan zij geen belaste handeling in de zin van alle artikel 17, lid 2 vormen. Het feit dat het een belaste handeling zou zijn geweest wanneer de mogelijkheid niet was benut, is irrelevant. Ook bestaat er dan geen rechtstreeks en onmiddellijk verband met de belaste handelingen van de overnemer. Aftrek is enkel mogelijk wanneer het bij de handelingen in een later stadium gaat om handelingen van de belastingplichtige die de aftrek wil toepassen; in elk geval drukken de uitgaven voor de totstandkoming van de overdracht dan niet rechtstreeks op de bestanddelen van de prijs van de belaste handeling van de overnemer, zoals vereist volgens artikel 2 van de Eerste richtlijn15..
17
Deze uitgaven behoren niettemin tot de algemene kosten van de overdrager en vormen bestanddelen van de prijs van de producten van zijn onderneming. Wanneer een belastingplichtige een algemeenheid van goederen overdraagt en daarna geen handelingen meer verricht, moeten de kosten van de voor die overdracht noodzakelijke diensten worden beschouwd als behorend tot de gehele economische activiteit van de onderneming vóór de overdracht. Elke andere uitlegging van artikel 17 van de Zesde richtlijn zou in strijd zijn met het beginsel van volledige neutraliteit van het BTW-stelsel met betrekking tot de belastingdruk op alle economische activiteiten van een onderneming, mits zij op zich aan BTW zijn onderworpen, en zou ertoe leiden dat de marktdeelnemer in het kader van zijn economische activiteiten BTW moet betalen zonder deze BTW vervolgens te kunnen aftrekken. Er zou dan een willekeurig onderscheid worden gemaakt tussen uitgaven ten behoeve van een onderneming vóór het begin van haar activiteiten en tijdens deze activiteiten enerzijds, en uitgaven ten behoeve van de beëindiging van die activiteiten anderzijds. Diensten die door de overdrager voor de overdracht van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen zijn gebruikt, staan dus in beginsel rechtstreeks en onmiddellijk in verband met zijn gehele economische activiteit16..
18
De vragen in de zaak Zita Modes concentreren zich op de definitie van ‘overgang van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen’ en op het probleem of de overnemer al dan niet dezelfde activiteiten moet blijven verrichten als die welke voordien door de overdrager werden verricht. Deze zaak is nog aanhangig.
Het Duitse recht
19
De genoemde gemeenschapsregels zijn door het Umsatzsteuergesetz (hierna: ‘UStG’) in Duits recht omgezet.
20
§ 1, lid 1a, van die wet bepaalt: ‘Handelingen verricht in het kader van de overdracht van een onderneming aan een andere ondernemer ten behoeve van diens onderneming zijn niet aan de omzetbelasting onderworpen. Van overdracht van een onderneming is sprake wanneer een onderneming of een binnen de onderneming afzonderlijk beheerd bedrijf als geheel, onder bezwarende titel of om niet, wordt overgedragen of in een vennootschap wordt ingebracht. De overnemende ondernemer treedt in de plaats van de overdrager.’
21
‘Ondernemer’ en ‘onderneming’ worden in § 2 gedefinieerd als volgt: ‘Ondernemer is hij die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent. De onderneming omvat alle bedrijfs- en beroepswerkzaamheden van de ondernemer. Een bedrijfs- of beroepswerkzaamheid is elke duurzame werkzaamheid ter verwerving van inkomsten, ook wanneer een winstoogmerk ontbreekt of een vereniging van personen slechts ten behoeve van haar leden werkzaam is.’
22
§ 15 betreft het recht op aftrek van voorbelasting. Volgens § 15, lid 2, eerste zin, is geen aftrek toegestaan bij leveringen of diensten die de ondernemer ter uitvoering van onder meer vrijgestelde handelingen gebruikt.
23
In deze zaak zijn ook bepaalde aspecten van het Duitse vennootschapsrecht relevant.
24
Een Aktiengesellschaft (naamloze vennootschap naar Duits recht; hierna: ‘AG’) verkrijgt pas rechtspersoonlijkheid nadat zij in het handelsregister is ingeschreven. Een noodzakelijke voorafgaande fase is de Vorgesellschaft (vennootschap in oprichting), een vereniging van personen sui generis, die altijd bij de sluiting van de vennootschapsovereenkomst ontstaat. De Vorgesellschaft zelf kan worden voorafgegaan door een Vorgründungsgesellschaft, die berust op een overeenkomst tussen de oprichters van de vennootschap om aan de oprichting werken, en gewoonlijk de vorm heeft van een vennootschap naar burgerlijk recht (Gesellschaft bürgerlichen rechts — GbR); het doel ervan is, de aansprakelijkheid van de betrokkenen te regelen. Wanneer een Vorgründungsgesellschaft wordt opgericht ter voorbereiding van de latere activiteiten van een vennootschap, gaan haar vermogensbestanddelen, rechten en verplichtingen niet automatisch over op de Vorgesellschaft en vervolgens op de vennootschap, nadat deze is opgericht; wanneer zij moeten worden overgedragen, dient dat te geschieden door middel van een afzonderlijke rechtshandeling.
Het hoofdgeding
25
Faxworld Vorgründungsgesellschaft Peter Hünninghausen und Wolfgang Klein GbR (hierna: ‘Faxworld GbR’) werd op 1 oktober 1996 opgericht met als enig doel de voorbereiding van de oprichting van Faxworld Telefonmarketing AG (hierna: ‘Faxworld AG’). Daarvoor werden kantoren gehuurd en ingericht, kapitaalgoederen aangeschaft, informatiebrochures verzonden, en werd reclame voor de toekomstige vennootschap gemaakt. Na de oprichting van Faxworld AG bij notariële akte van 28 november 1996 beëindigde Faxworld GbR haar werkzaamheden en droeg zij, in overeenstemming met haar doel, alle vermogensbestanddelen op 1 december 1996 onder bezwarende titel over aan Faxworld AG, die onmiddellijk met haar commerciële activiteiten in de door Faxworld GbR gehuurde en ingerichte kantoren kon beginnen.
26
De koopprijs van 87 495,29 DEM kwam overeen met de boekwaarde van de overgenomen vermogensbestanddelen, dat wil zeggen de aankoopkosten zonder BTW. Het bedrag van de BTW die Faxworld GbR over haar verkrijgingen had betaald, werd dus niet in de koopprijs aan Faxworld AG doorgegeven.
27
Faxworld GbR trachtte vervolgens de voorbelasting over de door haar verkregen en overgedragen goederen en diensten af te trekken, dat wil zeggen, in de gegeven omstandigheden, terug te vorderen. De belastingdienst weigerde de aftrek op grond dat Faxworld GbR als enige handeling in een later stadium een onderneming had overgedragen, wat niet als een belaste handeling kon worden beschouwd, en daarom geen ondernemer (belastingplichtige) was. Faxworld GbR heeft deze weigering aangevochten bij de bevoegde belastingrechter, die haar vordering toewees op basis van het beginsel van neutraliteit van de BTW; de voorbelasting kon worden afgetrokken, ook al had verzoekster nooit het voornemen gehad om de goederen of diensten voor door haar zelf te verrichten belaste handelingen te gebruiken, want zij had ze verkregen ten behoeve van de door Faxworld AG uit te oefenen economische activiteiten.
28
De belastingdienst heeft ‘Revision’ ingesteld bij het Bundesfinanzhof, dat de behandeling van de zaak heeft geschorst en het Hof heeft verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Heeft een (personen)vennootschap die alleen is opgericht om een kapitaalvennootschap op te richten, recht op aftrek van de voorbelasting over aangeschafte diensten en goederen, wanneer zij na de oprichting van de kapitaalvennootschap de aangeschafte diensten en goederen bij een handeling onder bezwarende titel aan de later opgerichte kapitaalvennootschap overdraagt en er van meet af aan geen andere handelingen in een later stadium waren gepland, en wanneer de overgang van het geheel van een algemeenheid van goederen in de betrokken lidstaat niet als levering of dienstverrichting wordt aangemerkt (artikelen 5, lid 8, eerste volzin, en 6, lid 5, van de Zesde richtlijn […])?’
29
Het Bundesfinanzhof wijst er ook op dat, indien de personenvennootschap onder deze omstandigheden geen recht op aftrek van voorbelasting heeft, een nieuwe prejudiciële verwijzing zou kunnen worden voorkomen, indien het Hof tevens uitspraak zou doen over de vraag of de kapitaalvennootschap dan een dergelijk recht heeft.
De verschillende standpunten
30
Het Bundesfinanzhof is geneigd het recht op aftrek van voorbelasting toe te staan. Het aftrekrecht ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt, te weten bij levering van de goederen en bij ontvangst van de diensten. In deze zaak waren deze goederen en diensten enkel bestemd voor belaste handelingen in een later stadium. Wanneer Faxworld GbR deze handelingen zelf had verricht, zou de voorbelasting aftrekbaar zijn geweest. Uit het arrest Abbey National volgt dat de overdrager, ingeval van een overgang van het geheel van een algemeenheid van goederen, de voorbelasting enkel mag aftrekken van de belasting over zijn eigen handelingen in een later stadium. Enkel wegens de procedurele vereisten in het Duitse vennootschapsrecht bestaat er echter in dit geval een verschil in identiteit tussen de persoon aan wie de goederen en diensten zijn geleverd en de persoon die de belaste handelingen in een later stadium verricht. Het beginsel van neutraliteit van de BTW brengt noodzakelijkerwijze mee dat het recht op aftrek niet mag worden bepaald door nationale verschillen in de rechtsvorm.
31
In haar bij het Hof ingediende opmerkingen betoogt Faxworld GbR, dat zij en Faxworld AG één enkele economische eenheid vormen (volgens de zogenoemde ‘Fußstapfentheorie’ die kennelijk door het Bundesfinanzhof wordt gevolgd, die afkomstig is uit het erfrecht en de gedachte tot uitdrukking brengt, dat de overnemer in de voetstappen van de overdrager treedt — dit lijkt op het Engelse begrip ‘stepping into the tranferor's shoes’). Aangezien de door haar verkregen goederen en diensten waren bestemd voor belaste handelingen van Faxworld AG, mag zij de voorbelasting over deze goederen en diensten aftrekken. Verder stelt zij dat volgens het arrest Breitsohl17. het recht op aftrek van de BTW die is voldaan over goederen en diensten die zijn aangeschaft met het oog op de uitoefening van een voorgenomen economische activiteit, blijft bestaan, zelfs wanneer het de belastingdienst reeds bij de oplegging van de eerste aanslag bekend is dat de voorgenomen economische activiteit die tot belaste handelingen diende te leiden, niet zal worden uitgeoefend. Die regel geldt a fortiori wanneer, zoals in casu, de economische activiteiten zijn begonnen.
32
Het door de belastingdienst voor het Bundesfinanzhof en het door de Duitse regering voor het Hof ingenomen standpunt is, dat Faxworld GbR en Faxworld AG twee afzonderlijke rechtspersonen zijn en dat Faxworld GbR geen belastingplichtige is, omdat zij nooit enige economische activiteit in de zin van artikel 4 van de Zesde richtlijn of enige belastbare handeling in de zin van de artikelen 5 of 6 van deze richtlijn heeft verricht of van plan was te verrichten. Er kan dus geen sprake zijn van een recht op aftrek, want er is in wezen niemand die een dergelijk recht zou kunnen uitoefenen en er is in het kader van het BTW-stelsel geen handeling op grond waarvan BTW zou kunnen worden afgetrokken. Dit standpunt van de Duitse regering berust voornamelijk op het arrest Abbey National.
33
Ter terechtzitting maakte de Duitse regering bezwaar tegen de door het Bundesfinanzhof aangesneden subsidiaire vraag of het recht op aftrek aan Faxworld AG zou kunnen toekomen in plaats van aan Faxworld GbR. Haars is inziens is die vraag zuiver hypothetisch en zonder belang voor de beslissing op het beroep van Faxworld GbR; nationale rechterlijke instanties mogen in het kader van artikel 234 EG dergelijke vragen niet stellen.
34
De Commissie is van mening dat de verkrijging van goederen en diensten door Faxworld GbR duidelijk onder de definitie van economische activiteiten en dus onder de werkingssfeer van het BTW-stelsel valt. Daar deze goederen en diensten echter niet door die vennootschap werden gebruikt voor — en geen rechtstreeks en onmiddellijk verband kunnen hebben met — haar eigen belaste handelingen in een later stadium, mag Faxworld GbR geen voorbelasting aftrekken. Anderzijds heeft Faxworld AG, als rechtsopvolger van Faxworld GbR in de zin van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn, die dezelfde goederen en diensten voor haar belaste handelingen in een later stadium heeft gebruikt, wel recht op aftrek van voorbelasting. Een dergelijke oplossing is niet in strijd met het arrest Abbey National, waarin het slechts ging om het recht op aftrek van de overdrager en niet om dat van de overnemer.
Beoordeling
35
Om te beginnen acht ik het bezwaar van de Duitse regering tegen de subsidiaire vraag van het Bundesfinanzhof onaanvaardbaar. Het Bundesfinanzhof heeft er uitdrukkelijk van afgezien om die vraag als zodanig te stellen, maar haar wel in de verwijzingsbeschikking behandeld teneinde op een aspect te wijzen dat het Hof bij zijn onderzoek wellicht relevant zou achten. Bovendien lijkt het mij hoe dan ook onmogelijk om in een onder artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn vallende situatie de positie van de overdrager los te zien van die van de overnemer.
36
Vervolgens mij lijkt het standpunt van Duitsland niet in overeenstemming met het beginsel van neutraliteit van de BTW, voorzover dit ertoe leidt dat er voor Faxworld GbR noch voor Faxworld AG een recht op aftrek van de betrokken voorbelasting bestaat.
37
Economisch gezien werd duidelijk één enkele onderneming opgericht, die verschillende voorbereidingsstadia doorliep alvorens met haar werkzaamheden te beginnen. De continuïteit van de onderneming vanaf het voorbereidingsstadium tot het operationele stadium — de continuïteit van haar identiteit als onderneming— behoeft niet te worden betwijfeld. De normale werking van het BTW-stelsel verlangt, dat de voorbelasting over door een onderneming zowel in het voorbereidingsstadium als in het operationele stadium aangeschafte goederen en diensten aftrekbaar is van de belasting op haar handelingen in een later stadium18..
38
Afwijking van die normale werking, en dus van het beginsel van neutraliteit, is mijns inziens enkel aanvaardbaar wanneer de regeling, eventueel na uitlegging door het Hof, daarin duidelijk voorziet.
39
In deze zaak waren in het voorbereidingsstadium en het operationele stadium juridisch gezien twee afzonderlijke entiteiten actief, een personenvennootschap en een kapitaalvennootschap19.. Het is dit onderscheid waarop het standpunt van de Duitse autoriteiten steunt.
40
De personenvennootschap werd niet opgericht voor het verrichten van belaste handelingen in een later stadium, zij verrichte deze ook niet en zij had ook nimmer de bedoeling om dat te doen. Haar enige werkelijke of voorgenomen handeling in een later stadium bestond in de overdracht van de embryonale, nog niet operationele onderneming aan de kapitaalvennootschap. Op grond van de Duitse wettelijke regeling ter uitvoering van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn was die handeling niet belastbaar20..
41
Wel ben ik het eens met het standpunt van de Commissie, dat Faxworld GbR onder de definitie van belastingplichtige in artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn valt. Haar activiteiten waren onmiskenbaar van economische aard en het doel noch het resultaat van deze activiteiten is relevant. In dat verband verwijst de Duitse regering volgens mij ten onrechte naar het arrest Lennartz21., een zaak waarin het ging om voor privé-doeleinden verkregen goederen die vervolgens voor belaste handelingen werden gebruikt. In deze zaak is onomstreden dat de aangeschafte goederen en diensten bestemd waren voor zakelijke en niet voor privé-doeleinden.
42
Verder gaat het recht op aftrek niet verloren omdat in feite geen belaste handelingen in een later stadium werden verricht — zie arresten INZO22. en Ghent Coal Terminal23.; volgens die rechtspraak is wel noodzakelijk dat de bedoeling om die handelingen te verrichten heeft bestaan, en die bedoeling had Faxworld GbR zelf duidelijk niet.
43
Hoewel de personenvennootschap en de kapitaalvennootschap in het onderhavige geval twee afzonderlijke rechtspersonen zijn, bestaat er niettemin niet alleen een duidelijke economische continuïteit tussen hen, maar ook een zekere juridische continuïteit.
44
Artikel 5, lid 8 bepaalt dat, indien geen levering wordt geacht te hebben plaatsgevonden, degene op wie de goederen overgaan, moet worden behandeld als de ‘opvolger’ van de overdrager. In de Duitse versie van artikel 5, lid 8, wordt het vergelijkbare woord ‘Rechtsnachfolger’ gebruikt. De Duitse uitvoeringsbepalingen spreken van ‘an die Stelle treten’ (in de plaats treden), en het Duitse recht kent blijkbaar ook een ‘Fußstapfentheorie’24.. In de Franse versie en in sommige andere taalversies van deze bepaling is sprake van ‘de persoon van de overdrager voortzetten’.
45
Zoals ik heb gezegd in mijn conclusie in de zaak Zita Modes25., verwijzen de verschillende formuleringen naar het begrip rechtsopvolging onder algemene titel, waarin een persoon alle rechten en verplichtingen van een andere persoon overneemt (hier beperkt tot alle BTW-rechten en -verplichtingen van de overgedragen onderneming), zodat de overnemer de onderneming verwerft met alle lopende belastingschulden en het recht op aftrek van de voorbelasting die niet reeds van de belasting over belastbare handelingen is afgetrokken26.. In mijn conclusie in de zaak Abbey National27. heb ik, met gebruikmaking van de op BTW-gebied normale metafoor van een keten van handelingen, opgemerkt dat wanneer een schakel van de keten geacht wordt niet te bestaan, de keten daardoor niet -zoals in het geval van een vrijgestelde handeling — wordt onderbroken en opnieuw begint, maar dat er dan moet worden uitgegaan van een ononderbroken opeenvolging van de schakels aan weerszijden.
46
Is het in dat licht mogelijk om de bedoeling van Faxworld AG om belaste handelingen te verrichten, ook aan Faxworld GbR toe te schrijven, zodat zij voldoet aan de voorwaarden van het recht op aftrek van voorbelasting?
47
Sommige bepalingen en aanwijzingen in de rechtspraak pleiten wellicht tegen deze mogelijkheid. Krachtens artikel 17, lid 1, van de Zesde richtlijn ontstaat het recht op aftrek op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt — dat wil zeggen wanneer de goederen en diensten worden geleverd — en in het arrest Lennartz28. heeft het Hof verklaard dat ‘het bestaan van een recht op aftrek alleen afhankelijk (is) van de hoedanigheid waarin iemand op dat tijdstip handelt’. Bij de verkrijging handelde Faxworld GbR als belastingplichtige29., maar waren de goederen en diensten niet voor haar eigen belastbare handelingen bestemd.
48
Toch ben ik van mening dat de ‘opvolgings’-bepaling in artikel 5, lid 8, niet alleen rechtvaardigt, maar ook vereist dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de daarin bedoelde situatie en andere, meer gebruikelijke situaties.
49
Men dient zich goed te realiseren, dat de uitoefening van de keuzemogelijkheid in artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn niet kan leiden tot het ontstaan van een vrijgestelde handeling.30. Wanneer dat de bedoeling van de wetgever was geweest, zou die bepaling zijn opgenomen in hoofdstuk X van de richtlijn (vrijstellingen) en niet in hoofdstuk V (belastbare handelingen). Het werkelijke doel wordt genoemd in de motivering van het voorstel van de Commissie voor een Zesde richtlijn31., waarin wordt gezegd dat de keuzemogelijkheid geboden ‘terwille van de eenvoud en om de financiële positie van het […] bedrijf niet te zwaar te belasten’. Het punt is dus te voorkomen dat dikwijls hoge belastingbedragen in rekening worden gebracht, die aan de staat worden afgedragen en dan bij wijze van aftrek van voorbelasting worden teruggevorderd. Een ander voordeel is om de fiscus te beschermen tegen inkomstenderving, wanneer de overdrager insolvent is32..
50
Wanneer de voorbelasting over de vermogensbestanddelen van een overgedragen onderneming niet zou kunnen worden afgetrokken, zou dit ten opzichte van andere ondernemingen tot een niet geringe concurrentievervalsing leiden. En, zoals het Hof in het arrest Abbey National33. heeft beklemtoond, heeft de aftrekregeling tot doel, de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde BTW, wat een volstrekt neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten waarborgt, ongeacht het oogmerk of het resultaat ervan, mits die activiteiten op zich aan de heffing van BTW zijn onderworpen.
51
In deze zaak werden de overgedragen goederen en diensten door Faxworld GbR verkregen ten behoeve van door Faxworld AG in de toekomst te verrichten belaste handelingen, en vormen zij dus kostenelementen van die handelingen. Bovendien bestaat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de verkregen goederen en diensten en de belaste handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat34., omdat ingevolge artikel 5, lid 8, er geen intermediaire handeling tussen de levering van die goederen en diensten en hun gebruik voor de handelingen in een later stadium wordt geacht te hebben plaatsgevonden. Faxworld AG is de rechtsopvolger van — of ‘treedt in de plaats van’— Faxworld GbR. Op het tijdstip waarop het recht op aftrek ontstond — dat wil zeggen toen de voorbelasting verschuldigd werd — handelde Faxworld GbR als belastingplichtige in de zin van artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn. Volgens mij is dus aan de voorwaarden voor het recht op aftrek voldaan.
52
In die omstandigheden lijkt het uit praktisch oogpunt het beste om, wanneer dit in het nationale recht is toegestaan, de tegenprestatie voor de overdracht altijd te baseren op de totale waarde van de overgedragen vermogensbestanddelen, met inbegrip van nog niet afgetrokken BTW. Het zal in de meeste gevallen immers zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, zijn om de aanwezigheid (of het ontbreken) van een dergelijk element in de prijs te achterhalen.
53
Echter, in sommige gevallen kan het nationale recht andere eisen stellen — bij voorbeeld, dat alle nog te verrekenen voorbelasting vóór de overdracht wordt afgetrokken. Hoewel een dergelijke eis in deze zaak kennelijk niet bestond, lijkt vast te staan dat de belasting niet is doorgegeven.
54
Daarom moet hier onderscheid worden gemaakt tussen de overdrager en de overnemer. De doelstelling om de neutraliteit van de BTW te waarborgen zou niet worden bereikt, wanneer de betaalde belasting kon worden afgetrokken door een andere persoon dan degene die de economische last ervan heeft gedragen. Ook al zijn in deze zaak de vennoten of aandeelhouders van beide entiteiten in feite dezelfde personen — zodat het uiteindelijk dezelfde ‘portemonnees’ betreft — dit hoeft niet altijd het geval zijn. Wanneer de overdrachtsprijs van de onderneming bestaat in de boekwaarde van de vermogensbestanddelen zonder BTW, zou — zoals de Duitse regering ter terechtzitting opmerkte — de overnemer een ongerechtvaardigd financieel voordeel genieten, wanneer het aftrekrecht aan hem werd verleend en niet aan de overdrager; laatstgenoemde zou ook met een onverhaalbare belastingschuld worden opgezadeld. Wanneer echter de betaalde voorbelasting wordt doorgegeven in de overdrachtsprijs, moet het aftrekrecht bij de overnemer berusten. Anders is er opnieuw sprake van concurrentievervalsing, wat niet alleen onverenigbaar is met de beginselen van het BTW-stelsel en met het gemeenschapsrecht in het algemeen, maar ook specifiek in artikel 5, lid 8, wordt genoemd als iets dat dient te worden voorkomen.
55
In deze zaak komt het recht op aftrek dus toe aan Faxworld GbR en niet aan Faxworld AG.
56
Men zou zich kunnen afvragen of mijn standpunt volledig verenigbaar is met het arrest van het Hof in de zaak Abbey National. Zoals bekend, verklaarde het Hof in de punten 32 tot en met 35 van dat arrest, dat een belastingplichtige enkel de BTW over de ten behoeve van zijn eigen belaste handelingen gebruikte goederen en diensten kan aftrekken en dat de BTW die de overdrager heeft betaald over de uitgaven voor de ten behoeve van de overdracht van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen verrichte diensten, niet rechtstreeks drukt op de onderscheiden bestanddelen van de prijs van de belaste handelingen van de overnemer. Toch maken dergelijke kosten deel uit van de algemene kosten van de onderneming van de overdrager en zijn zij als zodanig kostenelementen van de producten van die onderneming; de overdrager heeft dus op die basis recht op aftrek van de voorbelasting.
57
Naar mijn mening paste deze redenering bij de specifieke omstandigheden van de zaak Abbey National. Het ging in die zaak om de belasting die verschuldigd was over diensten die ten behoeve van de totstandkoming van de overdracht waren verricht, en niet om de belasting over de werkelijke overgedragen vermogensbestanddelen. Die vermogensbestanddelen, waarom het in deze zaak gaat, vormen duidelijk wel kostenelementen van de handelingen van de overnemer, en de continuïteit tussen de overdrager en zijn rechtsopvolger, de overnemer, rechtvaardigt dat de voorbelasting over hun levering zodanig wordt behandeld dat op deze basis een recht op aftrek ontstaat.
58
Teneinde het beginsel van neutraliteit van de BTW te respecteren en elke concurrentievervalsing te voorkomen, dient dat recht, in omstandigheden waarin artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn van toepassing is, toe te komen aan degene, overdrager dan wel overnemer, die de economische druk van de belasting werkelijk draagt. Slechts in zeer buitengewone — en moeilijk voor te stellen — omstandigheden zouden deze doelstellingen ook kunnen worden bereikt door het aftrekrecht aan de andere partij bij de overdracht toe te kennen.
Conclusie
59
Bijgevolg geef ik het Hof in overweging om op de vraag van het Bundesfinanzhof te antwoorden als volgt:
Wanneer
- —
een lidstaat gebruik heeft gemaakt van de keuzemogelijkheid in de artikelen 5, lid 8 en 6, lid 5, van Zesde richtlijn 77/388 van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting -Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zodat een overgang van het geheel van een algemeenheid van goederen niet als levering van goederen of diensten wordt aangemerkt, en
- —
goederen en/of diensten worden verkregen door een natuurlijke of rechtspersoon (de overdrager) uitsluitend om een onderneming op te richten, maar niet te exploiteren, en om de vermogensbestanddelen van deze onderneming over te dragen aan een andere natuurlijke of rechtspersoon (de overnemer), die van plan is deze vermogensbestanddelen te gebruiken voor belaste handelingen,
berust het recht op aftrek van de over de verkregen goederen en/of diensten betaalde of verschuldigde BTW in beginsel
- —
bij de overdrager, wanneer de belastingdruk niet in de overdrachtsprijs aan de overnemer is doorgegeven, en
- —
bij de overnemer, wanneer de belastingdruk in de overdrachtsprijs aan hem is doorgegeven.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑10‑2003
— Oorspronkelijke taal: Engels.
— Zesde richtlijn 77/388 van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: ‘Zesde richtlijn’).
— Eerste Richtlijn 67/227/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB L 71, blz. 1301; hierna: ‘Eerste richtlijn).
— Deze situatie moet worden onderscheiden van een vrijstelling met terugbetaling van de voorbelasting (nultarief).
— Zie arrest van 11 juli 1991, Lennartz (C-97/90, Jurispr. blz. I-3795, punten 8 en 9).
— Arrest van 14 februari 1985 (268/83, Jurispr. blz. 655).
— Arrest van 29 februari 1996 (C-110/94, Jurispr. blz. I-857).
— Arrest van 15 januari 1998 (C-37/95, Jurispr. blz. I-1).
— Arrest van 21 maart 2000 (C-110/98 tot en met C-147/98, Jurispr. blz. I-1577).
— Arrest van 8 juni 2000 (C-396/98, Jurispr. blz. I-4279).
— Arrest van 8 juni 2000 (C-400/98, Jurispr. blz. I-4321).
— Arrest van 22 februari 2001 (C-408/98, Jurispr. blz. I-1361).
— Mijn conclusie van 26 september 2002 in nog aanhangige zaak C-497/01.
— Punten 24 tot en met 29 van het arrest Abbey National, met verwijzing naar punt 19 van het arrest Rompelman, aangehaald in voetnoot 6, punt 15 van het arrest Ghent Coal Terminal, aangehaald in voetnoot 8, punt 44 van het arrest Galbafrisa, aangehaald in voetnoot 9, en de punten 19, 20, 24, 29 en 30 van het arrest van 8 juni 2000, Midland Bank (C-98/98, Jurispr. blz. I-4177).
— Ibidem, punten 30 tot en met 34.
— Ibidem, punten 35 en 36.
— Aangehaald in voetnoot 11.
— Zie in het bijzonder de in punt 12 van deze conclusie aangehaalde rechtspraak.
— Hoewel het aannemelijk lijkt dat de beide vennoten van de personenvennootschap ook de (enige) twee aandeelhouders van de kapitaalvennootschap zijn.
— Krachtens de Duitse regeling zijn dergelijke handelingen niet aan BTW onderworpen, terwijl artikel 5, lid 8, de lidstaten toestaat zich op het standpunt te stellen dat geen levering heeft plaatsgevonden. Niettemin is het van belang onderscheid te maken tussen vrijgestelde leveringen en die welke geacht worden niet te hebben plaatsgevonden (zie punten 10 en 49 van deze conclusie).
— Aangehaald in voetnoot 5.
— Aangehaald in voetnoot 7, punten 19 en 20.
— Aangehaald in voetnoot 14, punten 17 en 22.
— Zie punt 31 van deze conclusie.
— Aangehaald in voetnoot 13, punten 46 en 49.
— Blijkbaar wordt in de BTW-regels van sommige lidstaten van de overdrager verlangd dat hij alle nog niet verrekende BTW vóór de overdracht voldoet, zodat de rechtsopvolging in dergelijke gevallen beperkt blijft tot herzieningen als bedoeld in artikel 20 van de Zesde richtlijn.
— Aangehaald in voetnoot 12, punt 38 van deze conclusie.
— Aangehaald in voetnoot 5, punt 8.
— Zie punt 41 van deze conclusie.
— In punt 10 van deze conclusie heb ik gewezen op de ongewenste effecten die dergelijke handelingen kunnen meebrengen.
— Bulletin van de Europese Gemeenschappen, 11/1973, blz. 10; wat nu de eerste zin van artikel 5, lid 8 is, was in het oorspronkelijke voorstel artikel 5, lid 4.
— Zie voor een ruimere bespreking, de punten 19 tot en met 32 van mijn conclusie in de zaak Zita Modes, aangehaald in voetnoot 13.
— Aangehaald in voetnoot 11, punt 24 van het arrest.
— Zie arrest Abbey National, aangehaald in voetnoot 12, punt 25, en de aldaar aangehaalde rechtspraak.