Procestaal: Duits.
HvJ EG, 06-02-2003, nr. C-185/01
ECLI:EU:C:2003:73
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
06-02-2003
- Magistraten
M. Wathelet,, C. W. A. Timmermans, P. Jann, S. von Bahr, A. Rosas
- Zaaknummer
C-185/01
- Conclusie
P. Léger
- LJN
AV1603
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2003:73, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 06‑02‑2003
ECLI:EU:C:2002:515, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 19‑09‑2002
Uitspraak 06‑02‑2003
M. Wathelet,, C. W. A. Timmermans, P. Jann, S. von Bahr, A. Rosas
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
6 februari 20031.
In zaak C-185/01,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Bundesfinanzhof (Duitsland), in het aldaar aanhangige geding tussen
Auto Lease Holland BV
en
Bundesamt für Finanzen,
Zesde BTW-richtlijn — Plaats van belastbare handelingen — Teruggaaf van in andere lidstaat betaalde BTW — Geleaste motorvoertuigen — Overeenkomst over brandstofadministratie — Persoon aan wie brandstof is geleverd
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: M. Wathelet, kamerpresident, C. W. A. Timmermans, P. Jann, S. von Bahr en A. Rosas (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: P. Léger,
griffier: R. Grass,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en M. Lumma als gemachtigden,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en K. Gross als gemachtigden, bijgestaan door A. Böhlke, Rechtsanwalt,
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 september 2002,
het navolgende
Arrest
1
Bij beschikking van 22 februari 2001, bij het Hof ingekomen op 30 april daaraanvolgend, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: Zesde richtlijn).
2
Deze vraag is gerezen in een geding tussen Auto Lease Holland BV (hierna: Auto Lease) en het Bundesamt für Finanzen (federale belastingdienst; hierna: Bundesamt) betreffende het recht van deze vennootschap op teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: BTW) over de brandstof die door Duitse ondernemingen op naam en voor rekening van Auto Lease is geleverd aan lessees van voertuigen.
Toepasselijke bepalingen
Bepalingen van gemeenschapsrecht
3
Artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn onderwerpt aan de BTW de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht.
4
Volgens artikel 5, lid 1, van de Zesde richtlijn wordt als levering van een goed beschouwd de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken. Volgens artikel 6, lid 1, van de Zesde richtlijn wordt als dienst beschouwd elke handeling die geen levering van een goed in de zin van artikel 5 is.
5
De artikelen 8 en 9 van de Zesde BTW-richtlijn betreffen de plaats van de belastbare handelingen. Artikel 8, lid 1, sub b, betreffende de levering van goederen, bepaalt dat ingeval het goed niet wordt verzonden of vervoerd, als plaats van de levering van goederen wordt aangemerkt de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip van de levering. Artikel 9, lid 1, van deze richtlijn, betreffende diensten, bepaalt dat als plaats van een dienst wordt aangemerkt de plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit hij de dienst verricht.
6
Volgens artikel 11, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn is in het binnenland de maatstaf van heffing voor andere goederenleveringen en diensten dan bedoeld sub b tot en met d van deze bepaling, alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde […].
7
Artikel 17, met als opschrift Ontstaan en omvang van het recht op aftrek, leden 2 en 3, van de Zesde richtlijn bepaalt:
- 2.
Voorzover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken:
- a)
de belasting over de toegevoegde waarde, welke is verschuldigd of is voldaan voor de door een andere belastingplichtige aan hem geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve verrichte of te verrichten diensten;
[…]
- 3.
De lidstaten verlenen eveneens aan iedere belastingplichtige recht op aftrek of op teruggaaf van de in lid 2 bedoelde belasting over de toegevoegde waarde, voorzover de goederen en diensten worden gebruikt voor:
- a)
door de belastingplichtige in het buitenland verrichte handelingen in het kader van de in artikel 4, lid 2, bedoelde economische activiteiten, waarvoor recht op aftrek zou ontstaan indien zij in het binnenland plaats zouden vinden;
[…]
8
De uitvoeringsbepalingen voor de in artikel 17, lid 3, van de Zesde richtlijn bedoelde teruggaaf zijn vastgesteld bij de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB L 331, blz. 11). Volgens deze richtlijn kan elke in een lidstaat gevestigde belastingplichtige die BTW heeft betaald ter zake van de hem in een andere lidstaat verleende diensten of geleverde goederen, deze lidstaat om teruggaaf van de BTW verzoeken, op voorwaarde dat hij geen leveringen van goederen of diensten heeft verricht waarvan de plaats wordt geacht in deze lidstaat te zijn gelegen.
Bepalingen van nationaal recht
9
Ten tijde van de feiten van het hoofdgeding gold het Umsatzsteuergesetz (wet omzetbelasting) van 1980 en de Umsatzsteuer-Durchführungsverordnung (toepassingsbepalingen van de wet omzetbelasting), eveneens van 1980. Bedoelde toepassingsbepalingen regelen de teruggaaf van BTW aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
10
Auto Lease is een in Nederland gevestigde leasemaatschappij die motorvoertuigen ter beschikking stelt van haar klanten. De lessee betaalt voor het voertuig aan Auto Lease het in de leaseovereenkomst vastgestelde maandelijkse bedrag.
11
Auto Lease biedt de lessee van het voertuig bovendien de mogelijkheid met haar een overeenkomst over de brandstofadministratie te sluiten. In dat geval kan de lessee zijn auto voltanken en aardolieproducten kopen op naam en voor rekening van Auto Lease. Daartoe ontvangt hij een ALH-Pass en een brandstofkaart van het Duitse kredietkaartenbedrijf DKV. Op die kaart is Auto Lease aangeduid als klant van DKV. DKV rekent regelmatig af met Auto Lease, en preciseert daarbij de verschillende leveringen per voertuig.
12
De lessee betaalt elke maand aan Auto Lease een voorschot van een twaalfde van de vermoedelijke jaarlijkse brandstofkosten. Aan het einde van het jaar wordt het werkelijke verbruik afgerekend. Tevens wordt een vergoeding voor de brandstofadministratie aangerekend.
13
Blijkens de verwijzingsbeschikking betaalt Auto Lease in Nederland BTW over alle leasediensten met inbegrip van de brandstofkosten.
14
Voorzover het bij de brandstofkosten ging om leveringen door Duitse ondernemingen, verzocht Auto Lease om teruggaaf van de BTW die de Duitse autoriteiten over de brandstofleveringen in de jaren 1989 tot en met 1993 hebben geheven.
15
Aanvankelijk willigde het Bundesamt de verzoeken voor de jaren 1989 tot en met 1991 in, maar vervolgens wijzigde het de teruggaafbeschikkingen voor de betrokken jaren door het bedrag ervan op 0 DEM te brengen en vorderde het de reeds teruggegeven bedragen terug. Ten slotte wees het de verzoeken tot teruggaaf voor de jaren 1992 en 1993 zonder meer af. Volgens het Bundesamt was de voorbelasting niet betaald voor Auto Lease, maar voor de betrokken lessee.
16
De bezwaarschriften van Auto Lease tegen deze beschikkingen werden afgewezen. Het beroep bij het Finanzgericht Köln (Duitsland) werd verworpen.
17
Auto Lease is tegen deze uitspraak van het Finanzgericht Köln opgekomen voor het Bundesfinanzhof. Het Bundesfinanzhof heeft het vonnis vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechter in eerste aanleg. Volgens het Bundesfinanzhof had deze rechter de vraag niet mogen openlaten of de aardoliemaatschappijen de brandstof rechtstreeks aan de lessee hadden geleverd dan wel eerst aan Auto Lease. In laatstbedoeld geval rijst namelijk de vraag of de brandstof in het land waarin zij is aangekocht door Auto Lease is doorgeleverd aan de lessees, dan wel of Auto Lease één dienst heeft verricht, die belastbaar is in Nederland, en die mede het brandstofbeheer omvat. Eerst wanneer voldoende duidelijkheid over de feiten was verkregen, had een prejudiciële vraag kunnen worden gesteld aan het Hof.
18
Nadat de zaak naar hem was terugverwezen, oordeelde het Finanzgericht Köln dat de betrokken aardoliemaatschappijen geen brandstof hadden geleverd aan Auto Lease. Volgens het Finanzgericht gaat het integendeel om leveringen van brandstof door deze aardoliemaatschappijen, op het grondgebied van de lidstaat waar de BTW is geheven, ten behoeve van de lessees. Het beroep werd dus verworpen.
19
Auto Lease heeft tegen deze uitspraak beroep tot Revision ingesteld bij het Bundesfinanzhof. Zij vordert nietigverklaring van deze uitspraak en handhaving van de aanvankelijk verkregen teruggaaf van BTW. Voorts concludeert zij tot veroordeling van het Bundesamt om het bedrag van de teruggaaf van de voorbelasting vast te stellen op de door haar voor de jaren 1992 en 1993 gevorderde bedragen.
20
Van oordeel dat voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding de uitlegging van de Zesde richtlijn noodzakelijk is, heeft het Bundesfinanzhof besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vraag:
Wanneer een lessee de geleaste auto aan de pomp voltankt op naam en voor rekening van de lessor, is er dan sprake van een levering van brandstof door de lessor aan de lessee, en moet deze levering worden belast op de in artikel 8, lid 1, sub b, van richtlijn 77/388/EEG bedoelde plaats van levering, of gaat de .doorlevering op in de volgens artikel 9 van richtlijn 77/388/EEG te belasten dienst van de lessor?
De prejudiciële vraag
21
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of Auto Lease teruggaaf kan verkrijgen van de BTW over de brandstof die in Duitsland is gekocht door lessees die er hun leaseauto's hebben volgetankt.
22
Zoals de advocaat-generaal in de punten 18 tot en met 22 van zijn conclusie terecht heeft opgemerkt, doet de verwijzingsbeschikking van het Bundesfinanzhof twee vragen rijzen.
23
De eerste vraag betreft de uitlegging van artikel 5 van de Zesde richtlijn. Zij strekt ertoe te vernemen, of in de omstandigheden van het hoofdgeding sprake is van een brandstoflevering door de lessor aan de lessee, wanneer laatstbedoelde de leaseauto aan de pomp voltankt. Dit doet evenwel de vraag rijzen of er eerst brandstof aan Auto Lease is geleverd door de aardoliemaatschappijen, dan wel of deze maatschappijen de brandstof rechtstreeks aan de lessee hebben geleverd. Indien de aardoliemaatschappijen namelijk de brandstof rechtstreeks aan de lessee en niet aan Auto Lease hebben geleverd, is de vraag hoe de doorlevering van Auto Lease aan de lessee moet worden gekwalificeerd, zonder voorwerp.
24
De tweede vraag rijst enkel wanneer de aardoliemaatschappijen de brandstof aan Auto Lease hebben geleverd. In dat geval moet worden uitgemaakt of de doorlevering van Auto Lease aan de lessee een afzonderlijke levering is, die belastbaar is op de plaats waar de brandstof zich ten tijde van de levering bevond (Duitsland), dan wel of zij deel uitmaakt van de leasedienst, die moet worden belast op de plaats waar de lessor zijn maatschappelijke zetel heeft gevestigd (Nederland).
Bij het Hof ingediende opmerkingen
25
De Duitse regering en de Commissie plaatsen zich op het standpunt, dat in de omstandigheden van het hoofdgeding de aardoliemaatschappijen alleen brandstof hebben geleverd aan de lessees.
26
De Duitse regering stelt vast, dat volgens artikel 5, lid 1, van de Zesde richtlijn als levering van een goed wordt aangemerkt de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken. Het Hof heeft de strekking van dit begrip gepreciseerd, met name in zijn arrest van 8 februari 1990, Shipping and Forwarding Enterprise Safe (C-320/88, Jurispr. blz. I-285), waarin het heeft vastgesteld dat niet de juridische maar de economische overdracht beslissend is. Volgens de Duitse regering is evenwel niet uitgesloten, dat een ander dan de koper, in casu de lessor, degene is voor wie de brandstoflevering bestemd is. Blijkens de omstandigheden van het hoofdgeding wijst evenwel niets in die richting.
27
De Commissie is in de eerste plaats van mening, dat de toepassing van de beginselen die zijn ontwikkeld in het door de verwijzende rechter aangehaalde arrest van 8 maart 1988, Intiem (165/86, Jurispr. blz. 1471), uitgesloten is. Haars inziens zijn de omstandigheden van het hoofdgeding niet dezelfde als in de zaak die heeft geleid tot het arrest Intiem. In die zaak werden de particuliere voertuigen van de werknemers op kosten van de werkgever volgetankt voor gebruik in het kader van hun beroepswerkzaamheden. In de onderhavige zaak daarentegen zijn de lessees geen werknemers van Auto Lease, en wordt de brandstof voor hun persoonlijk gebruik aangewend.
28
Volgens de Commissie hebben de leveringen slechts schijnbaar op kosten van Auto Lease plaatsgevonden. De maandelijkse bedragen die de lessees haar betalen zijn slechts een voorschot. Beslissend is het werkelijke verbruik dat aan het einde van het jaar wordt vastgesteld, en dat voor rekening van de lessees komt. De kosten van de brandstofleveringen komen dus volledig ten laste van de lessees. Auto Lease vervult ten opzichte van de lessees de functie van een kredietverstrekker, en ontvangt een bijzondere vergoeding voor haar diensten.
29
De conclusie van de Duitse regering en de Commissie luidt dus, dat het voltanken van de auto's een rechtstreekse brandstoflevering van de aardoliemaatschappijen aan de lessees is, zodat de vraag van het Bundesfinanzhof irrelevant is.
30
Subsidiair onderzoeken de Duitse regering en de Commissie de vraag of de brandstoflevering een doorlevering aan de lessees is in het kader van een ondeelbare leasedienst, dan wel in het kader van een dienst die onderscheiden is van die welke volgt uit de leaseovereenkomst. Uit het oogpunt van de rechtspraak van het Hof volgt uit de feiten van het hoofdgeding dat het om twee onderscheiden diensten gaat: de leasedienst, en de brandstoflevering. Zo gezien, is de doorlevering van brandstof aan de lessees een hoofddienst, waarvan de plaats moet worden bepaald overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn.
Antwoord van het Hof
31
Artikel 5, lid 1, van de Zesde richtlijn bepaalt dat als levering van een goed wordt beschouwd de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken.
32
Zoals het Hof in de punten 7 en 8 van voormeld arrest Shipping and Forwarding Enterprise Safe heeft vastgesteld, volgt uit de bewoordingen van deze bepaling, dat het begrip levering van een goed niet verwijst naar de eigendomsoverdracht in de door het nationale recht voorziene vormen, maar elke overdrachtshandeling van een lichamelijke zaak door een partij omvat, die de andere partij in staat stelt daadwerkelijk daarover te beschikken als ware zij de eigenaar van die zaak. De doelstelling van de Zesde richtlijn zou in gevaar kunnen komen, indien de vaststelling of er sprake is van een levering van een goed (een van de drie belastbare handelingen), zou afhangen van voorwaarden die van lidstaat tot lidstaat verschillen, zoals het geval is met de voorwaarden voor civielrechtelijke eigendomsoverdracht.
33
Voor de beantwoording van de vraag moet dus worden onderzocht of in de hoofdzaak de aardoliemaatschappijen deze bevoegdheid om concreet over de brandstof te beschikken als een eigenaar, hebben overgedragen aan de lessor dan wel aan de lessee.
34
Vaststaat dat de lessee over de brandstof kan beschikken als een eigenaar. Hij tankt namelijk direct aan de pomp, en Auto Lease heeft nooit de mogelijkheid om te beslissen hoe of waarvoor de brandstof moet worden gebruikt.
35
De zienswijze dat de brandstof wordt geleverd aan Auto Lease, nu de lessee de brandstof koopt namens en voor rekening van Auto Lease die de prijs ervan voorschiet, kan niet worden aanvaard. Zoals de Commissie terecht opmerkt, komen de leveringen slechts schijnbaar ten laste van Auto Lease. De maandelijkse betalingen aan Auto Lease zijn namelijk slechts een voorschot. Bovendien komt het werkelijke verbruik, dat aan het einde van het jaar wordt vastgesteld, voor rekening van de lessee, die dus de kosten van de brandstoflevering volledig draagt.
36
De overeenkomst over brandstofadministratie is dus geen overeenkomst inzake de levering van brandstof, doch veeleer een overeenkomst inzake de financiering van de aankoop ervan. Auto Lease koopt de brandstof niet om ze vervolgens door te verkopen aan de lessee, maar de aankoop wordt verricht door de lessee, die vrij de kwaliteit, de hoeveelheid en het tijdstip van aankoop kiest. Ten opzichte van de lessee handelt Auto Lease in feite als kredietverstrekker.
37
Gelet op een en ander, moet op de gestelde vraag worden geantwoord, dat artikel 5, lid 1, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat geen brandstoflevering door de lessor aan de lessee plaatsvindt wanneer de lessee zijn geleaste auto aan de pomp voltankt, al gebeurt dit namens en voor rekening van de lessor.
38
In deze omstandigheden behoeft de tweede vraag die voortvloeit uit de verwijzingsbeschikking van het Bundesfinanzhof (zie punt 24 van onderhavig arrest), niet te worden beantwoord.
Kosten
39
De kosten door de Duitse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 22 februari 2001 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Artikel 5, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd, dat geen brandstoflevering door de lessor aan de lessee plaatsvindt wanneer de lessee zijn geleaste auto aan de pomp voltankt, al gebeurt dit namens en voor rekening van de lessor.
Wathelet
Timmermans
Jann
von Bahr
Rosas
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 6 februari 2003.
De griffier
R. Grass
De president van de Vijfde kamer
M. Wathelet
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑02‑2003
Conclusie 19‑09‑2002
P. Léger
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
P. LÉGER
van 19 september 20021.
Zaak C-185/01
Auto Lease Holland BV
tegen
Bundesamt für Finanzen
[verzoek van het Bundesfinanzhof (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
Zesde BTW-richtlijn — Artikel 5 — Overeenkomst over brandstofadministratie — Persoon aan wie brandstof is geleverd
1
In deze prejudiciële zaak wordt het Hof om uitlegging gevraagd van de artikelen 5 en 2, punt 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag.2.
2
Het hoofdgeding betreft een geschil tussen Auto Lease Holland BV3., een in Nederland gevestigde leasemaatschappij, en het Bundesamt für Finanzen ter zake van diens weigering om Auto Lease de BTW terug te geven die haar klanten — lessees die met haar een overeenkomst over de brandstofadministratie hebben afgesloten — in Duitsland bij het voltanken van de geleaste motorvoertuigen hebben betaald.
I — Toepasselijke bepalingen
3
Artikel 2 van de Zesde BTW-richtlijn omschrijft de werkingssfeer van de BTW. Punt 1 van dit artikel luidt:
Aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen:
- 1.
de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht.
4
De begrippen leveringen van goederen en diensten, waarnaar artikel 2 verwijst, zijn gedefinieerd in de artikelen 5 en 6 van de Zesde BTW-richtlijn. Artikel 5, lid 1, bepaalt: Als levering van een goed wordt beschouwd de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken. Artikel 6, lid 1, luidt: Als dienst wordt beschouwd elke handeling die geen levering van een goed in de zin van artikel 5 is.
5
In de artikelen 8 en 9 van de Zesde BTW-richtlijn is bepaald welke de plaats van belastbare handelingen is. Volgens artikel 8, lid 1, sub b, dat betrekking heeft op de levering van goederen, wordt, ingeval het goed niet wordt verzonden of vervoerd, als plaats van een levering van goederen aangemerkt de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip van de levering.
6
Artikel 9, lid 1, luidt:
Als plaats van een dienst wordt aangemerkt de plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit hij de dienst verricht […]
7
Volgens artikel 11 A, lid 1, sub a, van de Zesde BTW-richtlijn is de maatstaf van heffing voor leveringen en diensten in het binnenland alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde […].
8
Artikel 17 van de Zesde BTW-richtlijn betreft het recht op aftrek, de hoeksteen van de BTW-regeling. Het bepaalt:
- 2.
Voorzover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken:
- a)
de belasting over de toegevoegde waarde, welke verschuldigd of voldaan is voor de hem door een andere belastingplichtige geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve door een andere belastingplichtige verrichte of te verrichten diensten;
[…]
- 3.
De lidstaten verlenen eveneens aan iedere belastingplichtige recht op aftrek of teruggaaf van de in lid 2 bedoelde belasting over de toegevoegde waarde, voorzover de goederen en diensten worden gebruikt voor:
- a)
door de belastingplichtige in het buitenland verrichte handelingen in het kader van de in artikel 4, lid 2, bedoelde economische activiteiten, waarvoor recht op aftrek zou ontstaan indien zij in het binnenland plaats zouden vinden;
[…]
9
De uitvoeringsbepalingen inzake de in artikel 17, lid 3, bedoelde teruggaaf zijn vastgesteld bij de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen.4. Volgens deze richtlijn kan elke in een lidstaat gevestigde belastingplichtige die BTW heeft betaald ter zake van de hem in een andere lidstaat verleende diensten of geleverde goederen, deze staat om teruggaaf van de BTW verzoeken, op voorwaarde dat hij geen leveringen van goederen of diensten heeft verricht waarvan de plaats wordt geacht in deze lidstaat te zijn gelegen.5.
II — De feiten en het hoofdgeding
10
Auto Lease is een leasemaatschappij die motorvoertuigen ter beschikking stelt van haar klanten. Zij biedt de lessee bovendien de mogelijkheid om met haar een overeenkomst over de brandstofadministratie af te sluiten. Op grond van deze overeenkomst krijgt de lessee van Auto Lease een zogenoemde ALH-Pass, alsmede een brandstofkaart van het Duitse kredietkaartenbedrijf DKV. Deze kaart vermeldt Auto Lease als klant van DKV. De lessee kan met deze kaart op naam en voor rekening van Auto Lease het geleasde voertuig voltanken en op gezette tijdstippen olieproducten kopen. DKV rekent regelmatig met Auto Lease af. De lessee betaalt elke maand aan Auto Lease een twaalfde van de vermoedelijke brandstofkosten en aan het eind van het jaar wordt op basis van het werkelijke verbruik afgerekend. Hij betaalt Auto Lease bovendien een vergoeding voor de brandstofadministratie.6.
11
Uit de verwijzingsbeschikking blijkt, dat Auto Lease in Nederland belasting betaalt over alle leasediensten met inbegrip van de brandstofkosten.7.
12
Voorzover het bij de brandstofkosten ging om leveringen van Duitse ondernemingen, verzocht Auto Lease om teruggaaf van de BTW die de Duitse autoriteiten over de brandstofleveringen in de jaren 1989 tot en met 1993 hebben geheven.
13
De Duitse belastingdienst, het Bundesamt für Finanzen, willigde aanvankelijk dit verzoek voor de jaren 1989 tot en met 1991 in, maar wijzigde vervolgens de teruggaafbeschikkingen doordat hij het bedrag daarvan op 0 DEM bepaalde en de eerder terugbetaalde bedragen terugvorderde. De verzoeken tot teruggaaf voor de jaren 1992 en 1993 wees hij meteen af.
14
De bezwaarschriften van Auto Lease tegen deze beschikkingen werden afgewezen. Het in eerste aanleg aangezochte Finanzgericht was van oordeel, dat er geen sprake was van brandstofleveringen van de aardoliemaatschappijen aan Auto Lease en dat zij derhalve geen recht op teruggaaf van de BTW had. Het heeft het beroep dan ook verworpen.
15
Auto Lease heeft tegen deze beslissing beroep tot Revision ingesteld bij het Bundesfinanzhof (Duitsland).
III — De prejudiciële vraag
16
In dit verband heeft het Bundesfinanzhof bij beschikking van 22 februari 2001 besloten om de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
Wanneer een lessee de geleaste auto aan de pomp voltankt op naam en voor rekening van de lessor, is er dan sprake van een levering van brandstof door de lessor aan de lessee en moet deze levering worden belast op de in artikel 8, lid 1, sub b, van [de Zesde BTW-richtlijn] bedoelde plaats van levering, of gaat de .doorlevering op in de volgens artikel 9 van [de Zesde BTW-richtlijn] te belasten dienst van de lessor?
IV — Het voorwerp van de prejudiciële vraag
17
Met zijn vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of de lessor (Auto Lease) al dan niet kan verzoeken om teruggaaf van de BTW over de brandstof die de lessees in Duitsland voor het voltanken van de geleasde motorvoertuigen hebben gekocht.
18
Blijkens de overwegingen van de verwijzingsbeschikking8. werpt het verzoek van het Bundesfinanzhof twee vragen op.
19
De eerste vraag betreft de uitlegging van artikel 5 van de Zesde BTW-richtlijn. Zij strekt ertoe te vernemen, of er in de omstandigheden van de onderhavige zaak sprake is van een levering van brandstof door de lessor aan de lessee, wanneer laatstgenoemde de geleasde auto bij tankstations voltankt. Dit leidt echter weer tot de vraag, of de aardoliemaatschappijen eerst brandstof hebben geleverd aan Auto Lease dan wel rechtstreeks aan de lessee. Indien immers de aardoliemaatschappijen de brandstof rechtstreeks aan de lessee hebben geleverd en niet aan Auto Lease, is de vraag hoe de doorlevering van Auto Lease aan de lessee moet worden gekwalificeerd, niet aan de orde.
20
De tweede vraag wordt enkel gesteld voor het geval dat de aardoliemaatschappijen de brandstof aan Auto Lease hebben geleverd. In dat geval moet worden uitgemaakt, of de doorlevering van Auto Lease aan de lessee een op zichzelf staande levering is, die belastbaar is op de plaats waar de brandstof zich ten tijde van de levering bevond (Duitsland), dan wel of zij deel uitmaakt van de leasedienst, die op de plaats waar de lessor zijn maatschappelijke zetel heeft gevestigd (Nederland), moet worden belast. Deze vraag beoogt derhalve de criteria te verduidelijken aan de hand waarvan moet worden uitgemaakt of er sprake is van één enkele verrichting of van twee op zichzelf staande verrichtingen.
21
Het gaat hierbij om het volgende. Indien het Hof vaststelt dat de aardoliemaatschappijen de brandstof aan Auto Lease hebben geleverd en dat de doorlevering aan de lessee opgaat in de leasedienst, zou Auto Lease recht hebben op teruggaaf van de BTW. In dit geval valt zij immers onder de werkingssfeer van de Achtste BTW-richtlijn daar zij BTW heeft betaald over een goed dat haar in Duitsland werd geleverd, en in dat land geen levering van goederen of diensten verricht. Zij zou zich in de situatie bevinden van een in een lidstaat (Nederland) gevestigde belastingplichtige, die BTW heeft betaald over de hem in een andere lidstaat (Duitsland) geleverde goederen en die geen leveringen van goederen of diensten heeft verricht in die lidstaat (Duitsland), die zij om teruggaaf van de BTW zou vragen.
22
Stelt het Hof daarentegen vast dat de doorlevering aan de lessee een in Duitsland belastbare, op zichzelf staande levering is, dan zou Auto Lease geen recht hebben op teruggaaf van de BTW. In dat geval zouden immers de in de Achtste BTW-richtlijn gestelde voorwaarden voor de toekenning van het recht op teruggaaf niet zijn vervuld. Auto Lease zou met name een belastbare handeling hebben verricht op het grondgebied van het land waar zij BTW heeft betaald, en zij zou dan in Duitsland de gewone procedure voor aftrek van BTW moeten volgen.
23
Ik zal de twee hierboven vermelde vragen achtereenvolgens onderzoeken.
V — Antwoord op de prejudiciële vragen
De eerste vraag
24
De eerste vraag betreft de uitlegging van het begrip levering van een goed in artikel 5 van de Zesde BTW-richtlijn. De verwijzende rechter wenst te vernemen of in een geval als het onderhavige, waarin de lessee het geleasde voertuig op naam en voor rekening van de lessor voltankt, de lessor dan wel de lessee dient te worden beschouwd als degene aan wie de aardoliemaatschappijen de brandstof leveren.
25
De verwijzende rechter is van oordeel dat het goed in casu aan de lessor wordt geleverd. Deze conclusie vloeit voort uit het feit dat de door de lessee gebruikte kredietkaart op naam van de leasemaatschappij, Auto Lease, is gesteld en dat uit de inhoud van de kredietkaart blijkt dat de lessee de brandstof koopt op naam en voor rekening van de leasemaatschappij. De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Duitse overheid zijn een andere mening toegedaan. Volgens hen wordt het goed geleverd aan de persoon aan wie het fysiek ter beschikking wordt gesteld (te weten de lessee), temeer daar hij uiteindelijk de volledige prijs, inclusief BTW, moet dragen, ook al is die prijs in eerste instantie door de leasemaatschappij voldaan.
26
Er zij aan herinnerd dat artikel 5 van de Zesde BTW-richtlijn de levering van een goed omschrijft als de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken. Op de vraag of het begrip levering van een goed de overdracht of overgang van de juridische eigendom van het betrokken goed vereist, heeft het Hof in het arrest van 8 februari 1990, Shipping and Forwarding Enterprise Safe9., geantwoord dat dit begrip elke overdrachtshandeling van een lichamelijke zaak insluit, die de andere partij in staat stelt daadwerkelijk daarover te beschikken als ware zij de eigenaar van de zaak. Dit arrest impliceert dat het begrip levering van een goed meer een economische10. dan een juridische betekenis heeft. Dit begrip sluit meer aan bij de mogelijkheid voor de ontvanger van de levering om gebruik te maken van het goed, dan bij de daadwerkelijke overgang van de eigendom in de zin van het burgerlijk recht van de lidstaten. Zoals het Hof immers heeft vastgesteld, is enkel een economische definitie van het begrip verenigbaar met de doelstellingen van de Zesde BTW-richtlijn:
Deze opvatting stemt overeen met de doelstelling van de richtlijn, die onder meer beoogt het gemeenschappelijk BTW-stelsel te baseren op een uniforme omschrijving van de belastbare handelingen. Deze doelstelling zou evenwel in gevaar kunnen komen, indien de vaststelling of er sprake is van levering van een goed (één van de drie belastbare handelingen), zou afhangen van voorwaarden die van lidstaat tot lidstaat verschillen, zoals het geval is met de voorwaarden voor civielrechtelijke eigendomsoverdracht.11.
27
In casu dient derhalve te worden onderzocht, of de aardoliemaatschappijen aan de lessor of aan de lessee de macht hebben overgedragen om werkelijk over de brandstof te beschikken. Op dit punt ben ik van mening, dat de lessee wel degelijk deze macht heeft gekregen zonder dat Auto Lease op enigerlei wijze tussenbeide komt. Wordt, zoals in casu, het goed fysiek ter beschikking van de lessee gesteld, die het gebruikt zoals hem goeddunkt, dan is het volgens mij in strijd met de economische logica van de Zesde BTW-richtlijn, wanneer wordt gesteld dat de leasemaatschappij, zelfs tijdelijk, de macht heeft gehad om over de brandstof te beschikken, en deze beschikkingsmacht aan de lessee heeft kunnen overdragen. De lessee koopt de brandstof immers rechtstreeks aan de pomp en Auto Lease heeft geen moment de macht om te beslissen hoe de brandstof moet worden gebruikt en waarvoor.
28
De stelling dat de brandstof aan de lessor wordt geleverd omdat hij de prijs ervan voorschiet, is ook niet houdbaar. Dit zou om te beginnen betekenen dat de brandstof niet aan de leasemaatschappij is geleverd maar aan het Duitse kredietkaartenbedrijf, dat de brandstof eerst aan de aardoliemaatschappijen betaalt en vervolgens met Auto Lease afrekent op dezelfde wijze als laatstgenoemde met de lessees doet. Verder leidt deze stelling tot de op zijn minst verrassende conclusie, dat wanneer een persoon een goed koopt met behulp van de door de verkoper of een derde voorgestelde financiering, dit goed niet rechtstreeks aan hem wordt geleverd in de zin van de Zesde BTW-richtlijn, maar wel rechtstreeks aan de leverancier van de financiering, die het goed na ontvangst doorverkoopt aan de koper.
29
De clausule van de kredietovereenkomst volgens welke de lessee de brandstof koopt op naam en voor rekening van de lessor, kan aan deze conclusie niet afdoen. Het gevolg daarvan kan namelijk hooguit zijn, dat de lessee als eigenaar van de brandstof wordt aangemerkt. Zoals reeds gezegd, komt het bij de definitie van het begrip levering van een goed in de zin van artikel 5 van de Zesde BTW-richtlijn echter niet aan op de vraag, wie in juridisch opzicht de eigenaar is.
30
De overeenkomst over de brandstofadministratie kan mijn beoordeling ook niet wijzigen. Zoals de Commissie en de Duitse regering hebben opgemerkt, is deze overeenkomst geen overeenkomst inzake brandstoflevering maar is zij eerder op te vatten als een overeenkomst tot financiering van de aankoop van brandstof. De lessor koopt de brandstof immers niet om die nadien door te verkopen aan de lessee; de lessee koopt de brandstof en heeft daarbij de vrije keuze wat de kwaliteit, de hoeveelheid en het tijdstip van aankoop betreft. Hij maakt enkel gebruik van de betalingsfaciliteiten van de leasemaatschappij, die optreedt als elke andere financierings- of kredietinstelling en wier rol niet is te onderscheiden van die van het kredietkaartenbedrijf, waarvan niemand beweert dat het de levering van brandstof heeft ontvangen. In het kader van deze overeenkomst betaalt de leasemaatschappij aan het kredietkaartenbedrijf enkel de prijs, inclusief BTW, terug die het aan de aardoliemaatschappijen betaalt. Voor deze betalingen behoeft zij bovendien niet noodzakelijkerwijs de desbetreffende contanten voor te schieten, daar zij maandelijks van de lessees een deel van de vermoedelijke jaarlijkse kosten ontvangt. Indien het verbruik lager is dan geraamd, betaalt zij het kredietkaartenbedrijf enkel het geld terug dat de lessees aan haar hebben betaald.
31
Anders dan de verwijzende rechter lijkt aan te geven, kan ook het arrest Intiem12. mijn analyse niet weerleggen. In die zaak werd het Hof gevraagd, of een werkgever recht had op aftrek van de BTW over de brandstof die niet aan hem maar aan zijn werknemers was geleverd. Gelet op de omstandigheden van die zaak, en met name het feit dat de brandstof door de werknemers uitsluitend was gebruikt voor de bedrijfsdoeleinden van de werkgever, had het Hof geoordeeld dat de werkgever recht had op aftrek van de BTW. De verwijzende rechter verwijst naar dat arrest en lijkt daaruit af te leiden, dat het steun biedt voor de stelling dat de aardoliemaatschappijen de brandstof aan Auto Lease en niet aan de lessees hebben geleverd. Mijns inziens kan de redenering van het Hof in het reeds aangehaalde arrest Intiem niet rechtstreeks op het onderhavige geval worden toegepast. In de zaak Intiem had de nationale rechter de vraag of de brandstof aan de werkgever of aan de werknemers was geleverd, reeds beantwoord voordat hij aan het Hof de vraag voorlegde, of de aftrek van BTW mogelijk was. Uit het reeds aangehaalde arrest Intiem blijkt immers, dat deze vraag tijdens de procedure voor de nationale rechters was behandeld en dat die rechters het standpunt dat de brandstof aan de werkgever was geleverd, hadden afgewezen. Zo staat in punt 6 van voornoemd arrest het volgende:
[De Hoge Raad] verwierp de grief, dat het Gerechtshof ten onrechte had vastgesteld dat de benzine rechtstreeks aan de werknemers werd geleverd, maar vroeg zich vervolgens af, of de omstandigheid dat de benzine volgens die vaststelling rechtstreeks aan de werknemers wordt geleverd, eraan in de weg staat, dat de BTW over die benzine door de werkgever wordt afgetrokken.13.
32
Het Hof zelf heeft de gestelde vraag samengevat als volgt:
[…] hier rijst de vraag, of deze regel in de weg staat aan de aftrek van BTW wanneer de goederen door de belastingplichtige zijn gekocht en, na levering aan zijn werknemers, voor bedrijfsdoeleinden zijn gebruikt.14.
33
Hieruit volgt, dat het Hof zich in het arrest Intiem niet behoefde uit te spreken over de vraag die in de onderhavige zaak aan de orde is, en dat het evenmin bedenkingen heeft geuit met betrekking tot de premisse waarop de prejudiciële vraag berustte, namelijk dat de brandstof aan de werknemers was geleverd. Volgens mij is dat arrest derhalve irrelevant voor het antwoord op de prejudiciële vraag en kan op grond daarvan niet worden aangenomen, dat Auto Lease de brandstoflevering heeft ontvangen.
34
Op basis van het voorgaande geef ik het Hof dus in overweging te antwoorden dat artikel 5 van de Zesde BTW-richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat in een geval als het onderhavige geen sprake is van levering van brandstof door de lessor aan de lessee, wanneer de lessee het geleasde motorvoertuig aan de pomp voltankt.
De tweede vraag
35
Gelet op het voorgestelde antwoord op de eerste prejudiciële vraag, is de tweede prejudiciële vraag zonder voorwerp geraakt.
VI — Conclusie
36
Mitsdien geef ik het Hof in overweging de vragen van het Bundesfinanzhof te beantwoorden als volgt:
Artikel 5 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, dient aldus te worden uitgelegd, dat er in het geval als het onderhavige geen sprake is van levering van brandstof door de lessor aan de lessee, wanneer de lessee het geleasde motorvoertuig aan de pomp voltankt.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑09‑2002
— Oorspronkelijke taal: Frans.
— PB L 145, blz. 1 (hierna: Zesde BTW-richtlijn).
— Hierna: Auto Lease.
— PB L 331, blz. 11 (hierna: Achtste BTW-richtlijn).
— Artikelen 2 en 3 van de Achtste BTW-richtlijn. Zie ook artikelen 1 en 4.
— Verwijzingsbeschikking (blz. 2).
— Blz. 3.
— Blz. 9 en 11.
— C-320/88 (Jurispr. blz. I-285, punt 7).
— González Sánchez, M., La entrega de bienes en el IVA, Noticias C.E.E., 1990, no 57/68, blz. 45 en 47; Herrero de la Escosura, P., El IVA en la jurisprudencia del Tribunal de Justicia de las Comunidades Europeas, Universidad de Oviedo — Marcial Pons, 1996, Oviedo — Madrid, blz. 58–70; Pérez Herrero, L. M., La sexta directiva comunitaria del IVA, Derecho financiero y tributario, Cedecs, Barcelone, 1997, alsmede Terra, B. J. M., en Wattel, P., European Tax Law, Kluwer, 1994, Deventer. In Harmonisation de fiscalités, Jurisclasseur Europe, deel 1630, blz. 17, is Berlin, D. meer bepaald van mening, dat levering als een gemeenschapsrechtelijk begrip moet worden beschouwd en derhalve autonoom is ten opzichte van de definities in de nationale rechtsstelsels.
— Arrest Shipping and Forwarding Enterprise Safe (reeds aangehaald, punt 8).
— Arrest van 8 maart 1988 (165/86, Jurispr. blz. 1471).
— Cursivering van mij.
— Ibidem (punt 12). Cursivering van mij.