Procestaal: Engels.
HvJ EG, 13-12-2001, nr. C-235/00
ECLI:EU:C:2001:696
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
13-12-2001
- Magistraten
P. Jann, A. La Pergola, L. Sevón, M. Wathelet, C.W.A. Timmermans
- Zaaknummer
C-235/00
- Conclusie
D. Ruiz-Jarabo Colomer
- LJN
AV5682
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2001:696, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 13‑12‑2001
ECLI:EU:C:2001:418, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 12‑07‑2001
Uitspraak 13‑12‑2001
P. Jann, A. La Pergola, L. Sevón, M. Wathelet, C.W.A. Timmermans
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
13 december 20011.
In zaak C-235/00,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de High Court of Justice (England and Wales), Queen's Bench Division (Crown Office) (Verenigd Koninkrijk), in het aldaar aanhangige geding tussen
Commissioners of Customs and Excise
en
CSC Financial Services Ltd,
Zesde BTW-richtlijn — Artikel 13, B, sub d, punt 5 — Vrijgestelde handelingen — Handelingen inzake waardepapieren — Bemiddeling — Verrichting van een zogenoemde .call center-dienst
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, A. La Pergola, L. Sevón (rapporteur), M. Wathelet en C. W. A. Timmermans, rechters,
advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,
griffier: D. Louterman-Hubeau, afdelingshoofd,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- —
CSC Financial Services Ltd, vertegenwoordigd door D. Milne, QC, en E. Wilson, barrister, geïnstrueerd door L. Allen, accountant,
- —
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door G. Amodeo als gemachtigde, bijgestaan door N. Paines, QC, en R. Baldry, barrister,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Lyal als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van CSC Financial Services Ltd, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie ter terechtzitting van 12 juli 2001,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 juli 2001,
het navolgende
Arrest
1
Bij beschikking van 1 juni 2000, bij het Hof ingekomen op 13 juni daaraanvolgend, heeft de High Court of Justice (England and Wales), Queen's Bench Division (Crown Office), krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: Zesde richtlijn).
2
Deze vraag is gerezen in een geding tussen de Commissioners of Customs and Excise (hierna: Commissioners), die in het Verenigd Koninkrijk bevoegd zijn voor de inning van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: BTW), en CSC Financial Services Ltd (hierna: CSC) over de vraag of BTW verschuldigd is over verschillende door CSC voor rekening van Sun Alliance Group (hierna: Sun Alliance) verrichte diensten.
Toepasselijke bepalingen
Bepalingen van gemeenschapsrecht
3
Artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn bepaalt:
Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:
[…]
- d)
de volgende handelingen:
[…]
- 5.
handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, uitgezonderd bewaring en beheer, inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren, met uitzondering van:
- —
documenten die goederen vertegenwoordigen;
- —
de in artikel 5, lid 3, genoemde rechten of effecten.
Bepalingen van nationaal recht
4
Schedule 9, groep 5, punten 6, sub e, en 7, van de Value Added Tax Act 1994 (BTW-wet van 1994), in de ten tijde van de feiten van het hoofdgeding geldende versie, luidt:
6
De uitgifte, overdracht of verkrijging van, of enige andere handeling met betrekking tot enig effect of afgeleid effect, zijnde:
[…]
- e)
aandeelbewijzen of andere documenten die rechten verlenen in een fonds dat is opgericht met het doel of tot gevolg heeft, personen die geld beschikbaar hebben voor beleggingen, de mogelijkheid te bieden door middel van het fonds deel te nemen in winsten of inkomsten voortvloeiende uit de verkrijging, het houden, het beheer of de overdracht van enig vermogensbestanddeel.
7
De voorbereiding of de inschrijving met betrekking tot enige handeling in de zin van punt 6.
5
In opmerking 5 bij groep 5 van Schedule 9 is vermeld dat punt 7 ook betrekking heeft op de introductie van een persoon die effecten of afgeleide effecten verhandelt, in de zin van punt 6, bij een persoon die dergelijke effecten wil verkrijgen of overdragen.
De feiten van de hoofdzaak en de prejudiciële vraag
6
CSC verricht zogenoemde call center-diensten voor financiële instellingen. Volgens de verwijzende rechter houdt de verrichte dienst in wezen in, dat het call center alle contacten van de financiële instelling met het grote publiek met betrekking tot de verkoop van bepaalde financiële producten op zich neemt, vanaf het verzoek om informatie tot aan de verkoop, maar met uitsluiting van de verkoop zelf.
7
Sun Alliance, een groep vennootschappen die beleggingsfondsen en spaarplannen voor particulieren beheren, belastte CSC met alle communicatie en contacten met consumenten met betrekking tot een investeringsproduct met de naam Daisy personal equity plan waarin de participaties als units (deelbewijzen) van een unit trust (beleggingsfonds) bekendstaan.
8
De telefonisten van CSC verstrekken de potentiële beleggers de nodige informatie en de formulieren voor de investeringsaanvraag betreffende het Daisy personal equity plan. Overeenkomstig de geldende nationale wetgeving mogen zij geen raad maar enkel informatie verschaffen. CSC verwerkt eveneens de door de potentiële beleggers ingezonden aanvraagformulieren en controleert of het formulier naar behoren is ingevuld, of de betrokkene aan de toelatingsvoorwaarden voldoet en of de vereiste betaling is ingesloten. Ook verwerkt CSC de opzeggingsaanvragen.
9
De formaliteiten betreffende de uitgifte of de overdracht van de betrokken waardepapieren, de zogenoemde units van een unit trust, worden echter verricht door een afzonderlijke maatschappij die geen band met CSC heeft.
10
Sun Alliance vergoedt de diensten van CSC volgens een tarief bestaande uit een vast gedeelte en een gedeelte dat afhangt van het aantal telefoongesprekken en transacties.
11
Bij brief van 21 april 1997 beslisten de Commissioners dat de door CSC verstrekte diensten niet krachtens artikel 13, B, van de Zesde richtlijn van BTW waren vrijgesteld.
12
CSC heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij het VAT and Duties Tribunal, London. Deze rechterlijke instantie oordeelde dat de bij artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn voorziene vrijstelling ook betrekking had op de voorafgaande stappen die nodig zijn om waardepapieren uit te geven of over te dragen.
13
De Commissioners gingen van deze beslissing in hoger beroep bij de High Court, waar zij aanvoerden dat de vrijstelling overeenkomstig artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn enkel voor de uitgifte van waardepapieren geldt en niet slaat op door een derde voor rekening van de emittent ondernomen voorafgaande stappen. CSC stelde daartegenover dat haar diensten een specifieke en essentiële rol vervullen in de uitgifte van waardepapieren door Sun Alliance en bijgevolg handelingen inzake waardepapieren in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 5, vormen.
14
Van oordeel, in deze omstandigheden, dat uitlegging van een aantal bepalingen van de Zesde richtlijn nodig is voor de beslechting van het bij hem aanhangige geschil, heeft de High Court of Justice (England and Wales), Queen's Bench Division (Crown Office), de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vraag:
Hoe moet de bij artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, verleende vrijstelling voor .handelingen inzake waardepapieren worden uitgelegd? Meer in het bijzonder:
- 1)
Geldt het begrip .handeling inzake waardepapieren uitsluitend voor een handeling waardoor de wettelijke rechten of verplichtingen van partijen met betrekking tot het waardepapier worden gewijzigd?
- 2)
Zijn de woorden .handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, inzake waardepapieren van toepassing op een dienst bestaande in het verstrekken van informatie aan potentiële beleggers en de ontvangst en verwerking van aanvragen van beleggers om afgifte van een waardepapier (maar uitgezonderd de voorbereiding en verzending van het eigendomsbewijs van het waardepapier), indien deze dienst wordt verricht ten behoeve van een persoon die aan dat waardepapier wettelijke rechten of verplichtingen ontleent, door een persoon die aan dat waardepapier geen wettelijke rechten of verplichtingen ontleent?
De prejudiciële vraag
15
De prejudiciële vraag omvat twee delen, waarvan het eerste betrekking heeft op de uitlegging van de bewoordingen handelingen inzake waardepapieren in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn, en het tweede op de uitlegging van de bewoordingen bemiddeling inzake waardepapieren in de zin van dezelfde bepaling.
De uitlegging van de bewoordingen handelingen inzake waardepapieren
Bij het Hof ingediende opmerkingen
16
CSC voert aan dat de betrokken diensten volgens het arrest van 5 juni 1997, SDC (C-2/95, Jurispr. blz. I-3017, punt 68), slechts binnen de werkingssfeer van artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn vallen indien zij onderscheiden zijn van en kenmerkend en essentieel zijn voor de vrijgestelde handelingen.
17
Volgens CSC garandeert de voorwaarde dat de betrokken diensten essentieel moeten zijn voor de vrijgestelde handelingen, dat een dienst niet van vrijstelling wordt uitgesloten om een willekeurige reden, zoals de methode van facturering en prijsbepaling van de dienstverrichter. De voorwaarde dat de betrokken diensten onderscheiden moeten zijn, is een vergelijkende voorwaarde, die vereist dat deze diensten gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd ten opzichte van andere diensten en die neerkomt op de vraag of de diensten de indruk geven dat zij deel uitmaken van een verrichting van financiële diensten, in tegenstelling tot handelingen die daarvan onderscheiden zijn. De voorwaarde dat de betrokken diensten kenmerkend moeten zijn voor de vrijgestelde handelingen, preciseert de voorwaarde dat het om essentiële diensten moet gaan, en sluit de diensten uit die essentieel zijn maar die enkel neerkomen op het verstrekken van technische of elektronische routinebijstand, zoals de verhuur van computers aan een bank, een schoonmaakdienst of de levering van telefoonuitrusting of een gewone dienst van telefoonbeantwoording.
18
De regering van het Verenigd Koninkrijk stelt dat de in artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn voorziene vrijstellingen zijn verleend voor financiële diensten en daarmee verband houdende diensten van tussenpersonen, aangezien deze diensten niet geschikt waren om aan de BTW te worden onderworpen, met name omdat het in vele gevallen moeilijk is de tegenprestatie van de dienst te onderscheiden van de in deze dienst vervatte uitwisseling van geld of waardepapieren. Administratie- en beheersdiensten — die over het algemeen geen moeilijkheden voor toepassing van de BTW opleveren — blijven evenwel aan BTW onderworpen, zelfs indien deze in het kader van financiële handelingen worden verricht. Wanneer de verrichting van beheers- of administratiediensten moet worden vrijgesteld, is zulks bovendien uitdrukkelijk bepaald, zoals in de punten 1, 2 en 6 van artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn.
19
Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk heeft het Hof geoordeeld, in de punten 66 en 73 van het arrest SDC, reeds aangehaald, dat de bewoordingen handel in waardepapieren verrichtingen inhouden die de rechtsbetrekking en de financiële relaties tussen partijen wijzigen met betrekking tot waardepapieren. De vrijstelling voor handelingen inzake waardepapieren zou volgens haar dan ook kennelijk niet gelden voor de verrichting van administratieve diensten van het soort dat in het hoofdgeding door CSC ten behoeve van Sun Alliance wordt verricht, aangezien niets van wat CSC doet, de rechtsbetrekking van een persoon betreffende een waardepapier wijzigt.
20
De Commissie merkt op dat de in artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn bedoelde vrijstelling niet afhangt van de identiteit of de aard van de persoon of het orgaan dat de dienst verricht, of van de wijze waarop de dienst wordt verricht (arrest SDC, reeds aangehaald, punten 32–38). Tevens heeft het volgens de Commissie weinig belang dat de cliënt niet weet dat een dienst gedeeltelijk wordt verricht door een andere persoon dan die waarmee hij een rechtsbetrekking aangaat (arrest SDC, reeds aangehaald, punt 59).
21
Volgens de Commissie heeft artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn tot doel de toepassing van de BTW op een aantal financiële handelingen uit te sluiten, waaronder die welke rechtstreeks op financiële instrumenten betrekking hebben, wegens de praktische moeilijkheden die de belastingheffing op deze verrichtingen meebrengt, alsmede de mogelijke gevolgen van een dergelijke belastingheffing voor de kostprijs van het krediet. Deze overwegingen rechtvaardigen volgens de Commissie echter niet dat de vrijstelling wordt uitgebreid tot diensten waarvan gebruik wordt gemaakt door de persoon die een vrijgestelde handeling verricht. De Commissie acht het in het hoofdgeding niet mogelijk de door CSC verrichte diensten, namelijk de verstrekking van informatie aan de klanten en de verwerking van aanvraagformulieren, uitgezonderd elke handeling die de rechten of plichten met betrekking tot waardepapieren wijzigt, in wezen te kwalificeren als handelingen inzake waardepapieren.
Beoordeling door het Hof
22
Om te beginnen zij vastgesteld, dat volgens de verwijzende rechter de formaliteiten van uitgifte of overdracht van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde waardepapieren, dit zijn de units van een unit trust, niet door CSC worden verricht.
23
Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de bewoordingen van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn in beginsel niet uitsluiten dat een handeling inzake waardepapieren uit verschillende afzonderlijke diensten bestaat, die dan handelingen inzake waardepapieren in de zin van die bepaling kunnen zijn en waarvoor de daarin vastgestelde vrijstelling geldt (zie in die zin met betrekking tot handelingen betreffende overmakingen in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn, arrest SDC, reeds aangehaald, punt 64).
24
Nagegaan dient dan ook te worden aan welke voorwaarden deze vrijstelling onderworpen is, en of hieraan is voldaan voor de diensten als die welke in het hoofdgeding door CSC zijn verricht.
25
In punt 66 van het arrest SDC, reeds aangehaald, oordeelde het Hof dat de door een computercentrum verrichte diensten als vrijgestelde handeling in de zin van artikel 13, B, sub d, punten 3 en 5, kunnen worden gekwalificeerd, indien zij over het geheel genomen een afzonderlijk geheel vormen, dat de kenmerkende en essentiële functies van een in de genoemde punten beschreven dienst vervult.
26
In het bijzonder aangaande de handelingen betreffende overmakingen in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn volgt hieruit, dat de verrichte diensten moeten leiden tot een overmaking van geld en juridische en financiële wijzigingen moeten meebrengen. De vrijgestelde dienst in de zin van de Zesde richtlijn moet worden onderscheiden van het verrichten van een eenvoudige materiële of technische dienst, zoals de terbeschikkingstelling van een systeem van gegevensverwerking aan de bank. Daartoe moet de nationale rechter in het bijzonder de omvang van de aansprakelijkheid van het computercentrum jegens de banken onderzoeken, met name de vraag of deze aansprakelijkheid beperkt is tot de technische aspecten, dan wel of zij zich uitstrekt tot de kenmerkende en essentiële elementen van de handelingen (arrest SDC, reeds aangehaald, punt 66).
27
Hetzelfde geldt in beginsel, mutatis mutandis, voor de handelingen inzake waardepapieren in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn.
28
Zoals het Hof in punt 73 van het arrest SDC, reeds aangehaald, heeft opgemerkt, houdt de handel in waardepapieren verrichtingen in die de rechtsbetrekking en de financiële relaties tussen partijen wijzigen, en die vergelijkbaar zijn met de verrichtingen bij een overmaking of een betaling. De verrichting van een gewone materiële, technische of administratieve dienst die geen juridische en financiële wijzigingen meebrengt, valt dus niet onder de vrijstelling van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn.
29
Deze bevinding wordt in de eerste plaats bevestigd door de uitdrukkelijke uitsluiting van de toepassing van de in artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn bedoelde vrijstelling op de bewaring en het beheer van waardepapieren, omdat dit handelingen zijn die de rechtsbetrekking en de financiële relatie tussen de partijen niet wijzigen.
30
Door een uitzondering te maken op de in deze bepaling neergelegde vrijstelling voor handelingen inzake waardepapieren, plaatst het zinsdeel uitgezonderd bewaring en beheer in deze bepaling de handelingen van bewaring en beheer van waardepapieren onder het algemene stelsel van deze richtlijn, dat ertoe strekt alle belastbare handelingen, behoudens uitdrukkelijk voorziene afwijkingen, aan BTW te onderwerpen. Daaruit volgt dat diensten van administratieve aard die de rechtsbetrekking en de financiële relatie tussen de partijen niet wijzigen, niet onder de vrijstelling van artikel 13, B, sub d, punt 5, vallen.
31
Zoals het Hof in punt 70 van het arrest SDC, reeds aangehaald, heeft opgemerkt, volgt voorts uit de bewoordingen zelf van artikel 13, B, sub d, punten 3 tot en met 5, van de Zesde richtlijn, dat geen van de in deze bepalingen beschreven handelingen betrekking heeft op activiteiten op het gebied van financiële informatie. Deze handelingen kunnen dus niet in aanmerking komen voor de in die bepalingen bedoelde vrijstelling.
32
Het enkele feit dat een bepaald element onontbeerlijk is om een vrijgestelde handeling te kunnen verrichten, rechtvaardigt ten slotte niet de conclusie dat de dienst waarvan dit element een bestanddeel is, is vrijgesteld (arrest SDC, reeds aangehaald, punt 65).
33
Bijgevolg duiden de bewoordingen handelingen inzake waardepapieren op handelingen die de rechten en verplichtingen van de partijen inzake waardepapieren kunnen doen ontstaan, wijzigen of doen tenietgaan.
De uitlegging van de bewoordingen bemiddeling inzake waardepapieren
Bij het Hof ingediende opmerkingen
34
CSC voert aan dat door haar voor Sun Alliance verrichte diensten onder het begrip bemiddeling inzake waardepapieren in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn vallen en voldoen aan de voorwaarden voor de in deze bepaling neergelegde vrijstelling. Vergelijking van de verschillende taalversies toont aan dat in de meeste gevallen — met uitzondering van met name de Engelse versie — wordt gedoeld op de verrichting van een dienst door een dienstverrichter die gewoon als tussenpersoon tussen twee partijen optreedt. Dat is bijvoorbeeld de betekenis van de Franse term négociant, de Duitse term Vermittlung en de Nederlandse term bemiddeling. CSC concludeert dat aangezien zij kennelijk als tussenpersoon tussen de belegger en Sun Alliance optreedt, de door haar voor deze laatste verrichte diensten van BTW zijn vrijgesteld.
35
De regering van het Verenigd Koninkrijk verklaart dat de term bemiddeling in artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn een gemeenschapsrechtelijk begrip is. Vergelijking van de verschillende taalversies van de Zesde richtlijn, waaruit blijkt dat in de Duitse versie een term als Vermittlung wordt gebruikt, wijst erop dat bemiddeling een door een tussenpersoon verrichte dienst is. De aard van deze dienst houdt in dat een tussenpersoon optreedt tussen de potentiële partijen bij een specifieke transactie. Hij heeft kennelijk geen betrekking op administratieve diensten voor een financiële instelling, als die welke door CSC voor Sun Alliance worden verricht, in het bijzonder wanneer de cliënt van de financiële instelling daar niets van afweet.
36
Volgens de Commissie slaat de term bemiddeling in artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn enkel op de activiteiten van tussenpersonen die tot taak hebben namens een van de partijen de handeling mede tot stand te brengen en de voorwaarden ervan af te spreken. De Commissie onderstreept dat de bijdrage van deze tussenpersonen tot de handeling even belangrijk kan worden geacht als die van de partijen zelf en aanleiding kan geven tot soortgelijke moeilijkheden inzake belastingheffing. De vraag of de activiteiten van CSC in het hoofdgeding kunnen worden beschouwd als die van een tussenpersoon, is in wezen een feitenkwestie die door de verwijzende rechter dient te worden onderzocht. De Commissie betwijfelt evenwel of informatieverstrekking alsmede inzameling en verwerking van aanvragen kunnen worden beschouwd als eigenlijke activiteiten van tussenpersonen.
Beoordeling door het Hof
37
Vastgesteld moet worden, dat artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn geen omschrijving bevat van het begrip bemiddeling inzake waardepapieren in de zin van deze bepaling.
38
Uit artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn vloeit voort, dat de bewoordingen bemiddeling daaronder inbegrepen niet ertoe strekken het belangrijkste element van de in deze bepaling neergelegde vrijstelling te omschrijven, maar tot doel hebben de werkingssfeer ervan te verruimen tot bemiddelingsactiviteiten.
39
Zonder dat de vraag behoeft te worden gesteld wat de juiste draagwijdte is van de term bemiddeling, die trouwens voorkomt in andere bepalingen van de Zesde richtlijn, met name in de punten 1 tot en met 4 van artikel 13, B, sub d, dient te worden vastgesteld dat in de context van punt 5 wordt gedoeld op een activiteit van een tussenpersoon die niet de plaats inneemt van een partij bij een contract betreffende een financieel product en wiens activiteit verschilt van de typische contractuele prestaties die door de partijen bij zulke contracten worden verricht. Bemiddeling is immers een dienstverrichting ten behoeve van een contractpartij die door deze laatste als afzonderlijke tussenkomst wordt vergoed. Dit kan onder meer inhouden dat de contractpartij wordt gewezen op gelegenheden om dit contract te sluiten, dat voor hem contact met de wederpartij wordt gelegd, en dat in naam en voor rekening van de cliënt wordt onderhandeld over de details van de wederzijdse prestaties. Deze activiteit heeft dus tot doel het nodige te doen opdat twee partijen een contract sluiten, zonder dat de bemiddelaar een eigen belang heeft inzake de inhoud van het contract.
40
Van een bemiddelingsactiviteit is evenwel geen sprake wanneer een van de partijen bij het contract een onderaannemer belast met een deel van de aan het contract verbonden materiële handelingen, zoals de informatieverstrekking aan de wederpartij, alsmede de ontvangst en de verwerking van de verzoeken tot inschrijving op de waardepapieren die het voorwerp van het contract vormen. In dat geval neemt de onderaannemer dezelfde plaats in als de verkoper van het financieel product en is hij dus niet, in de zin van de betrokken bepaling, een tussenpersoon die niet de plaats van een contractpartij inneemt.
41
Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat:
- —
de bewoordingen handelingen inzake waardepapieren doelen op handelingen die de rechten en verplichtingen van de partijen op waardepapieren kunnen doen ontstaan, wijzigen of doen tenietgaan,
- —
de bewoordingen bemiddeling inzake waardepapieren niet doelen op diensten waarbij enkel informatie over een financieel product wordt verstrekt en in voorkomend geval de verzoeken om inschrijving op de betrokken waardepapieren in ontvangst worden genomen en verwerkt, zonder dat zij ook de uitgifte ervan omvatten.
Kosten
42
De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door de High Court of Justice (England and Wales), Queen's Bench Division (Crown Office), bij beschikking van 1 juni 2000 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat:
- —
de bewoordingen handelingen inzake waardepapieren doelen op handelingen die de rechten en verplichtingen van de partijen op waardepapieren kunnen doen ontstaan, wijzigen of doen tenietgaan,
- —
de bewoordingen bemiddeling inzake waardepapieren niet doelen op diensten waarbij enkel informatie over een financieel product wordt verstrekt en in voorkomend geval de verzoeken om inschrijving op de betrokken waardepapieren in ontvangst worden genomen en verwerkt, zonder dat zij ook de uitgifte ervan omvatten.
Jann
La Pergola
Sevón
Wathelet
Timmermans
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 december 2001.
De griffier
R. Grass
De president van de Vijfde kamer
P. Jann
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑12‑2001
Conclusie 12‑07‑2001
D. Ruiz-Jarabo Colomer
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
D. RUIZ-JARABO COLOMER
van 12 juli 20011.
Zaak C-235/00
The Commissioners of Customs and Excise
tegen
CSC Financial Services Limited
[voorheen Continuum (Europe) Limited]
(verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Crown Office) om een prejudiciële beslissing)
Zesde BTW-richtlijn — Vrijstellingen — Handelingen inzake waardepapieren — Begrip — Dienstverrichting waarbij voor rekening van derde informatie over financieel product wordt verschaft en eventueel verzoeken om inschrijving worden verwerkt
1
De vraag van de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Crown Office) (hierna: High Court) aan het Hof betreft de uitlegging van een van de vrijstellingen in het binnenland als bedoeld in de Zesde BTW-richtlijn2. (hierna: Zesde richtlijn).
2
In het geschil voor het Britse gerecht moet worden beslist of de diensten die CSC Financial Services Limited (hierna: CSC) voor een financiële instelling verricht, zijn onderworpen aan belasting over de toegevoegde waarde (hierna: BTW). In het bijzonder wenst de High Court te vernemen of die diensten in aanmerking komen voor de vrijstelling van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn.
I. De feiten, het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
3
CSC is een vennootschap die namens financiële instellingen door middel van callcenter-diensten telefoongesprekken aanneemt en verwerkt.
4
De dienst bestaat in wezen in het volgende: een onderneming adverteert met financiële producten en vermeldt daarbij de telefoonnummers van CSC, dat met behulp van gespecialiseerd personeel de gevraagde informatie verschaft en eventueel de beleggingsaanvragen verwerkt, maar zonder advies te verlenen3. of de transactie uit te voeren. Tot dat moment verlopen alle contacten tussen de onderneming die het product aanbiedt en het publiek via het callcenter.
5
CSC heeft aan Sun Alliance Group4.(hierna: Sun Alliance) de zojuist beschreven diensten verleend met betrekking tot het financieel product Daisy personal equity plan of PEP (hierna: Daisy), een persoonlijk plan voor beleggingen in waardepapieren met variabele rente.5.
6
Sun Alliance plaatste voor de Daisy-waardepapieren in de media advertenties waarin het telefoonnummer van het CSC-callcenter werd genoemd. De potentiële beleggers die dit nummer belden, ontvingen namens Sun Alliance informatie van de telefonist.6. Wanneer de belangstellenden besloten te investeren, werden de aanvragen door CSC verwerkt en controleerde haar personeel of de formulieren naar behoren waren ingevuld, of de aanvraag aan de voorwaarden voor de transactie voldeed en of de betaling was ingesloten. Voor opzeggingen gold dezelfde procedure.7.
7
De formaliteiten betreffende de uitgifte en de overdracht van de waardepapieren, alsmede de opzegging werden door een andere vennootschap dan CSC verricht.8.
8
De vergoeding voor de diensten van CSC aan Sun Alliance bestond uit een vast gedeelte en een variabel gedeelte dat afhankelijk was van de verkoopomzet en het aantal en de duur van de telefoongesprekken.
9
CSC ging in beroep tegen de beslissing van de Commissioners of Customs and Excise (hierna: Commissioners) van 21 april 1997, volgens welke haar aan Sun Alliance verleende diensten niet waren vrijgesteld van BTW. Het beroep werd toegewezen bij vonnis van 11 februari 1998 van het London Value Added Tax and Duties Tribunal, dat van oordeel was dat de bij artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn verleende vrijstelling ook van toepassing is op de noodzakelijke stappen die aan de afgifte of overdracht van waardepapieren voorafgaan.
10
De Commissioners gingen tegen deze beslissing in hoger beroep bij de High Court, waar zij aanvoerden dat de betrokken bepaling enkel betrekking heeft op de uitgifte van waardepapieren en niet op door een derde voor rekening van de emittent ondernomen voorafgaande stappen. CSC stelde daar tegenover dat haar aan Sun Alliance verleende diensten een specifieke en essentiële rol vervullen bij de uitgifte van Daisy-waardepapieren en haars inziens daarom handelingen inzake waardepapieren vormen die krachtens die bepaling zijn vrijgesteld van BTW.
11
Aangezien de High Court twijfel koesterde omtrent de draagwijdte van de vrijstelling in de genoemde bepaling van de Zesde richtlijn, heeft hij het Hof de volgende vragen gesteld:
Hoe moet de bij artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, verleende vrijstelling voor .handelingen inzake waardepapieren worden uitgelegd? Meer in het bijzonder:
- 1)
Geldt het begrip .handeling inzake waardepapieren uitsluitend voor een handeling waardoor de wettelijke rechten of verplichtingen van partijen met betrekking tot het waardepapier worden gewijzigd?
- 2)
Zijn de woorden .handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, inzake waardepapieren van toepassing op een dienst bestaande in het verstrekken van informatie aan potentiële beleggers en de ontvangst en verwerking van aanvragen van beleggers om afgifte van een waardepapier (maar uitgezonderd de voorbereiding en verzending van het eigendomsbewijs van het waardepapier), indien deze dienst wordt verricht ten behoeve van een persoon die aan dat waardepapier wettelijke rechten of verplichtingen ontleent, door een persoon die aan dat waardepapier geen wettelijke rechten of verplichtingen ontleent?
II. De gemeenschapsregeling die moet worden uitgelegd
12
Titel X van de Zesde richtlijn betreft vrijstellingen. Artikel 13 gaat over vrijstellingen in het binnenland en maakt onderscheid tussen die welke bepaalde activiteiten van algemeen belang betreffen (deel A), die welke worden verleend op grond van overwegingen van economisch en financieel beleid (de meerderheid van de vrijstellingen in deel B) en die welke volgens sommige rechtsgeleerden technische vrijstellingen worden genoemd9. (die zijn opgenomen in deel B, punten c en f, en deel C). De tweede groep omvat de handelingen inzake waardepapieren.
13
De bepaling die op verzoek van de High Court door het Hof moet worden uitgelegd, luidt als volgt:
Vrijstellingen in het binnenland
[…]
B. Overige vrijstellingen
Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:
[…]
- d)
de volgende handelingen:
[…]
- 5.
handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, uitgezonderd bewaring en beheer, inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren, met uitzondering van:
- —
documenten die goederen vertegenwoordigen;
- —
de in artikel 5, lid 3, genoemde rechten of effecten.
III. Procesverloop voor het Hof
14
Binnen de in artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG gestelde termijn zijn schriftelijke opmerkingen in deze procedure ingediend door de regering van het Verenigd Koninkrijk, CSC en de Commissie.
15
Ter terechtzitting van 12 juli 2001 hebben partijen mondelinge opmerkingen gemaakt.
IV. Beoordeling van de prejudiciële vraag
16
De door de High Court gestelde vragen hebben betrekking op handelingen inzake waardepapieren; in het bijzonder wordt gevraagd of die uitdrukking alleen verrichtingen omvat die de inhoud van de in het waardepapier tot uitdrukking komende rechtsbetrekkingen wijzigen, of ook diensten als die verleend door CSC.
1. De uitleggingscriteria
17
Bij zijn antwoord dient het Hof van Justitie de algemene regel, dat alle leveringen van goederen en diensten die in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen, als uitgangspunt te nemen.10. Vrijstelling vormt de uitzondering11. en moet, zoals elke afwijking van de verplichting belasting te betalen, strikt worden uitgelegd.12. Hiertegenover staat dat elke uitsluiting van de uitzondering, voorzover deze de terugkeer naar het algemene criterium impliceert, niet strikt mag worden uitgelegd.13.
18
Evenmin mag uit het oog worden verloren dat de bepaling waarvan de High Court om uitlegging vraagt, een economische stimuleringsmaatregel in de vorm van een niet-doen inhoudt14., die uitsluitend wordt gedefinieerd aan de hand van objectieve criteria. Die vrijstelling geldt de handelingen, niet degenen die ze verrichten, ook al zijn zij de begunstigden.15.
19
Uiteindelijk vereist een gemeenschappelijke markt, waar een vrije mededinging bestaat en waarvan de kenmerken vergelijkbaar zijn met die van een echte binnenlandse markt, dat de neutraliteit van het gemeenschappelijke BTW-stelsel16., dat in zekere zin door de vrijstellingsregeling geschonden wordt omdat deze geen rekening houdt met het algemene beginsel dat belasting moet worden betaald, wordt gewaarborgd. Dientengevolge moet, teneinde de vrijstelling van de BTW-plicht te beperken17. en vooral de coherentie en consistentie van de belasting in alle lidstaten te verzekeren, ervan worden uitgegaan dat de vrijstellingen in artikel 13 van de Zesde richtlijn autonome communautaire rechtsbegrippen zijn.18.
2. Het begrip handelingen inzake waardepapieren
20
De uitlegging van dit begrip vereist een onderzoek vanuit twee invalshoeken: een grammaticale en een teleologische.
21
Met betrekking tot het grammaticale aspect heb ik al enkele opmerkingen gemaakt in mijn conclusie in de zaak waarin het reeds aangehaalde arrest SDC is gewezen.19. In die conclusie heb ik opgemerkt dat de in artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn bedoelde handelingen echte rechtshandelingen zijn.
22
De Romaanse taalversies gebruiken een woord met een beperkte betekenis20., dat stamt uit het Latijnse werkwoord operari, dat handelen, presteren of werken betekent.
23
De Engelse taalversie van de Zesde richtlijn gebruikt evenwel een term die, ofschoon ook van Latijnse oorsprong, specifieker en daarom expressiever is. Het betreft hier de term transactions, die is afgeleid van het Latijnse woord transactus, voltooid deelwoord van het werkwoord transigere, dat op zijn beurt zijn oorsprong vindt in agere, en letterlijk betekent iets ergens doen doorgaan. De Duitse taalversie spreekt van Umsätze, wat verwijst naar handelsbewegingen en transacties. In het Spaans doelt transacciones in zijn tweede betekenis op een overeenkomst, een handel, een zaak of een commerciële afspraak. Elke overeenkomst verandert per definitie de voordien bestaande rechtsbetrekking en kan derhalve rechten en plichten doen ontstaan, wijzigen of teniet doen gaan. Niet voor niets is de rechtshandeling een van de bronnen van verbintenissen.21.
24
Als ik mij na deze formele analyse concentreer op een meer materieel aspect22., namelijk het doel dat de communautaire wetgever nastreeft met het verlenen van vrijstelling van de verplichting om belasting te betalen wanneer het belastbare feit één van de handelingen bedoeld in artikel 13 B, sub d, van de Zesde richtlijn betreft, stel ik vast dat de vrijstelling geen andere bestaansreden kan hebben dan om transacties die door hun frequentie23. en hun alledaagsheid een kernbestanddeel van de financiële stelsels en derhalve van de economische activiteiten in de lidstaten vormen, van belasting vrij te stellen. Het doel is, een belasting van bepaalde diensten, die de werking van de markt negatief kan beïnvloeden24., te voorkomen.
25
Indien dit het doel van de norm is, dienen naar mijn mening enkel die handelingen vrijgesteld te worden, waarvan de uitsluiting onontbeerlijk is om het gewenste resultaat te bereiken25., dat wil zeggen, die handelingen die de rechtssituatie kunnen veranderen door het doen ontstaan, wijzigen of doen tenietgaan van rechten en plichten. De neutrale handelingen, die geen effect ad extra26. hebben, kunnen belast worden omdat de belasting daarop het financieel stelsel niet beïnvloedt.
26
Hierboven heb ik al opgemerkt dat de BTW-vrijstellingen indruisen tegen het beginsel van algemeenheid van de belasting en de neutraliteit van dit beginsel aantasten omdat zij de doorberekeningsverplichting opheffen. Dit effect, dat de centrale doelstelling van het gemeenschappelijke BTW-stelsel loochent, moet tot een minimum worden beperkt, zodat het uitsluitend geldt voor transacties waarbij de BTW-heffing een ongewenste belasting van de economische activiteit kan opleveren.
27
Om verschillende redenen die verband houden met de grammaticale betekenis en het doel van de bepaling waarvan het Hof om uitlegging wordt verzocht, ben ik van mening dat de handelingen inzake waardepapieren bedoeld in artikel 13, B, sub d, punt 5 van de Zesde richtlijn, die transacties zijn die rechten en plichten van de partijen met betrekking tot waardepapieren kunnen doen ontstaan, wijzigen of doen tenietgaan.
28
CSC heeft in haar schriftelijke opmerkingen een lovenswaardige poging ondernomen om het arrest SDC te laten zeggen wat het niet zegt. CSC dicht dit arrest de gedachte toe dat een element van een vrijgestelde handeling onder de vrijstelling kan vallen indien het een specifieke, essentiële en identificeerbare actie betreft, en zij stelt dat haar aan Sun Alliance verleende diensten daaraan voldeden. Het arrest zegt echter iets anders. Volgens het Hof van Justitie geldt de vrijstelling uitsluitend voor die activiteiten die, waar zij een wijziging in de rechtssituatie teweegbrengen, daadwerkelijk de functie van de van belasting vrijgestelde handeling vervullen, wat betekent dat de activiteit de handeling uitmaakt.27. Het is overduidelijk dat de door CSC aan Sun Alliance verleende diensten niet tot die categorie behoren.
29
Uitsluitend de handelingen die rechtstreeks van invloed zijn op de rechtsbetrekking die in het waardepapier is belichaamd, en die op de inhoud daarvan kunnen inwerken, zoals de uitgifte, de overdracht, het endossement, de betaling en de aflossing, vallen binnen het bereik van de hier onderzochte belastingvrijstelling. De overige handelingen, ook al leveren zij een bijdrage, vallen buiten de vrijstelling. Een bewijs dat dit zo is, is dat de geanalyseerde bepaling het fiscale voordeel niet van toepassing verklaart op de activiteiten die bestaan uit de bewaring en het beheer van de waardepapieren. Zowel de bewaring als het beheer zijn rechtshandelingen betreffende waardepapieren die niet in staat zijn om de inhoud van de daarin belichaamde rechtsbetrekking te beïnvloeden.28.
30
De uitzondering is de bemiddeling inzake waardepapieren, die wel is vrijgesteld. Deze is, zoals ik verderop uiteen zal zetten29., echter subjectief en objectief zo sterk verbonden met de handelingen die de door het waardepapier vertegenwoordigde rechten doen ontstaan, wijzigen of doen tenietgaan, dat het ten volle gerechtvaardigd lijkt deze in de definitie van belastingvoordeel op te nemen.
3. De informatieverschaffing over waardepapieren en de verwerking van verzoeken om inschrijving
31
Derhalve vallen enkel de handelingen waardoor rechten en verplichtingen van de partijen met betrekking tot het waardepapier ontstaan, wijzigen of tenietgaan, onder de bepaling waarvan de High Court om uitlegging verzoekt. Ik moet dus nagaan of diensten waarbij informatie over een financieel product wordt verschaft en de verzoeken om inschrijving op de desbetreffende waardepapieren eventueel in ontvangst worden genomen en worden verwerkt, onder deze kwalificatie vallen.30.
32
In dit verband is irrelevant dat zij worden verricht voor een derde die in een afzonderlijke rechtsbetrekking optreedt.31. Uit het objectieve karakter van de vrijstelling volgt, dat de aard van de transactie, en niet de identiteit van de verrichter, beslissend is voor de toepassing ervan. Er bestaat geen enkel bezwaar tegen dat een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de personen die de in het waardepapier belichaamde rechten en verplichtingen hebben, de vrijstelling verkrijgt wanneer hij vrijgestelde handelingen verricht.32.
33
De door de High Court in het laatste gedeelte van zijn tweede vraag33. genoemde voorwaarde is dus overbodig. In zijn antwoord behoeft het Hof slechts te letten op de aard van de diensten, ongeacht degene wie ze verricht.
34
De activiteit waarbij informatie over het financiële product wordt verschaft en de beleggingsaanvragen worden verwerkt zonder advies te geven of een rol te spelen bij de uitgifte of de opzegging van de waardepapieren, is een voorafgaande handeling en kan geen invloed uitoefenen op de inhoud van de in het waardepapier vastgestelde rechtsbetrekking. Conform het door mij voorgestelde antwoord op de eerste vraag van de High Court moet de tweede vraag dus ontkennend worden beantwoord.
35
De aan belasting onderworpen handeling die krachtens artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn is vrijgesteld, is de rechtshandeling tussen Sun Alliance en de inschrijver op de Daisy-waardepapieren, ongeacht of het gaat om de uitgifte, de wijziging van enkele objectieve en subjectieve elementen, of de opzegging. Wanneer CSC over de contractuele bevoegdheden zou beschikken om namens Sun Alliance dergelijke rechtshandelingen te verrichten, zou ik absoluut niet twijfelen aan de BTW-vrijstelling ervan. Is dat echter niet het geval, en is haar optreden louter bijkomstig en voorafgaand aan het verrichten van dergelijke rechtshandelingen, dan is de vrijstelling mijns inziens niet van toepassing.
36
Het Hof heeft het begrip bijkomende dienst gedefinieerd als een dienst die voor de klanten geen doel op zich is, doch een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken.34. Dit is geen doorslaggevende factor voor de beslissing of een concrete handeling is vrijgesteld van belasting, maar is wel een nuttig criterium om de oplossing te bereiken. Een bijkomende zaak is per definitie niet noodzakelijk voor de hoofdzaak, maar is wel nuttig als aanvullend en versterkend element. Wanneer de hier in geding zijnde vrijstelling objectief is, zou zij in beginsel enkel van toepassing zijn op de in de wettelijke bepaling beschreven handeling en niet op andere die slechts bijdragen aan de uitvoering ervan. Het beginsel van strikte uitlegging van belastingvrijstellingen rechtvaardigt deze oplossing, die ook van toepassing is op activiteiten die onontbeerlijk zijn om de vrijgestelde handeling te kunnen verrichten.35.
37
Uit het doelgerichte karakter van de belastingvrijstellingen valt nog iets meer af te leiden. Wanneer een bepaalde categorie rechtshandelingen met een bepaald doel van BTW is vrijgesteld, kunnen enkel bijkomende handelingen die aan hetzelfde doel beantwoorden, worden vrijgesteld. Het Hof zelf heeft in dat verband verklaard dat de vrijstelling enkel van toepassing is op bijkomende handelingen die de kenmerkende en essentiële functies vervullen van de handelingen die zijn beschreven in de bepaling waarbij de vrijstelling is vastgesteld;36. het moet gaan om handelingen die zelf vrijgestelde handelingen vormen.37.
38
Diensten die louter uit informatieverschaffing en verwerking van verzoeken om inschrijving op de waardepapieren bestaan, voldoen niet aan de precieze voorwaarden om te worden beschouwd als handelingen die aan het zelfde doel beantwoorden als de vrijgestelde handelingen, bedoeld in artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn. Het zijn bijkomende handelingen die dus niet onontbeerlijk zijn, geen enkele substantiële inhoud hebben en de uit het waardepapier voortvloeiende rechten en verplichtingen niet kunnen beïnvloeden. In het reeds meermaals genoemde arrest SDC heeft het Hof verklaard dat activiteiten op het gebied van financiële informatie niet onder de werkingssfeer van de vrijstelling vallen.38. In die omstandigheden, en gelet op het voorgaande, ben ik van mening dat dergelijke handelingen niet zijn vrijgesteld van BTW.
39
Evenmin kunnen zij onder het begrip bemiddeling39. vallen en op die manier het hier onderzochte belastingvoordeel verkrijgen. Het begrip bemiddeling heeft betrekking op onderhandelen, geven en nemen, kortom, op het beschikken over eigen rechten en belangen om een overeenkomst te bereiken. Enkel de rechthebbende zelf kan over zijn eigen rechten beschikken, of degene die hem vertegenwoordigt, hetzij krachtens de wet (ouderlijk gezag, voogdij, hetzij krachtens overeenkomst (lastgeving, vertegenwoordiging).40.
40
Samenvattend geef ik het Hof in overweging om in antwoord op de tweede vraag van de High Court te verklaren dat de uitdrukking handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, inzake waardepapieren in artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn niet doelt op diensten waarbij enkel informatie over een financieel product wordt verschaft en in voorkomend geval de verzoeken om inschrijving op de betrokken waardepapieren in ontvangst worden genomen en verwerkt, zonder dat zij ook de uitgifte ervan omvatten.
V. Conclusie
41
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging om de vragen van de High Court te beantwoorden als volgt:
- 1)
De uitdrukking .handelingen inzake waardepapieren in artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, doelt op handelingen die rechten en verplichtingen van de partijen met betrekking tot waardepapieren kunnen doen ontstaan, wijzigen of doen tenietgaan.
- 2)
De uitdrukking .handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, inzake waardepapieren in de genoemde bepaling doelt niet op diensten waarbij enkel informatie over een financieel product wordt verstrekt en in voorkomend geval de verzoeken om inschrijving op de betrokken waardepapieren in ontvangst worden genomen en verwerkt, zonder dat zij ook de uitgifte ervan omvatten.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑07‑2001
— Oorspronkelijke taal: Spaans.
— Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).
—The Financial Services Act 1986 (wet betreffende financiële diensten) verbiedt dat het personeel van dit soort ondernemingen de belangstellenden adviseert; haar taak is beperkt tot informatieverschaffing.
— Een groep vennootschappen die beleggingsfondsen en spaarplannen voor particulieren beheren.
— Het gaat om een financieel product waarmee de rechthebbende bepaalde fiscale voordelen verkrijgt die bestemd zijn om beleggingen door particulieren aan te moedigen. Later is het vervangen door andere beleggingsvormen die fiscaal aantrekkelijker zijn.
— De telefonisten van CSC beantwoordden de vragen op basis van een handboek waarin de procedures stonden. Zij verklaarden aan de gegadigden de aard van het product, de reeds verrichte investeringen en de vereisten waaraan de investeerders moesten voldoen (zie de punten 9 tot en met 11 van de verwijzingsbeschikking).
— In haar schriftelijke opmerkingen (punt 42) maakt CSC onderscheid tussen Daisy PEP en de overige PEP. Zij verklaarde dat voor het eerstgenoemde product de documenten niet door haar werden voorbereid en de cheques niet werden geïnd, maar dat zij dat wel deed met betrekking tot het laatstgenoemde product. Dit onderscheid wordt echter niet in de verwijzingsbeschikking of in de schriftelijke opmerkingen van de Commissie en de Britse regering gemaakt, die steeds naar een enkel product verwijzen: Daisy. Aangezien het Hof van Justitie niet bevoegd is om de feiten vast te stellen, is deze conclusie uitsluitend gebaseerd op de feiten in de verwijzingsbeschikking (zie hiervoor het arrest van 23 november 1999, Arblade e.a., C-369/96 en C-376/96, Jurispr. blz. I-8453, punten 49 en 57).
— Premier Unit Trust Administration Limited.
— L. M. Pérez Herrero, La sexta Directiva Comunitaria del IVA, Cedecs Editorial, S.L., 1ste druk, Barcelona, 1997, blz. 204 en 211–213.
— Zie artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn.
— Desalniettemin dient deze vaststelling te worden genuanceerd. De norm die de vrijstelling bepaalt, verwijst naar een feit dat voordien door een andere bepaling als belastbaar oftewel als aan belasting onderworpen is aangemerkt. De grondslag van de eerste bepaling kan worden gevonden in algemene beginselen van fiscaal recht, al dan niet in de grondwet opgenomen, zoals bijvoorbeeld het draagkrachtbeginsel. In deze gevallen, waarin rekening wordt gehouden met de situatie waarin de belastingplichtige zich bevindt, heeft de vrijstelling een subjectieve werkingssfeer en doet zij niet af aan of gaat zij niet in tegen de norm dat belasting moet worden betaald, doch verdiept zij deze norm ter verwezenlijking van hogere doeleinden (een typisch voorbeeld is de vaststelling van een belastingvrije voet voor de directe belasting op inkomsten van natuurlijke personen). Vanuit dit gezichtspunt is de vrijstelling geen uitzondering op de algemene regel maar een specifieke toepassing hiervan, geen uitzonderingsregel maar een bijzondere regel. Daarentegen bestaan er andere vrijstellingen die wél een werkelijke uitzonderingsregel vormen, daar zij zijn ingegeven door redenen van lagere rang, die beantwoorden aan non-fiscale doeleinden en die geen rekening houden met centrale beginselen van de rechtsorde maar met toevallige, over het algemeen politiek-economische, criteria. Tot deze groep behoort het overgrote deel van de zogenaamde objectieve vrijstellingen, die wél een uitzondering vormen en dan ook als zodanig dienen te worden geïnterpreteerd. [Zie, J. F. Francesc Pont Clemente, La exención tributaria (análisis jurídico general con especial aplicación al Impuesto sobre transmisiones patrimoniales y al IVA), EDERSA, 1986, blz. 21 en 22].
— Zie bijvoorbeeld arresten van 5 juni 1997, SDC (C-2/95, Jurispr. blz. I-3017, punt 20); 12 september 2000, Commissie/Verenigd Koninkrijk (C-359/97, Jurispr. blz. I-6355, punt 64) en 8 maart 2001, Skandia (C-240/99, Jurispr. blz. I-1951, punt 32).
— Zie arrest van 12 februari 1998, Blasi (C-346/95, Jurispr. blz. I-481, punt 19).
— De belastingplichtige wordt een fiscaal voordeel verleend doordat hij de belasting die hij anders wel had moeten betalen, niet behoeft te betalen.
— In mijn conclusie in de zaak SDC heb ik de aandacht gevestigd op de objectieve aard van de vrijstellingen in artikel 13, B, van de Zesde richtlijn (zie punten 31 e.v.). In het arrest bevestigde het Hof deze aard en herinnerde daarbij, evenals ik reeds in mijn conclusie, aan het arrest van 27 oktober 1993, Muys (C-281/91, Jurispr. blz. I-5405, punten 32–38).
— Zie de vierde overweging van de considerans van de Zesde richtlijn.
— Een doel dat fundamenteel wordt bereikt door middel van het door mij reeds genoemde criterium van strikte uitlegging.
— Zie arrest van 25 februari 1999, CCP (C-349/96, Jurispr. blz. I-973, punt 13). Zo ook de arresten SDC (punt 21) en Commissie/Verenigd Koninkrijk (punt 63), reeds aangehaald.
— Zie punt 41 en voetnoot 13 van die conclusie. Het arrest SDC staat centraal in de argumentatie van partijen. Volgens hen behoeven slechts de in dat arrest vervatte beginselen op de diensten van CSC aan Sun Alliance te worden toegepast.
— Frans: opérations; Italiaans: operazioni; Portugees: operações en Spaans: operaciones.
— Hiermee komt het algemene rechtsbeginsel pacta sunt servanda tot uitdrukking. Dit beginsel is in de rechtsstelsels van sommige lidstaten opgenomen. Zie bijvoorbeeld artikel 1089 van de Spaanse Código civil en de artikelen 1101 en 1134 van de Franse en de Belgische Code civil; in dezelfde zin artikel 1134 van de Luxemburgse Code civil. De Portugese Código civil beschouwt de overeenkomst ook als de bron van verbintenissen (artikel 405 e.v.). Dezelfde strekking hebben artikel 305 van het Duitse Bürgerliches Gesetzbuch en artikel 248 van boek 6 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek.
— In het arrest SDC heeft het Hof verklaard dat de bestaande terminologische verschillen in de diverse taalversies van de Zesde richtlijn ertoe leiden dat een uitsluitend letterlijke uitlegging niet mogelijk is (punt 22).
— Zie punt 42 van mijn conclusie in de zaak SDC.
— De Britse regering en de Commissie verwijzen ook naar een praktische reden: de moeilijkheid om dergelijke transacties met het oog op belastingheffing te beoordelen.
— Denk aan de regel dat de vrijstellingen strikt moeten worden uitgelegd.
— Zoals die welke CSC verricht. Wanneer men haar activiteit onderzoekt en de situatie voor en na haar optreden beziet, blijkt dat er niets is veranderd. Vanaf het tijdstip waarop een belangstellende telefonisch in contact met CSC treedt totdat de inschrijvingsaanvraag naar de Premier Unit Trust Administration is gezonden, blijft de rechtssituatie ongewijzigd.
— In punt 66 verklaarde het dat de door een computercentrum verrichte diensten, om als een vrijgestelde handeling te kunnen worden gekwalificeerd, over het geheel genomen een afzonderlijk geheel moeten vormen, dat de kenmerkende en essentiële functies van een in de vorige rechtsoverwegingen beschreven dienst (bedoeld wordt artikel 13, B, sub d, punten 3 en 5) vervult. Om als .een handeling betreffende overmakingen te kunnen worden aangemerkt, moeten de verrichte diensten dus leiden tot een overmaking van geld en moeten zij dus juridische en financiële wijzigingen meebrengen.
— Bij een deposito gaat het om overeenkomst die enkel de bewaring en bewaking betreft van een roerend goed waarop de verplichting tot teruggave rust. Ook de overeenkomst betreffende beheer en administratie wijzigt de inhoud van de in het waardepapier gelegen rechtsbetrekking niet, want het gaat slechts om het behoud van de waarde ervan. Beslissend is dat geen van beide overeenkomsten de inhoud van de door het waardepapier vertegenwoordigde rechtsbetrekking beïnvloedt. S. Albella Amigo verklaart in zijn artikel IVAy mercado de valores, gepubliceerd in de bundel Estudios de Derecho fiscal en homenaje a Jaime Basanta, Ed. Civitas, S.A., Madrid, 1994, blz. 273–280, dat het beheer van waardepapieren gewoonlijk zonder uitzondering een dienst betreft die is gekoppeld aan bewaring of registratie, wat overeenkomt met het traditionele begrip van het depotbeheer, een louter administratieve activiteit. Iets anders is het portefeuille-beheer, waarbij de beheerder mag beslissen over investeringen en desinvesteringen met betrekking tot het door hem beheerde vermogen.
— Zie voetnoot 39.
— Het staat aan de High Court om eerst de aard en de draagwijdte van de door CSC aan Sun Alliance verleende diensten vast te stellen en vervolgens na te gaan of zij in het licht van het antwoord van het Hof zijn vrijgesteld van BTW.
— CSC is geen partij in de betrekking tussen Sun Alliance en degenen die door middel van een inschrijving op waardepapieren in haar product investeren.
— Zie de punten 32 en 48 e.v. en punt 6 van het dictum van het arrest SDC; zie ook punt 33 van mijn conclusie in die zaak.
—[…] indien deze dienst wordt verricht ten behoeve van een persoon die aan dat waardepapier wettelijke rechten of verplichtingen ontleent, door een persoon aan dat waardepapier geen wettelijke rechten of verplichtingen ontleent.
— Zie arrest CPP, reeds aangehaald, punt 30.
— Zie arrest SDC, reeds aangehaald, punt 65.
— Zie arrest SDC, reeds aangehaald, punt 66.
— Zie punt 66 van mijn conclusie in de zaak SDC.
— Zie punt 70.
— Dat bemiddeling onder de vrijgestelde handelingen valt, komt door de aard ervan. Bij bemiddeling in eigen naam of voor een derde wordt de inhoud van de vrijgestelde handeling voorbereid. De bemiddelingsactiviteit staat niet los van de rechtshandeling waaraan zij voorafgaat, is dus niet zelfstandig en ondergaat dus fiscaal dezelfde behandeling (zie arrest CPP, reeds aangehaald, punt 30): wanneer de rechtshandeling is vrijgesteld, geldt dat ook voor de bemiddeling. In dit verband is het irrelevant of de zaak rechtstreeks dan wel via een vertegenwoordiger loopt. Wanneer een vertegenwoordiger wordt gebruikt, lijkt zijn activiteit op die van de opdrachtgever en moeten de door hem gevoerde onderhandelingen vanuit fiscaal oogpunt worden behandeld als die van de opdrachtgever. Anders zou het beginsel van fiscale neutraliteit worden geschonden.
— Blijkens de verwijzingsbeschikking vertegenwoordigde CSC Sun Alliance niet; de verzoekers om informatie en de eventuele beleggers geloofden namelijk dat zij in contact traden met Sun Alliance en wisten niet dat de gesprekspartner een werknemer van die bemiddelende onderneming was. Daarom kon die onderneming niet namens Sun Alliance optreden en mocht zij de verzoekers om informatie zelfs geen advies geven.