Procestaal: Spaans.
HvJ EG, 18-01-2001, nr. C-83/99
ECLI:EU:C:2001:31
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
18-01-2001
- Magistraten
A. La Pergola, M. Wathelet, D. A. O. Edward, P. Jann, L. Sevón
- Zaaknummer
C-83/99
- Conclusie
S. Alber
- LJN
BF6296
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2001:31, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 18‑01‑2001
ECLI:EU:C:2000:516, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 28‑09‑2000
Uitspraak 18‑01‑2001
A. La Pergola, M. Wathelet, D. A. O. Edward, P. Jann, L. Sevón
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
18 januari 20011.
In zaak C-83/99,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Díaz-Llanos La Roche en C. Gómez de la Cruz, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door S. Ortiz Vaamonde, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerder,
Niet-nakoming — Artikel 12, lid 3, sub a, van de Zesde BTW-richtlijn — Toepassing van verlaagd tarief op tolgelden voor autosnelwegen
betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door een verlaagd tarief van de belasting over de toegevoegde waarde toe te passen op de dienstverrichting bestaande in het ter beschikking van de gebruikers stellen van een wegeninfrastructuur, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 12 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 96/95/EG van de Raad van 20 december 1996 (PB L 338, blz. 89),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: A. La Pergola (rapporteur), kamerpresident, M. Wathelet, D. A. O. Edward, P. Jann en L. Sevón, rechters,
advocaat-generaal: S. Alber
griffier: R. Grass
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 september 2000,
het navolgende
Arrest
1
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 8 maart 1999, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG) het Hof verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door een verlaagd tarief van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: BTW) toe te passen op de dienstverrichting bestaande in het ter beschikking van de gebruikers stellen van een wegeninfrastructuur, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 12 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 96/95/EG van de Raad van 20 december 1996 (PB L 338, blz. 89; hierna: Zesde richtlijn).
De toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsrechtelijke voorschriften
2
Artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn bepaalt, dat aan BTW zijn onderworpen de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht.
3
Artikel 12, lid 3, sub a, van de Zesde richtlijn schrijft het volgende voor:
Het normale tarief van de belasting over de toegevoegde waarde wordt door elke lidstaat vastgesteld op een percentage van de maatstaf van heffing, dat voor leveringen van goederen en voor diensten gelijk is. Vanaf 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 mag dit percentage niet lager dan 15 % zijn.
(…)
De lidstaten kunnen bovendien een of twee verlaagde tarieven toepassen. Deze tarieven worden vastgesteld op een percentage van de maatstaf van heffing dat niet lager mag zijn dan 5 % en zijn uitsluitend van toepassing op de in bijlage H genoemde categorieën goederen en diensten.
4
Bijlage H van de Zesde richtlijn, getiteld Lijst van de leveringen van goederen en de diensten waarop verlaagde BTW-tarieven mogen worden toegepast, vermeldt als vijfde categorie vervoer van personen en de bagage die zij bij zich hebben.
Nationale voorschriften
5
Koninklijk besluit 14/1997 van 29 augustus 1997 en wet 9/1998 van 21 april 1998 tot wijziging van wet 37/1992 van 28 december 1992 betreffende de belasting op de toegevoegde waarde, voorzien in de toepassing van een verlaagd BTW-tarief van 7 % op tolgelden voor autosnelwegen, waarvoor voordien het normale tarief van 16 % gold.
De precontentieuze procedure
6
Bij brief van 22 december 1997 deelde de Commissie de Spaanse regering mee, dat haars inziens het Koninkrijk Spanje, door de toepassing van een verlaagd BTW-tarief op de dienstverrichting bestaande in het ter beschikking van de gebruikers stellen van een wegeninfrastructuur, in strijd handelde met artikel 12 van de Zesde richtlijn.Overeenkomstig artikel 169 van het Verdrag maande zij de regering van het Koninkrijk Spanje aan, binnen twee maanden haar opmerkingen daarover kenbaar te maken.
7
In haar antwoord van 24 april 1998 deelde de Spaanse regering mee, dat de belastingregeling voor de terbeschikkingstelling van autosnelwegen tegen betaling van tolgeld per lidstaat sterk verschilde en dat deze werkzaamheid in enkele lidstaten niet aan BTW onderworpen was. Ter compensatie van de hieruit voortvloeiende distorsie hadden de Spaanse autoriteiten besloten op deze werkzaamheid een verlaagd BTW-tarief van 7 % toe te passen. De Spaanse regering onderstreepte tevens, dat de toepassing van een verlaagd tarief in overeenstemming was met de bepalingen van bijlage H, categorie 5, van de Zesde richtlijn.
8
Van mening dat de uitleg van de Spaanse autoriteiten niet bevredigend was, deed de Commissie het Koninkrijk Spanje bij brief van 10 augustus 1998 een met redenen omkleed advies toekomen, waarin zij de in haar aanmaningsbrief uiteengezette grief herhaalde en deze lidstaat verzocht, zich binnen twee maanden naar dit met redenen omkleed advies te voegen.
9
In hun antwoord van 21 oktober 1998 betwistten de Spaanse autoriteiten het bestaan van de gestelde niet-nakoming om dezelfde redenen als voordien uiteengezet door het Koninkrijk Spanje.
10
Na te hebben vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje zich niet naar het met redenen omkleed advies had gevoegd, heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen.
Ten gronde
11
Vooraf zij opgemerkt, dat volgens de rechtspraak van het Hof het ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur tegen betaling van tol een dienstverrichting onderbezwarende titel in de zin van artikel 2, sub 1, van de Zesde richtlijn is, en dat artikel 4, lid 5, van de Zesde richtlijn, volgens hetwelk door publiekrechtelijke lichamen als overheid verrichte werkzaamheden niet aan BTW zijn onderworpen, niet van toepassing is op door particulieren verrichte werkzaamheden (zie arresten van 12 september 2000, Commissie/Frankrijk, C-276/97, punten 36 en 46; Commissie/Ierland, C-358/97, punten 34 en 44; Commissie/Verenigd Koninkrijk, C-359/97, punten 46 en 56; Commissie/Nederland, C-408/97, punten 30 en 40, en Commissie/Griekenland, C-260/98, punten 31 en 40, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).
12
In casu staat vast, dat in Spanje de werkzaamheid bestaande in het ter beschikking van de gebruikers stellen van een wegeninfrastructuur tegen betaling van tol niet door een publiekrechtelijk lichaam, maar door particuliere marktdeelnemers wordt verricht.
13
Uit het voorgaande volgt, en door het Koninkrijk Spanje wordt overigens niet betwist, dat de betrokken werkzaamheid betrekking heeft op aan BTW onderworpen dienstverrichtingen en in Spanje wordt verricht door voor deze werkzaamheid aan BTW onderworpen marktdeelnemers.
14
Voorwerp van het onderhavige beroep is dan ook alleen de vraag, of het Koninkrijk Spanje, door op deze dienstverrichting een verlaagd BTW-tarief, en niet het normale tarief, toe te passen, de krachtens artikel 12, lid 3, sub a, van de Zesde richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
15
Tot staving van haar beroep stelt de Commissie, dat de in de Zesde richtlijn voorziene mogelijkheid verlaagde tarieven toe te passen, gelet op haar uitzonderingskarakter strikt moet worden toegepast op de in bijlage H opgesomde categorieën goederen en diensten. In casu zou gelijkstelling van het ter beschikking stellen van een autosnelweg met een dienstverrichting bestaande in het vervoer van personen en de bagage die zij bij zich hebben, in strijd zijn met de Zesde richtlijn.
16
De Spaanse regering is daarentegen van oordeel, dat het ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur door particuliere marktdeelnemers kan worden gelijkgesteld met de werkzaamheid van vervoer van personen en hun bagage en derhalve aan een verlaagd BTW-tarief kan worden onderworpen. Volgens deze regering wordt deze uitlegging van de Zesde richtlijn gerechtvaardigd door de noodzaak, de concurrentievervalsingen die de exploitanten van autosnelwegen in Spanje ondergaan doordat andere lidstaten geen BTW heffen op de tolgelden voor autosnelwegen, op te heffen.
17
Dienaangaande zij opgemerkt, dat de Zesde richtlijn geen definitie geeft van de in bijlage H, categorie 5, vermelde werkzaamheid van vervoer van personen en de bagage die zij bij zich hebben, zodat deze bepaling moet worden uitgelegd in het licht van haar context in de Zesde richtlijn en niet aan de hand van overwegingen zoals de Spaanse regering die heeft ingeroepen met betrekking tot de verschillen in toepassing van deze richtlijn in de lidstaten.
18
Uit artikel 12, lid 3, sub a, van de Zesde richtlijn volgt, dat de toepassing van een of twee verlaagde tarieven een aan de lidstaten toegekende mogelijkheid is in afwijking van het beginsel volgens hetwelk het normale tarief toepasselijk is. Bovendien kunnen de verlaagde BTW-tarieven ingevolge deze bepaling uitsluitend op de in bijlage H genoemde categorieën goederen en diensten worden toegepast.
19
Volgens vaste rechtspraak moeten bepalingen die een afwijking vormen op een beginsel, strikt worden uitgelegd (zie met name arresten van 12 december 1995, Oude Luttikhuis e.a., C-399/93, Jurispr. blz. I-4515, punt 23; 12 februari 1998, Commissie/Spanje, C-92/96, Jurispr. blz. I-505, punt 31, en 7 september 1999, Gregg, C-216/97, Jurispr. blz. I-4947, punt 12).
20
Uit het voorgaande volgt, dat het begrip werkzaamheid bestaande in vervoer van personen en de bagage die zij bij zich hebben volgens de gebruikelijke betekenis van de gebruikte bewoordingen moet worden uitgelegd.
21
Het ter beschikking van de gebruikers stellen van een wegeninfrastructuur tegen betaling van tol bestaat niet in het verschaffen van een vervoermiddel, maar houdt in dat de weggebruikers die over een voertuig beschikken, in staat worden gesteld in de beste omstandigheden een traject af te leggen. Deze werkzaamheid kan bijgevolg niet worden gelijkgesteld met een werkzaamheid bestaande in het vervoer van personen en de bagage die deze bij zich hebben in de zin van bijlage H, categorie 5, van de Zesde richtlijn.
22
Ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van de krachtens de Zesde richtlijn op haar rustende verplichtingen stelt de Spaanse regering, dat de duur van de procedures die door de Commissie zijn ingeleid tegen de lidstaten die de werkzaamheid bestaande in het ter beschikking stellen van wegeninfrastructuren niet aan BTW onderwerpen, bij het Koninkrijk Spanje het gewettigd vertrouwen had gewekt, dat de Zesde richtlijn niet noodzakelijkerwijs tot toepassing van het normale BTW-tarief op deze werkzaamheid verplichtte.
23
Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat in het kader van de procedure wegens niet-nakoming de exacte inhoud van de verplichtingen van de lidstaten in geval van onenigheid over de uitlegging kan worden bepaald (arrest van 14 december 1971, Commissie/Frankrijk, 7/71, Jurispr. blz. 1003, punt 49), en dat die procedure berust op de objectieve vaststelling van de niet-nakoming door een lidstaat van de krachtens het Verdrag of een handeling van afgeleid recht op hem rustende verplichtingen (zie met name arrest van 1 oktober 1998, Commissie/Spanje, C-71/97, Jurispr. blz. I-5991, punt 14).
24
Bovendien zij eraan herinnerd, dat het vertrouwensbeginsel, dat het rechtstreekse uitvloeisel is van het rechtszekerheidsbeginsel, in het algemeen wordt aangevoerd doorparticulieren (marktdeelnemers) bij wie de overheid een gewettigd vertrouwen heeft opgewekt en niet door een regering kan worden ingeroepen om zich te onttrekken aan de gevolgen van een beslissing van het Hof waarbij de ongeldigheid van een communautaire handeling is vastgesteld (arrest van 19 september 2000, Ampafrance et Sanofi, C-177/99 en C-181/99, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 67).
25
Gelet op het voorgaande moet worden beklemtoond, dat het vertrouwensbeginsel in een geval als het onderhavige niet door een lidstaat kan worden ingeroepen om de objectieve vaststelling van de niet-nakoming van de krachtens het Verdrag of een handeling van afgeleid recht op hem rustende verplichtingen te verhinderen, aangezien aanvaarding van deze rechtvaardigingsgrond zou indruisen tegen het doel van de procedure van artikel 169 van het Verdrag (zie in die zin arresten van 11 juni 1985, Commissie/Ierland, 288/83, Jurispr. blz. 1761, punt 22, en 24 september 1998, Commissie/Frankrijk, C-35/97, Jurispr. blz. I-5325, punt 45).
26
Het beroep van het Koninkrijk Spanje op eerbiediging van het vertrouwensbeginsel staat er dus hoe dan ook niet aan in de weg, dat in casu de niet-nakoming door deze lidstaat wordt vastgesteld.
27
In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje, door een verlaagd BTW-tarief toe te passen op de dienstverrichting bestaande in het tegen betaling van tol ter beschikking van de gebruikers stellen van een wegeninfrastructuur, de krachtens artikel 12, lid 3, sub a, van de Zesde richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
28
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, wanneer dit is gevorderd. Aangezienhet Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
rechtdoende, verstaat:
- 1)
Door een verlaagd BTW-tarief toe te passen op de dienstverrichting bestaande in het tegen betaling van tol ter beschikking van de gebruikers stellen van een wegeninfrastructuur, is het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 12, lid 3, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 96/95/EG van de Raad van 20 december 1996.
- 2)
Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.
La Pergola
Wathelet
Edward
Jann Sevón
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 18 januari 2001.
De griffier
R. Grass
De president van de Vijfde kamer
A. La Pergola
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑01‑2001
Conclusie 28‑09‑2000
S. Alber
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
S. ALBER
van 28 september 20001.
Zaak C-83/99
Commissie van de Europese Gemeenschappen
tegen
Koninkrijk Spanje
Niet-nakoming — Artikel 12 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel an belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag — Toepassing van verlaagd belastingtarief op tolgelden voor autosnelwegen
I — Inleiding
1
In de onderhavige niet-nakomingsprocedure verwijt de Commissie het Koninkrijk Spanje, de tolgelden voor autosnelwegen niet aan het normale tarief van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: BTW), doch slechts aan een verlaagd belastingtarief, te hebben onderworpen.
2
Ter motivering van zijn handelwijze stelt Spanje, dat het ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur door concessionarissen een met het vervoer van personen en de bagage die zij bij zich hebben gelijk te stellen dienstverrichting is, waarvoor een verlaagd belastingtarief mogelijk is. De verlaagde belasting zou ook noodzakelijk zijn ter compensatie van concurrentievervalsingen die ontstaan doordat andere lidstaten tolgelden voor autosnelwegen niet aan BTW onderwerpen.
II — Toepasselijke bepalingen
A — Gemeenschapsrechtelijke voorschriften
3
In hoofdstuk IX van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag2. (hierna: Zesde richtlijn) worden de in het kader van de harmonisatie van de omzetbelasting toepasselijke belastingtarieven vermeld.
4
Artikel 12, lid 3, sub a, eerste alinea3., bepaalt dienaangaande:
Het normale tarief van de belasting over de toegevoegde waarde wordt door elke lidstaat vastgesteld op een percentage van de maatstaf van heffing, dat voorleveringen van goederen en voor diensten gelijk is. Vanaf 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 mag dit percentage niet lager dan 15 % zijn.
5
Overeenkomstig artikel 12, lid 3, sub a, derde alinea, kunnen de lidstaten bovendien een of twee verlaagde tarieven toepassen. Deze tarieven worden vastgesteld op een percentage van de maatstaf van heffing dat niet lager mag zijn dan 5 % en zijn uitsluitend van toepassing op de in bijlage H genoemde categorieën goederen en diensten.
6
Bijlage H4. bevat de Lijst van de leveringen van goederen en de diensten waarop verlaagde BTW-tarieven mogen worden toegepast.
7
De vijfde van de in totaal 17 categorieën vermeldt Vervoer van personen en de bagage die zij bij zich hebben.5.
B — Nationale voorschriften
8
Koninklijk besluit nr. 14/1997 van 29 augustus 1997 en wet nr. 9/1998 van 21 april 1998 tot wijziging van wet nr. 37/1992 van 28 december 1992 betreffende de belasting op de toegevoegde waarde, bepalen dat op tolgelden voor autosnelwegen een verlaagd belastingtarief van 7 % wordt toegepast in plaats van het normale tarief van 16 %. Om dit te bereiken, werd het ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur door concessionarissen gelijkgesteld met het inbijlage H, categorie 5, van de Zesde richtlijn vermelde vervoer van personen en de bagage die zij bij zich hebben.
III — Precontentieuze procedure en beroep
9
Bij aanmaningsbrief van 22 december 1997 deelde de Commissie de Spaanse regering mee, dat haars inziens de bepalingen van de Zesde richtlijn aan de toepassing van het verlaagde BTW-tarief op de heffing van tolgelden voor autosnelwegen in de weg stonden.
10
De Spaanse regering deelde haar standpunt mee per brief van 24 april 1998, met bijgevoegd opmerkingen van de minister van Economie en Financiën van 13 april 1998. Daarin werden voornamelijk de volgende argumenten voor de toepassing van het verlaagde belastingtarief aangevoerd.
11
In de eerste plaats zou er, wegens de verschillen in belastingheffing op tolgelden in de verschillende lidstaten — waarvan een aantal geen BTW heffen — een ongelijke behandeling zijn van de belastingplichtigen, dit wil zeggen van de concessionarissen als exploitanten van de wegeninfrastructuur. Spanje heeft daarom geopteerd voor een verlaging van het belastingtarief, om deze ongelijkheid te verminderen. Deze handelwijze zou daarenboven geen gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Gemeenschap en derhalve niet in strijd zijn met de Zesde richtlijn.
12
Verder is volgens Spanje in casu bijlage H, categorie 5, van de Zesde richtlijn van toepassing. Ofschoon een beperkte uitlegging van de categorie Vervoer van personen en de bagage die zij bij zich hebben wellicht niet het ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur tegen betaling van tol omvat, moet in het onderhavige geval worden uitgegaan van een logische of teleologische uitlegging, die niet enkel op de in de bepaling gebruikte bewoordingen afgestemd is. Omdat een oplossing moet worden gevonden die het de lidstaten mogelijk maakteen vergelijkbaar belastingtarief toe te passen, dient het betrokken begrip ruim te worden uitgelegd, wat ook tegemoet komt aan het in het kader van de belastingheffing beoogde doel de beginselen van neutraliteit en non-discriminatie te vrijwaren.
13
Omdat de Commissie echter van oordeel bleef dat er sprake was van een inbreuk op de Zesde richtlijn, verzond zij op 10 augustus 1998 een met redenen omkleed advies overeenkomstig artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG), waarin zij de Spaanse regering er opnieuw op wees, dat de toepassing van een verlaagd belastingtarief in strijd was met artikel 12 van de Zesde richtlijn, en de lidstaat verzocht, zich binnen twee maanden naar dit advies te voegen.
14
In het antwoord van 28 september 1998 van de voor technische aangelegenheden bevoegde secretaris-generaal van het Ministerie voor Economie en Financiën werden voornamelijk de reeds uiteengezette argumenten herhaald.
15
Gelet op dit antwoord van de Spaanse autoriteiten heeft de Commissie, van oordeel dat het Koninkrijk Spanje zich niet naar het met redenen omkleed advies had gevoegd, bij op 8 maart 1999 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld.
16
Zij verzoekt het Hof
- 1.
vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door een verlaagd belastingtarief toe te passen op de dienstverrichting bestaande in het ter beschikking van de weggebruikers stellen van een wegeninfrastructuur, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 12 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1997;
- 2.
het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.
17
Het Koninkrijk Spanje verzoekt het Hof
- 1.
het beroep van de Commissie te verwerpen;
- 2.
de Commissie te verwijzen in de kosten.
IV — Argumenten van partijen
18
De Commissie stelt, dat het verlaagde tarief van de belasting over de toegevoegde waarde enkel op de in bijlage H van de Zesde richtlijn vermelde dienstverrichtingen van toepassing is. Zij kan de ruime uitlegging van de richtlijn door Spanje niet volgen en de beweerdelijk ter vermijding van discriminatie noodzakelijke gelijkstelling van het ter beschikking stellen van een infrastructuur door concessionarissen met het vervoer van personen en bagage niet aanvaarden. De Commissie betwist ook het bestaan van de door Spanje beweerde concurrentievervalsing ingevolge de verschillen in belastingheffing op tolgelden voor autosnelwegen in de lidstaten. Zij stelt dat in totaal slechts negen van de vijftien lidstaten tolgeld voor het gebruik van autowegen heffen. Slechts vier lidstaten (naast Spanje zijn dit Frankrijk, Italië en Portugal) beschikken over een qua omvang vergelijkbare infrastructuur van tolwegen. In de andere lidstaten wordt enkel tol geheven op bepaalde trajecten, bruggen of tunnels. Vijf van deze landen, waaronder Frankrijk, onderwerpen tolgelden niet aan BTW: om deze reden zijn tegen hen procedures wegens niet-nakoming ingeleid.6. De beweerde concurrentievervalsing is volgens de Commissie niet zo belangrijk als Spanje te zijner verdediging stelt.
19
Een lidstaat kan overigens ter rechtvaardiging van een verdragsschending niet aanvoeren, dat andere lidstaten hun verplichtingen niet nakomen.
20
De Commissie merkt ook op, dat de heffing van BTW de gebruikers van de infrastructuur toelaat gebruik te maken van een mogelijke belastingaftrek en dat dit systeem aldus de neutraliteit van de belastingen waarborgt.
21
De Commissie stelt verder, dat bijlage H, categorie 5, in casu niet van toepassing is. Bij het Vervoer van personen en de bagage die zij bij zich hebben verbindt de belastingplichtige zich ertoe personen of goederen van de ene naar de andere plaats te vervoeren. In het onderhavige geval echter stellen concessionarissen een wegeninfrastructuur, namelijk autosnelwegen, ter beschikking van de gebruikers met het oog op snellere verplaatsing. Zelfs bij een ruime uitlegging van het begrip zijn beide gevallen niet met elkaar te vergelijken.
22
Volgens de Commissie is het verzoek van de concessionarissen, de tolgelden te verlagen dan wel niet te verhogen, de echte reden voor de toepassing van een verlaagd belastingtarief.
23
Zoals reeds in de precontentieuze procedure beroept de Spaanse regering zich ter rechtvaardiging van haar handelwijze op concurrentievervalsingen door de verschillen in belastingheffing op tolgelden voor autosnelwegen in de lidstaten, alsmede op bijlage H, categorie 5, van de Zesde richtlijn.
24
Zelfs indien de betrokken dienstverrichting — het ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur — in de lidstaten verschillend van omvang is, rechtvaardigt dit volgens Spanje nog geen concurrentievervalsingen, die de marktdeelnemers benadelen.
25
Dat de toepassing van het normale BTW-tarief een voor de Spaanse exploitanten nadelige ongelijke behandeling uitmaakt, blijkt reeds uit het gegeven, dat een groot deel van de gebruikers geen voorbelasting kan aftrekken. Hierdoor wordt de verrichte dienst duurder, wat de vraag nadelig zal beïnvloeden, zodat de verschillende fiscale behandeling het evenwicht zal verstoren doordat de exploitanten in andere landen hun handelsvolume kunnen vergroten.
26
De Spaanse regering beroept zich bovendien op het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. De Commissie heeft in 1989 meerdere niet-nakomingsprocedures ingeleid tegen andere lidstaten, die deze dienstverrichting niet aan het normale BTW-tarief hadden onderworpen; deze procedures werden tot einde 1997 evenwel niet voortgezet. Spanje hoefde er bij de uitvaardiging van het koninklijk besluit van augustus 1997 dan ook geen rekening mee te houden, dat de Commissie toch nog verdere stappen tegen de lidstaten zou ondernemen. Het opschorten van de verschillende niet-nakomingsprocedures heeft ten gunste van Spanje een gewettigd vertrouwen gecreëerd.
27
Met zijn handelwijze, namelijk de toepassing van een verlaagd belastingtarief, wilde Spanje drie doelstellingen bereiken. In de eerste plaats konden zo de gevolgen van concurrentievervalsing en ongelijke behandeling van de gebruikers worden beperkt. In de tweede plaats ging het om een voorlopige maatregel, die van kracht zou blijven tot op gemeenschapsniveau een definitieve oplossing zou zijn gevonden. Dit werd ook zo aan de Commissie meegedeeld. In de derde plaats werd een handelwijze gekozen die de Gemeenschap geen nadeel toebracht: er werd een verlaagd belastingtarief toegepast om gevolgen voor het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen te vermijden.
28
Aangaande de toepasselijkheid van bijlage H, categorie 5, van de Zesde richtlijn betoogt de Spaanse regering, dat zij deze bepaling niet te ruim heeft uitgelegd, doch slechts in het licht van het Verdrag, dat het beginsel van bescherming van de vrije mededinging voorschrijft. Gelet op de situatie vóór deinvoering van het verlaagde belastingtarief was Spanje niet enkel gerechtigd, de concurrentievervalsende gevolgen te verminderen, het was hiertoe zelfs verplicht.
V — Standpunt
29
Het door concessionarissen ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur is een aan BTW onderworpen dienstverrichting onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, sub 1, van de Zesde richtlijn.7. Het vereiste van een rechtstreeks verband tussen de verrichte dienst en de tegenwaarde, het tolgeld, is vervuld.8.
30
Tevens is sprake van een economische activiteit in de zin van artikel 4, lid 2, van de Zesde richtlijn, temeer omdat daarbij volgens de rechtspraak van het Hof moet worden uitgegaan van een ruim begrip, onafhankelijk van het oogmerk en het resultaat van de activiteit9., en de verrichte dienst niet in hoofdzaak of uitsluitend op het marktgebeuren of op het economisch leven hoeft te zijn afgestemd. Het volstaat, dat hij daadwerkelijk op een of andere wijze verband houdt met het economisch leven10., waarbij de economische realiteit in aanmerking moet worden genomen11.. In casu gebeurt het ter beschikking stellen van de wegeninfrastructuur tegen betaling van tolgeld op basis van een concessiestelsel.
31
Omdat de concessionarissen deze economische activiteit zelfstandig uitoefenen, zijn zij belastingplichtigen in de zin van artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn. Zij oefenen deze activiteit in eigen naam uit en niet in naam of voor rekening van de staat. Daarom kan ook onbeslist blijven, of de activiteit bestaande in het ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur een activiteit van de overheid is, waarvoor de staat als verrichter overeenkomstig artikel 4, lid 5, van de Zesde richtlijn niet als belastingplichtige zou moeten worden aangemerkt.
32
Uit het voorgaande volgt, dat de activiteit waarvan sprake in de onderhavige zaak, een aan BTW onderworpen dienstverrichting betreft. Voorwaarde voor de toepassing van een verlaagd belastingtarief is, dat het gaat om een dienstverrichting in de zin van bijlage H.
33
De gelijkstelling van de dienstverrichting bestaande in het algemeen ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur met het in bijlage H, categorie 5, van de Zesde richtlijn vermelde Vervoer van personen en de bagage die zij bij zich hebben, kan echter niet worden aanvaard.
34
De toepasselijke voorschriften bevatten geen gemeenschapsrechtelijke definitie van dit begrip. Om de betekenis ervan nader te bepalen, moet dan ook gekeken worden naar de context waarin het zich bevindt, rekening houdend met de systematiek van de Zesde richtlijn.
35
Uit de doelstelling van de richtlijn en inzonderheid uit de bewoordingen van artikel 2 kan worden afgeleid, dat het basisbeginsel van de richtlijn in die zin is op te vatten, dat leveringen van goederen en dienstverrichtingen aan volledige BTW onderworpen zijn wanneer zij door een belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, voor zover zij niet uitdrukkelijk zijn vrijgesteld of voor zover geen verlaagd belastingtarief mogelijk is. De bepalingen betreffende verlaging of vrijstelling moeten dan ook strikt worden uitgelegd, aangezien zij een uitzondering op het basisbeginsel van de richtlijn vormen.
36
Dit betekent dus, dat in casu de categorie Vervoer van personen en de goederen die zij bij zich hebben aan de hand van haar gebruikelijke betekenis moet worden beoordeeld. Zo kan bij voorbeeld niet elke overeenkomst die ook maar in de ruimste zin elementen van vervoer bevat, automatisch onder deze categorie worden gerangschikt. Dit zou leiden tot een ruime uitlegging van de belastingverlaging, wat juist niet gewenst is. Vereist is dan ook, dat in de contractuele relatie tussen de concessionarissen als exploitanten van de infrastructuur en de gebruikers het aspect van het vervoercontract overweegt.
37
Het ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur tegen betaling van tol voldoet niet aan dit vereiste. Het af te leggen traject wordt weliswaar voor bepaalde tijd tegen vergoeding ter beschikking van de gebruiker gesteld, maar het aspect van het vervoercontract overweegt niet, aangezien de gebruiker enkel zo snel en zo veilig mogelijk een bepaald traject wil afleggen. Tot vervoer zijn de concessionarissen contractueel echter niet gehouden. Dit blijft een zaak van de individuele gebruiker, die enkel gebruik maakt van tolwegen om zich te verplaatsen en op snellere en comfortabelere wijze zijn reisdoel te bereiken.
38
De noodzaak van een strikte uitlegging volgt uit een vergelijking van de overige zestien in bijlage H genoemde categorieën (zie hiervóór, voetnoot 4), die overwegend leveringen en dienstverrichtingen van sociale of culturele aard betreffen of betrekking hebben op diensten van algemeen belang.
39
Een gelijkstelling van het ter beschikking stellen van een verkeersinfrastructuur voor snelle en veilige verplaatsingen en voor algemene mobiliteit met het vervoer van personen en bagage zou de toepassingsgevallen van bijlage H uitbreiden en zou zodoende een niet met het doel van de richtlijn overeenstemmende afwijking van het basisbeginsel van volledige belasting vormen.
40
Op de overige door Spanje aangevoerde argumenten voor belastingverlaging en de rechtvaardigingsgronden hoeft dus eigenlijk niet meer te worden ingegaan. Voor het overige zijn zij niet steekhoudend.
41
De Spaanse regering rechtvaardigt de toepassing van het verlaagd belastingtarief met het betoog, dat de verschillen in belastingheffing op tolgelden in de lidstaten tot concurrentievervalsingen leiden.
42
Om te beginnen zij opgemerkt, dat er tussen de Spaanse exploitanten van autosnelwegen en de exploitanten in andere lidstaten, waar tolgelden ten onrechte niet aan BTW onderworpen worden, geen mededinging bestaat. Op grond van de geografische ligging zal geen enkele Spaanse autobestuurder naar een eventueel goedkopere Franse autosnelweg uitwijken. Dat de winstvooruitzichten mogelijk slechter zijn, is een andere zaak.
43
In casu zou enkel sprake zijn van concurrentievervalsing, wanneer bij voorbeeld niet-belastingplichtige overheidsinstellingen voor de verrichting van dezelfde dienst zouden concurreren met een belastingplichtige particulier en hun dienstverrichtingen door de belastingvrijstelling goedkoper zouden kunnen aanbieden. De Spaanse regering heeft echter geen feitelijke gegevens voorgelegd waaruit het bestaan van dergelijke mededingingsverhouding zou kunnen worden afgeleid.
44
De overige door het Koninkrijk Spanje aan de mededinging ontleende argumenten zijn evenmin steekhoudend. Zo is de werkingssfeer van de richtlijn — zoals uit meerdere bepalingen blijkt — beperkt tot binnenlandse verrichtingen. In geen geval is in casu sprake van schending van de verplichting tot gelijke behandeling als eigen onderdanen. Verder berusten de vermelde gevallen van vervalsing — onmogelijkheid van belastingaftrek, respectievelijk kostenvoordeel — niet op de niet-belasting in andere landen respectievelijk de belastingplicht in Spanje, maar op een onjuiste toepassing van het recht door andere lidstaten. Nade uitspraak van het Hof zullen de lidstaten met een aan tol onderworpen wegeninfrastructuur stellig op gelijke wijze BTW gaan heffen.
45
Zelfs indien er tussen de lidstaten onbetwistbaar verschillen bestaan bij de heffing van BTW op tolgelden voor autosnelwegen, doordat in enkele lidstaten het normale tarief wordt toegepast, terwijl in andere daarentegen geen BTW wordt geheven, is het niet de taak van de lidstaten om door eenzijdige maatregelen deze verschillen weg te werken.
46
De Zesde richtlijn beoogt de harmonisatie van de wetgevingen inzake omzetbelasting, inzonderheid opdat — aldus de negende overweging van de considerans — de toepassing van het communautaire tarief op belastbare handelingen in alle lidstaten tot vergelijkbare resultaten leidt. Algemeen volgt uit het geharmoniseerde BTW-stelsel, dat de lidstaten enkel speelruimte behouden indien dit uitdrukkelijk in de desbetreffende gemeenschapsrechtelijke bepalingen is voorzien.
47
Nu voor alle lidstaten de verplichting tot toepassing van het normale BTW-tarief op dienstverrichtingen als het ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur geldt, is het een lidstaat in het kader van de Zesde richtlijn ook verboden, verschillen in belasting weg te werken door het slechte voorbeeld van anderen te volgen. Juist de andere lidstaten dienen het met de Zesde richtlijn overeenstemmende belastingtarief toe te passen.
48
Volgens vaste rechtspraak van het Hof kan een lidstaat zich niet beroepen op de omstandigheid dat andere lidstaten hun verplichtingen evenmin zijn nagekomen.12.
49
Derhalve kan de Spaanse regering zich ter rechtvaardiging van haar handelwijze niet op schending van de fiscale neutraliteit beroepen — temeer nu daarvan hier geen sprake is —, noch op het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen. De Commissie heeft de niet-nakomingsprocedure tegen Spanje immers snel — in minder dan vijftien maanden — afgerond, terwijl onwettig gedrag van andere lidstaten geen gewettigd vertrouwen kan creëren dat eigen verzuim rechtvaardigt. Het inderdaad onbegrijpelijk lange tijdsverloop van meerdere jaren tussen de aanvang van de niet-nakomingsprocedure en het instellen van het beroep in de vijf andere vermelde zaken (zie hiervóór, punt 26 en voetnoot 5 bij punt 17) zou slechts gevolgen kunnen hebben, indien met terugwerkende kracht nabetalingen werden gevorderd, wat in casu echter niet het geval is.
50
Aangezien op de ter discussie staande dienstverrichting het normale BTW-tarief had moeten worden toegepast, is de verdere argumentatie van de Spaanse regering, dat de betreffende Spaanse wettelijke bepalingen slechts voorlopige maatregelen waren, die bovendien het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen niet (nadelig) hebben beïnvloed, eveneens irrelevant.
51
Het betoog van de Spaanse regering betreffende het opheffen van concurrentievervalsingen moet dan ook in zijn geheel worden verworpen.
52
Samenvattend kan worden gesteld dat het Koninkrijk Spanje, door op de dienstverrichting bestaande in het ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur een verlaagd belastingtarief toe te passen, de krachtens de Zesde richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
VI — Kosten
53
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, wanneer dit is gevorderd.Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet dit overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
VII — Conclusie
54
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, te beslissen als volgt:
- 1.
Door een verlaagd belastingtarief toe te passen op de dienstverrichting bestaande in het door concessionarissen aan de weggebruikers ter beschikking stellen van een wegeninfrastructuur, is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 12 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgeving der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.
- 2.
Het Koninkrijk Spanje wordt in de kosten verwezen.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑09‑2000
Oorspronkelijke taal: Duits.
— PB L 145, blz. 1
— Zoals gewijzigd bij richtlijn 96/95/EG van de Raad van 20 december 1996 (PB L 338, blz. 89).
— Toegevoegd bij richtlijn 92/77/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 tot aanvulling van het Gemeenschappelijk stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde en tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG (onderlinge aanpassing van de BTW-tarieven) (PB L 316, blz. 1).
— De andere 16 categorieën betreffen b.v. levensmiddelen voor menselijke en dierlijke consumptie, waterdistributie, farmaceutische producten, medische uitrusting, levering van boeken, het verlenen van toegang tot shows, diensten door schrijvers, levering van huisvesting, levering van goederen en dienstverrichtingen door organisaties die door de lidstaten als liefdadige instellingen zijn erkend en diensten in verband met de reiniging van de openbare weg en de afvalverwerking.
— Zie arresten van 12 september 2000 in de zaken C-276/97 (Commissie/Frankrijk, Jurispr. blz. I-0000), C-358/97 (Commissie/Ierland, Jurispr. blz. I-0000), C-359/97 (Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr. blz. I-0000), C-408/97 (Commissie/Nederland, Jurispr. blz. I-0000) en C-260/98 (Commissie/Griekenland, Jurispr. blz. I-0000).
— Zie arrest van 8 maart 1988 in zaak 102/86 (Apple and Pear Development Council, Jurispr. blz. 1443, punt 11).
— Arresten van 26 maart 1987 in zaak 235/85 (Commissie/Nederland, Jurispr. blz. 1471, punt 8), van 15 juni 1989 in zaak 348/87 (Stichting Uitvoering Financiële Acties, Jurispr. blz. 1737, punt 10) en van 4 december 1990 in zaak C-186/89 (Van Tiem, Jurispr. blz. I-4363, punt 17).
— Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 12 februari 1987 in zaak 235/85 (Jurispr. blz. 1478, punt 22) en arrest van 26 maart 1987 (geciteerd in voetnoot 8).
— Arrest van 20 februari 1997 in zaak C-260/95 (Jurispr. blz. I-1005, punt 23).
— Arresten van 26 februari 1976 in zaak 52/75 (Commissie/Italië, Jurispr. blz. 277), van 25 september 1979 in zaak 232/78 (Commissie/Frankrijk, Jurispr. blz. 2729), van 14 februari 1984 in zaak 325/82 (Commissie/Duitsland, Jurispr. blz. 777) en van 9 juli 1991 in zaak C-146/89 (Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr. blz. I-3533).