Procestaal: Fins.
HvJ EG, 29-06-2000, nr. C-455/98
ECLI:EU:C:2000:352
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
29-06-2000
- Magistraten
L. Sevón, P. Jann, M. Wathelet
- Zaaknummer
C-455/98
- Conclusie
A. Saggio
- LJN
BE8015
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2000:352, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 29‑06‑2000
ECLI:EU:C:2000:159, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 23‑03‑2000
Uitspraak 29‑06‑2000
L. Sevón, P. Jann, M. Wathelet
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
29 juni 20001.
In zaak C-455/98,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de Tampereen käräjäoikeus (Finland), in het aldaar aanhangige geding tussen
Tullihallitus
en
K. Salumets e.a.,
Fiscale bepalingen — Harmonisatie van wetgevingen — Omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde —
Zesde richtlijn — Invoerbelasting — Werkingssfeer —
Invoer als smokkelgoed van ethylalcohol
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), van de richtlijnen van de Raad 92/12/EEG van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1) en 92/83/EEG van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316, blz. 21), alsmede van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: L. Sevón, kamerpresident, P. Jann (rapporteur) en M. Wathelet, rechters,
advocaat-generaal: A. Saggio
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- —
A. Talbak, vertegenwoordigd door J. Vuorilahti, advocaat te Tampere,
- —
I. Heikkinen en J. Koivula, vertegenwoordigd door T. Vähätalo, advocaat te Tampere,
- —
P. Kortelainen en L. Lempinen, vertegenwoordigd door J. Ojala, advocaat te Helsinki,
- —
de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Rotkirch en T. Pynnä, valtionasiamiehet, als gemachtigden,
- —
de Griekse regering, vertegenwoordigd door K. Georgiadis, procesgemachtigde bij de juridische dienst van de staat, en E.-M. Mamouna, auditeur bij de bijzondere juridische dienst, afdeling Europees recht, van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigden,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door I. M. Braguglia, avvocato dello Stato,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Tricot en K. Leivo, leden van de juridische dienst, als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van A. Talbak, vertegenwoordigd door J. Vuorilahti, advocaat; I. Heikkinen en J. Koivula, vertegenwoordigd door T. Vähätalo, advocaat; de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä; de Griekse regering, vertegenwoordigd door V. Kyriazopoulos, assistent juridisch adviseur bij de juridische dienst van de staat, als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door R. Tricot en E. Paasivirta, lid van de juridische dienst, als gemachtigde, ter terechtzitting van 3 februari 2000,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 maart 2000,
het navolgende
Arrest
1
Bij beschikking van 8 december 1998, binnengekomen bij het Hof op 14 december daaraanvolgend, heeft de Tampereen käräjäoikeus krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: Zesde richtlijn), van de richtlijnen van de Raad 92/12/EEG van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1) en 92/83/EEG van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316, blz. 21), alsmede van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: douanewetboek).
2
Die vraag is gerezen in het kader van een door de tullihallitus (Finse douaneadministratie) ingediende vordering tegen K. Salumets en anderen, die werdenvervolgd wegens de invoer als smokkelgoed in Finland vanuit een derde staat afkomstige ethylalcohol.
De gemeenschapsregeling
3
Artikel 202 van het douanewetboek bepaalt:
- 1.
Een douaneschuld bij invoer ontstaat:
- a)
indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht
(…)
- 2.
De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de goederen op onregelmatige wijze worden binnengebracht.
(…)
Artikel 212 van dat wetboek bepaalt:
De in de artikelen 201 tot en met 205 en 209 tot en met 211 bedoelde douaneschuld ontstaat zelfs indien zij betrekking heeft op goederen die het voorwerp van een verbod of een beperking van de invoer of de uitvoer uitmaken, ongeacht de aard daarvan. Er ontstaat echter geen douaneschuld bij het op onregelmatige wijze binnenbrengen in het douanegebied van de Gemeenschap van vals geld of verdovende middelen en psychotrope stoffen die geen deel uitmaken van het door de bevoegde autoriteiten streng gecontroleerde economische circuit ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden (…)
4
Artikel 2 van de Zesde richtlijn luidt als volgt:
Aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen:
(…)
- 2.
de invoer van goederen.
5
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 92/12 bepaalt:
Deze richtlijn behelst de regeling van de producten onderworpen aan accijnzen en andere indirecte belastingen die direct of indirect worden geheven op het verbruik van die producten, met uitzondering van de belasting over de toegevoegde waarde en de door de Europese Gemeenschappen vastgestelde belastingen.
Artikel 3, lid 1, van die richtlijn luidt als volgt:
Deze richtlijn is op communautair niveau van toepassing op de volgende producten zoals die zijn omschreven in de desbetreffende richtlijnen:
(…)
- —
alcohol en alcoholhoudende dranken,
(…)
Artikel 6, lid 1, van die richtlijn bepaalt:
De accijns wordt verschuldigd bij de uitslag tot verbruik of bij het constateren van de tekorten die krachtens artikel 14, lid 3, aan accijnzen moeten worden onderworpen.
Als uitslag tot verbruik van accijnsproducten wordt beschouwd:
(…)
- c)
elke invoer, ook op onregelmatige wijze, van deze producten, wanneer deze producten niet onder een schorsingsregeling worden geplaatst.
6
Artikel 19, lid 1, van richtlijn 92/83 luidt als volgt:
De lidstaten heffen accijns op ethylalcohol overeenkomstig deze richtlijn.
Artikel 27, lid 1, van die richtlijn bepaalt:
De lidstaten verlenen voor de onder deze richtlijn vallende producten vrijstelling van de geharmoniseerde accijns op de voorwaarden die zij vaststellen voor de juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstellingen en ter voorkoming van fraude, ontwijking of misbruik:
- a)
wanneer zij zijn gedistribueerd in de vorm van alcohol die volledig gedenatureerd is overeenkomstig de voorschriften van een lidstaat, waarbij deze voorschriften naar behoren zijn gemeld en aanvaard overeenkomstig de leden 3 en 4. Voorwaarde voor deze vrijstelling is dat de bepalingen van richtlijn 92/12/EEG worden toegepast op het handelsverkeer van volledig gedenatureerde alcohol;
(…)
De nationale regeling
7
Ingevolge de alkoholilaki (wet nr. 1143/1994 betreffende alcohol) mag ethylalcohol op het Finse grondgebied enkel worden ingevoerd door handelaren die in het bezit zijn van een invoervergunning of door personen die beschikken over een vergunning voor eigen gebruik.
8
Op grond van de valmisteverotuslaki (wet nr. 1469/1994 betreffende de accijns) is accijns verschuldigd over alcohol en alcoholhoudende dranken die vanuit een andere lidstaat in Finland worden binnengebracht of vanuit derde landen worden ingevoerd.
9
Voorts zijn op het Finse grondgebied ingevoerde goederen afkomstig uit een staat die geen lid is van de Gemeenschap, ingevolge de arvonlisäverolaki (wet nr. 1501/1993 betreffende de belasting over de toegevoegde waarde, hierna: BTW) aan BTW onderworpen.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
10
Blijkens de stukken zijn verweerders in het hoofdgeding door de verwijzende rechter tot gevangenisstraffen en geldboeten veroordeeld, omdat zij in 1996/1997 ongeveer 100 000 liter ethylalcohol vanuit Estland Finland binnen hadden gesmokkeld. Vaststaat, dat een deel van de aldus frauduleus ingevoerde alcohol reeds was gebotteld, terwijl een ander deel in een oude koeienstal in die lidstaat op flessen werd gedaan zonder dat daarbij hygiënevoorschriften in acht werden genomen.
11
De verwijzende rechter heeft de strafzaak en de vordering van de tullihallitus gesplitst. Die vordering strekte tot veroordeling van Salumets en zijn medeplichtigen overeenkomstig de alkoholi- ja alkoholijuomaverosta säädetty laki (wet nr. 1471/1994 betreffende de belasting op alcohol en alcoholhoudende dranken) tot betaling van de douanerechten, BTW, accijnzen en alcoholbelasting die de importeurs bij het binnenbrengen op het grondgebied van de Gemeenschap hadden moeten voldoen en die ongeveer 38 miljoen FIM beliepen.
12
De verwijzende rechter, bij wie die vordering was ingesteld, betwijfelde of de in punt 1 van dit arrest genoemde bepalingen van het douanewetboek en van de belastingrichtlijnen eveneens van toepassing zijn op binnengesmokkelde ethylalcohol.
13
Inzonderheid vraagt hij zich af, of de frauduleuze invoer in Finland van ethylalcohol, die als zodanig niet is bestemd voor menselijke consumptie en waarvoor een aanzienlijk kleinere markt bestaat dan voor andere alcoholhoudende dranken wegens het vergunningstelsel dat in die lidstaat voor dergelijke invoer geldt, niet moet worden gelijkgesteld met illegale levering van verdovende middelen en invoer van vals geld, waarover volgens de rechtspraak van het Hof douanerechten noch BTW zijn verschuldigd.
14
In die omstandigheden heeft de Tampereen käräjäoikeus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:
Dienen de communautaire belastingrichtlijnen van de Raad 92/12/EEG van 25 februari 1992, 92/83/EEG van 19 oktober 1992 en 77/388/EEG van 17 mei 1977, alsmede verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 inzake het douanewetboek, aldus te worden uitgelegd, dat de bepalingen ervan betreffende de belastingplichtigheid en de douaneschuld van toepassing zijn op de smokkel van ethylalcohol?
15
Verweerders in het hoofdgeding betogen, dat die richtlijnen en het douanewetboek niet van toepassing zijn in geval van invoer als smokkelgoed van ethylalcohol. Deze kan huns inziens immers wegens de hoge concentratie alcohol niet als een voor consumptie bestemde alcoholhoudende drank worden beschouwd. Invoer daarvan moet dus op dezelfde wijze worden behandeld als invoer van verdovende middelen, die niet mogen worden verhandeld en waarover derhalve douanerechten noch BTW verschuldigd zijn. Voorts is alcoholsmokkel volgens hen geen economische activiteit in de zin van debepalingen van het EG-Verdrag, zodat de gemeenschapsregeling daarop in het geheel niet van toepassing is.
16
Verweerders in het hoofdgeding baseren zich daarvoor op de arresten van het Hof van 5 februari 1981, Horvath (50/80, Jurispr. blz. 385); 26 oktober 1982, Wolf (221/81, Jurispr. blz. 3681); 28 februari 1984, Einberger (294/82, Jurispr. blz. 1177); 5 juli 1988, Mol (269/86, Jurispr. blz. 3627), en Happy Family (289/86, Jurispr. blz. 3655), betreffende de illegale invoer van verdovende middelen in de Gemeenschap respectievelijk de binnen een lidstaat onder bezwarende titel verrichte illegale levering van die producten. In die arresten heeft het Hof voor recht verklaard, dat een douaneschuld noch een omzetbelastingschuld ontstaat bij de illegale invoer in de Gemeenschap respectievelijk de binnen het grondgebied van een lidstaat onder bezwarende titel verrichte illegale levering van verdovende middelen, wanneer die producten geen deel uitmaken van het door de bevoegde autoriteiten streng bewaakte economische circuit ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden. Die rechtspraak is volgens hen bij het arrest van 6 december 1990, Witzemann (C-343/89, Jurispr. blz. I-4477, punt 20) uitgebreid tot de invoer van vals geld.
17
De Finse, de Griekse en de Italiaanse regering, alsmede de Commissie beroepen zich evenwel op andere arresten, waarin het Hof heeft geoordeeld, dat de BTW normaal is verschuldigd wanneer frauduleus verhandelde goederen gaan concurreren met producten die in het legale circuit worden verhandeld. Dit is het geval met namaakparfums (arrest van 28 mei 1998, Goodwin en Unstead, C-3/97, Jurispr. blz. I-3257), de illegale exploitatie van kansspelen (arrest van 11 juni 1998, Fischer, C-283/95, Jurispr. blz. I-3369) en de illegale uitvoer van computersystemen (arrest van 2 augustus 1993, Lange, C-111/92, Jurispr. blz. I-4677). Uit punt 16 van laatstgenoemd arrest blijkt inzonderheid, dat het beginsel van fiscale neutraliteit zich verzet tegen een algemeen onderscheid tussen legale en illegale transacties, met uitzondering van de gevallen waarin wegens de bijzondere kenmerken van bepaaldegoederen elke mededinging tussen een legale en een illegale economische sector is uitgesloten.
18
Volgens die regeringen en de Commissie zijn verdovende middelen en vals geld producten die wegens hun intrinsieke karakter van illegale goederen niet in het economische circuit mogen worden gebracht. Ethylalcohol vertoont evenwel niet een dergelijk karakter, hoewel voor de invoer en verkoop ervan in Finland een vergunning is vereist. Die alcohol zou immers illegaal tegen een aanzienlijk lagere prijs kunnen worden verkocht dan legale alcoholhoudende dranken voor dezelfde consumptiedoeleinden. In die omstandigheden zou als smokkelgoed ingevoerde alcohol volledig concurreren met alcoholhoudende producten in de legale verkoop, zodat daarbij een douane- en belastingschuld zou ontstaan. In de in het vorige punt genoemde arresten zou het Hof de uitzonderingen op het beginsel van fiscale neutraliteit immers zeer restrictief hebben uitgelegd.
19
Vooraf zij vastgesteld, dat bovengenoemde arresten Horvath, Wolf, Einberger, Mol, Happy Family en Witzemann, die in zaken betreffende verdovende middelen en vals geld zijn gewezen, betrekking hebben op goederen die wegens hun aard en hun bijzondere kenmerken niet in het legale handelsverkeer mogen worden gebracht of in de economische kringloop mogen komen. Voorts is het vaste rechtspraak, dat het beginsel van fiscale neutraliteit zich verzet tegen een algemeen onderscheid tussen legale en illegale transacties. Hieruit volgt, dat het feit dat een gedraging als strafbaar feit wordt aangemerkt, op zich niet meebrengt dat deze van de belastingheffing wordt uitgezonderd, maar dat voor een dergelijke uitzondering alleen plaats is in specifieke situaties, waarin wegens de bijzondere kenmerken van bepaalde goederen of diensten elke mededinging tussen een legale en een illegale economische sector uitgesloten is (zie arresten Lange, punt 19; Fischer, punt 28; Goodwin en Unstead, punt 9, alle reeds aangehaald, alsmede arrest van 29 juni 1999, Coffeeshop Siberië, C-158/98, Jurispr. blz. I-3971, punten 14 en 21).
20
Dat is evenwel niet het geval met de ethylalcohol waarom het in het hoofdgeding gaat. Zoals is opgemerkt door de regeringen die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, en door de Commissie, gaat het hier niet om een goed waarvan de verhandeling wegens zijn aard of bijzondere kenmerken verboden is.
21
De omstandigheden waarin de invoer in casu heeft plaatsgevonden, doen niet af aan dit oordeel. Een intrinsiek legaal product als ethylalcohol kan immers niet wegens zijn herkomst, kwaliteit of zuiverheid worden gelijkgesteld met een verdovend middel.
22
Evenmin van invloed is de omstandigheid, dat in de betrokken lidstaat een bijzonder vergunningstelsel geldt voor zowel de productie en verhandeling als de in- en uitvoer van zuivere ethylalcohol (zie, in die zin, arrest Lange, reeds aangehaald, punt 17).
23
Voorts is, zoals de Commissie heeft opgemerkt, de mededinging tussen als smokkelgoed ingevoerde alcohol en alcohol die in het legale circuit wordt verhandeld, niet uitgesloten, aangezien er voor alcohol een legale markt bestaat waartoe smokkelwaar zich juist toegang verschaft. Hieruit volgt, dat ethylalcohol niet als een van het economische circuit uitgesloten product kan worden beschouwd. Hiervoor gelden dus de belasting en de douanerechten die normaal op grond van de gemeenschapsregeling zijn verschuldigd.
24
Mitsdien moet op de gestelde vraag worden geantwoord, dat de Zesde richtlijn, de richtlijnen 92/12 en 92/83, alsmede het douanewetboek aldus moeten worden uitgelegd, dat de bepalingen ervan betreffende de belastingplichtigheid en de douaneschuld eveneens van toepassing zijn op de invoer als smokkelgoed vanuit derde landen afkomstige ethylalcohol in het douanegebied van de Gemeenschap.
Kosten
25
De kosten door de Finse, de Griekse en de Italiaanse regering, alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
uitspraak doende op de door de Tampereen käräjäoikeus bij beschikking van 8 december 1998 gestelde vraag, verklaart voor recht:
De Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, de richtlijnen van de Raad 92/12/EEG van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, en 92/83/EEG van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken, alsmede verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moeten aldus worden uitgelegd, dat de bepalingen ervan betreffende de belastingplichtigheid en de douaneschuld eveneens van toepassing zijn op de invoer als smokkelgoed vanuit derde landen afkomstige ethylalcohol in het douanegebied van de Gemeenschap.
Sevón
Jann
Wathelet
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 29 juni 2000.
De griffier
R. Grass
De president van de Eerste kamer
L. Sevón
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑06‑2000
Conclusie 23‑03‑2000
A. Saggio
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
A. SAGGIO
van 23 maart 20001.
Zaak C-455/98
Tullihallitus
tegen
K. Salumets e.a.
[verzoek van de Tampereen käräjäoikeus (Finland) om een prejudiciële beslissing]
Douanerechten — Accijnzen op ethylalcohol en alcoholhoudende dranken — Belasting over toegevoegde waarde — Invoer als smokkelgoed van ethylalcohol vanuit derde land — Gelding van douane- en fiscale verplichtingen
1
Met de vraag die zij bij op 14 december 1998 ingekomen beschikking aan het Hof heeft voorgelegd, wenst de Tampereen käräjäoikeus (rechtbank van eerste aanleg te Tampere) te vernemen of over de invoer als smokkelgoed van hoeveelheden ethylalcohol uit derde landen op het Finse (en dus communautaire) grondgebied douanerechten, accijnzen en belasting over de toegevoegde waarde (hierna: BTW) zijn verschuldigd. Deze vraag is gesteld in het kader van een burgerlijk geding tussen de Finse douaneadministratie (tullihallitus) en een aantal personen tegen wie reeds strafrechtelijke veroordelingen wegens smokkel van ethylalcohol zijn uitgesproken.
Toepasselijke gemeenschapsregeling
2
Om te beginnen vat ik de gemeenschapsbepalingen samen die op deze materie van toepassing zijn, betreffende respectievelijk a) douanerechten, b) accijnzen en c) BTW.
3
Wat de douanerechten betreft, moet verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek2. (hierna: douanewetboek) worden vermeld. Krachtens de artikelen 202, lid 1, sub a, en 212 van het douanewetboek ontstaat de verplichting de rechten te betalen indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, ofschoon [e]r (…) geen douaneschuld (ontstaat) bij het op onregelmatige wijze binnenbrengen in het douanegebied van de Gemeenschap van vals geld of verdovende middelen en psychotrope stoffen die geen deel uitmaken van het door de bevoegde autoriteiten streng gecontroleerde economische circuit ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden. Overeenkomstig het gemeenschappelijk douanetarief3. zijn deze bepalingen van toepassing op niet-gedenatureerde alcohol.
4
Wat de accijnzen betreft, bepaalt artikel 6, lid 1, sub c, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop4., die op grond van artikel 3, lid 1, tweede streepje, van toepassing is op alcohol en alcoholhoudende dranken, dat [d]e accijns wordt verschuldigd bij de uitslag tot verbruik van de bedoelde producten, waarbij ook de invoer op onregelmatige wijze van de betrokken producten als uitslag tot verbruik wordt beschouwd. Ingevolge artikel 19 van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken5. moeten de lidstaten accijns heffen opethylalcohol overeenkomstig geharmoniseerde tarieven, terwijl zij ingevolge artikel 27, lid 1, sub a en b, daarvan uitsluitend voor gedenatureerde alcohol vrijstelling van de geharmoniseerde accijns mogen verlenen.
5
Wat ten slotte de BTW betreft, bepaalt artikel 2 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag6. (hierna: Zesde richtlijn), dat alle soorten invoer van goederen aan de BTW zijn onderworpen.
Toepasselijke nationale wettelijke regeling
6
In § 3, lid 2, punt 4, van de Finse wet nr. 1143 van 8 december 1994 betreffende alcohol (alkoholilaki) is alcohol omschreven als ethylalcohol of de waterachtige oplossing daarvan, waarvan het ethylalcoholvolumegehalte meer dan 60 % bedraagt en die niet is gedenatureerd. Ingevolge § 8, lid 2, van deze wet mag alcohol enkel worden ingevoerd door marktdeelnemers die in het bezit zijn van een passende vergunning of door personen die beschikken over een vergunning voor eigen gebruik.
7
Op grond van de Finse wetten nr. 1469 van 29 december 1994 betreffende de accijns (valmisteverotuslaki) en nr. 1471 van 29 december 1994 betreffende de belasting op alcohol en alcoholhoudende dranken (laki alkoholi- ja alkoholijuomaverosta) is accijns verschuldigd over ethylalcohol en alcoholhoudende dranken die in Finland zijn geproduceerd, vanuit een andere lidstaat in Finland worden binnengebracht of vanuit derde landen worden ingevoerd, tenzij het gaat om volledig gedenatureerde alcohol of, in geval van gedeeltelijk gedenatureerde alcohol, om niet voor menselijke consumptie bestemde alcohol. Voorts wordt ingevolge de Finse wet nr. 1501 van 30 december 1995 betreffende de BTW (arvonlisäverolaki) op vanuit derde landen ingevoerde goederen — met inbegrip van ehtylalcohol — BTW geheven bij de invoer ervan.
Feiten van het hoofdgeding
8
Tussen de zomer van 1996 en november 1997 heeft Salumets tezamen met anderen ongeveer 100 000 liter ethylalcohol van Chinese en Amerikaanse oorsprong vanuit Estland Finland binnengesmokkeld. Een deel van de alcohol was reeds gebotteld en klaar voor verkoop, een ander deel is daarentegen in containers Finland binnengebracht en in een oude koeienstal met eenvoudige middelen in twijfelachtige hygiënische omstandigheden op flessen gedaan.
9
Nadat hun identiteit was vastgesteld, zijn de voor deze clandestiene handel verantwoordelijke personen op 31 maart 1998 door de Finse strafrechter totgevangenisstraffen en geldboeten veroordeeld. Een deel van de gesmokkelde ethylalcohol (ongeveer 9 500 liter) werd in beslag genomen. Daarna heeft de Finse douaneadministratie bij de Tampereen käräjäoikeus tegen Salumets en zijn medeplichtigen een vordering tot schadevergoeding ingesteld, strekkende tot betaling van de ontdoken douanerechten, accijnzen en BTW ten bedrage van ongeveer 38 miljoen FIM, die over de in Finland binnengesmokkelde ethylalcohol waren verschuldigd. Deze vordering is gebaseerd op de relevante nationale wettelijke regeling, die overigens de inhoud van de hierboven geciteerde gemeenschapsregeling weergeeft.
Prejudiciële vraag
10
In het kader van dit geding heeft de Tampereen käräjäoikeus bij beschikking van 8 december 1998 het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de vraag of het douanewetboek, de richtlijnen 92/12 en 92/83 en de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd, dat over de invoer als smokkelgoed van ethylalcohol douanerechten, accijnzen en BTW zijn verschuldigd.
11
In deze beschikking heeft de nationale rechter uiteengezet dat de bij hem bestaande twijfel, naar aanleiding waarvan hij de prejudiciële vraag heeft gesteld, te maken heeft met het feit dat zuivere ethylalcohol (pirtu), die gewoonlijk niet voor onmiddellijke consumptie is bestemd, niet rechtstreeks met andere alcoholhoudende dranken concurreert, en ingevolge het in Finland voor dit product geldende vergunningstelsel hiervoor een aanzienlijk kleinere markt bestaat. Daarom vertoont zuivere ethylalcohol veel overeenkomsten met verdovende middelen en psychotrope stoffen, over de verhandeling waarvan geen douanerechten, accijnzen en BTW zijn verschuldigd. In casu is de ingevoerde alcohol door de middelmatige kwaliteit en onzuiverheden ervan een gevaar voor de gezondheid van eventuele consumenten, zodat hij zelfs verdund in waterachtige oplossingen of als basis voor de bereiding van andere dranken niet had mogen worden verhandeld.
Antwoord op de vraag
12
Ik herinner eraan dat de ethylalcohol waarop het hoofdgeding betrekking heeft, vanuit een derde land (Estland) het douanegebied van de Gemeenschap (Finland) is binnengesmokkeld zonder in het vrije verkeer te zijn gebracht of onder een douaneregeling in overeenstemming met het douanewetboek te zijn geplaatst. Op alle andere goederen zouden in die omstandigheden douanerechten, accijnzen en BTW zijn geheven overeenkomstig de toepasselijke gemeenschapsregeling en dus de nationale wettelijke regeling tot omzetting daarvan. Waarom zouden dan over als smokkelgoed ingevoerde ethylalcohol niet dezelfde heffingen zijn verschuldigd?
13
Het argument van verweerders in het hoofdgeding, waarvoor de verwijzende rechter een open oor lijkt te hebben, is gebaseerd op de veronderstelling dat zuivere ethylalcohol niet als een voor normale consumptie bestemde drank moetworden beschouwd, maar als een soort verdovend middel voor alcoholici, zodat dit product niet met andere vrij op de markt verhandelde alcoholhoudende dranken kan concurreren. Daarenboven is volgens hen de herkomst van de vanuit Estland ingevoerde alcohol in casu onzeker en is hij van middelmatige kwaliteit en bedenkelijke zuiverheid: kortom, een product dat een gevaar vormt voor de gezondheid van de eventuele consument, dat niet kan dienen voor de bereiding van andere dranken met een lagere concentratie alcohol en dat derhalve niet kan worden verhandeld. Ten slotte is huns inziens de Finse alcoholmarkt wegens het voor de productie, verhandeling, invoer en uitvoer van dit product geldende vergunningstelsel zeer beperkt. Voor zuivere ethylalcohol kan er dus geen sprake zijn van een vrij economisch circuit, zodat dit product niet het voorwerp is van een werkelijke economische activiteit in de zin van het EG-Verdrag en dus niet onder de gemeenschapsregeling valt, volgens welke over de invoer van goederen vanuit derde landen douanerechten, accijnzen en BTW zijn verschuldigd.
14
Volgens de Finse, de Italiaanse en de Griekse regering alsmede de Commissie kan zuivere ethylalcohol op geen enkele manier als een verdovend middel worden beschouwd. Het gaat integendeel om een product als elk ander, en op de invoer daarvan in het communautair grondgebied vanuit een derde land zijn dezelfde heffingen van toepassing als op de meeste producten. Het beginsel van fiscale neutraliteit en de noodzaak de heffing van douanerechten, accijnzen en BTW te harmoniseren, verzetten zich tegen een onderscheid tussen op regelmatige wijze ingevoerde goederen en — zoals in casu — binnengesmokkelde goederen. Deze laatste goederen gaan namelijk door hun lagere eindprijs concurreren met goederen die volkomen legaal zijn ingevoerd en waarop de desbetreffende heffingen van toepassing zijn.
15
De vergelijking tussen zuivere ethylalcohol enerzijds en verdovende middelen en andere psychotrope stoffen anderzijds is niet overtuigend. Weliswaar wordt ethylalcohol gewoonlijk niet in zuivere vorm geconsumeerd en kan hij bij overmatige consumptie, zeker door personen die aan chronisch alcoholisme lijden, de gezondheid schaden. Maar het kan niet worden ontkend dat ethylalcohol, anders dan verdovende middelen, een product is dat zich op legale wijze op de markt bevindt en waarvan de productie, verhandeling, invoer en uitvoer, ofschoon in bepaalde lidstaten door wettelijke bepalingen gereglementeerd of beperkt, niet als verboden kunnen worden aangemerkt op grond van het intrinsiek illegale karakter van dit product. Ethylalcohol valt dus niet onder het op 30 maart 1961 te New York ondertekende Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen7., dat door alle lidstaten van de Gemeenschap is geratificeerd. Ethylalcohol wordt in handelstransacties als een product als elk ander beschouwd, en is — zoals reeds gezegd — in het gemeenschappelijk douanetarief (gecombineerde nomenclatuur) opgenomen. Zuivere ethylalcohol vertoont eerder gelijkenissen met tabak en afgeleide producten dan met verdovende middelen: een product waarvan hetgevaar voor de gezondheid wordt erkend, maar waarvan de handel (momenteel) niet illegaal is en dat (momenteel) niet met een verdovend middel wordt gelijkgesteld.
16
Dit geldt ook voor — zoals in casu — ingevoerde alcohol van onzekere herkomst, middelmatige kwaliteit en twijfelachtige zuiverheid. Deze eigenschappen kunnen de consumptie van dit product nog gevaarlijker maken, maar doen niet af aan het intrinsiek legale karakter ervan. Een legaal product wordt immers geen verdovend middel om redenen die verband houden met de herkomst, kwaliteit of zuiverheid ervan.
17
Ik meen dan ook dat de voor verdovende middelen voorziene uitzonderingen op het vlak van douanerechten, accijnzen en BTW, die allemaal zijn gebaseerd op het idee dat verdovende middelen goederen zijn die wegens hun illegale karakter niet mogen worden verhandeld, niet gelden voor als smokkelgoed ingevoerde ethylalcohol. Ik acht het opportuun om elk van die uitzonderingen afzonderlijk te onderzoeken en, gelet op het specifiek karakter ervan, uiteen te zetten waarom geen van deze uitzonderingen in casu geldt.
18
Aangaande de douanerechten heeft het Hof sinds 19818. verklaard dat deze niet verschuldigd kunnen zijn over verdovende middelen, aangezien het gaat om goederen van zodanige aard dat zij in geen enkele lidstaat in het verkeer mogen worden gebracht, doch integendeel onmiddellijk na hun ontdekking door de bevoegde autoriteiten in beslag moeten worden genomen en aan het verkeer onttrokken9., afgezien van een streng gecontroleerde en beperkte handel met het oog op voor farmaceutische en medische doeleinden geoorloofd gebruik.10. Verdovende middelen (en psychotrope stoffen in het algemeen) kunnen — volgens de redenering van het Hof — niet worden gelijkgesteld met producten die in de handel (…) worden gebracht en in de economische kringloop (…) worden opgenomen11., en zijn derhalve niet aan de douaneregeling onderworpen. Deze in 198212. bevestigde uitlegging is in 199013. uitgebreid tot de invoer van vals geld. Ik herinner eraan dat artikel 212 van het in 1992 vastgestelde douanewetboek op basis van deze uitlegging van de douaneregels uitdrukkelijk bepaalt dat geen douaneschuld (ontstaat) bij het op onregelmatige wijze binnenbrengen (…) van vals geld of verdovende middelen en psychotrope stoffen die geen deel uitmaken vanhet door de bevoegde autoriteiten streng gecontroleerde economische circuit ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden. Ethylalcohol is evenwel zonder enige twijfel een product dat in de lidstaten wordt verhandeld en bijgevolg deel uitmaakt van het gewone economische circuit, zodat de regeling op grond waarvan voor verdovende middelen en vals geld geen douanerechten zijn verschuldigd, op dit product niet van toepassing.
19
Aangaande de BTW is in de communautaire rechtspraak sinds 198414. beklemtoond dat de uitlegging op basis waarvan over verdovende middelen geen douanerechten zijn verschuldigd, ook voor BTW geldt: Douanerechten en omzetbelasting hebben immers enkele belangrijke kenmerken gemeen: zij worden verschuldigd doordat goederen in de Gemeenschap worden ingevoerd en vervolgens in het economisch verkeer van de lidstaten worden gebracht en zij vormen een element van de verkoopprijs, dat door de opeenvolgende marktdeelnemers op gelijke wijze wordt berekend.15. Dit parallellisme, dat in latere ontwikkelingen in de rechtspraak op dit gebied is bevestigd16., vindt zijn neerslag ook in de tekst van artikel 10, lid 3, van de Zesde richtlijn, volgens hetwelk de lidstaten het belastbare feit en het verschuldigd worden van de BTW bij invoer mogen verbinden met het belastbare feit en het verschuldigd worden van de douanerechten. Op basis van de overwegingen hierboven aangaande douanerechten ben ik derhalve van mening dat voor ethylalcohol, die niet met een verdovend middel kan worden gelijkgesteld, op het vlak van BTW geen uitzonderingsregime geldt.
20
De redenering inzake douanerechten en BTW kan ook gelden voor de accijnzen, waaronder de productiebelasting en alcoholbelasting waarom het in casu gaat, vallen. Nu specifieke rechtspraak ter zake van de toepassing van accijnzen op verdovende middelen ontbreekt, kunnen de in de rechtspraak met betrekking tot douanerechten en BTW geformuleerde uitgangspunten ook gelden voor accijnzen. Weliswaar moeten de lidstaten gedenatureerde alcohol evenals voor medische doeleinden of wetenschappelijk onderzoek ingevoerde alcohol van de geharmoniseerde accijns van richtlijn 92/83 vrijstellen, maar in casu is de vanuit Estland ingevoerde ethylalcohol niet aan een denatureringsprocédé onderworpen om deze voor consumptie ongeschikt te maken, aangezien er enkel een blauwe kleurstof voor voedingsmiddelen aan is toegevoegd om hem er als antivriesmiddelte doen uitzien. De ethylalcohol was evenmin voor medische of wetenschappelijke doeleinden bestemd.
21
Mijn conclusie luidt dus dat over ethylalcohol die als smokkelgoed vanuit een derde land op het communautaire grondgebied is ingevoerd, douanerechten, accijnzen en BTW zijn verschuldigd overeenkomstig de op het tijdstip van de illegale invoer geldende regeling. Het beginsel van fiscale neutraliteit verzet zich namelijk tegen een onderscheid tussen legale en illegale transacties17., zodat douanerechten, accijnzen en BTW ook zijn verschuldigd wanneer de goederen waarop de betrokken heffingen van toepassing zijn, op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht18.. Een dergelijke uitlegging gaat ook op in een geval als het onderhavige, waarin in een lidstaat voor de productie, verhandeling, invoer en uitvoer van zuivere ethylalcohol een bijzonder vergunningstelsel geldt. Het Hof heeft namelijk reeds geoordeeld, dat een eventueel verbod om bepaalde goederen uit te voeren op zich (…) niet (volstaat) om de uitvoer van deze goederen buiten de werkingssfeer van de Zesde richtlijn te laten vallen19., en er is geen reden om deze redenering niet uit te breiden tot de — aan eventuele administratieve beperkingen onderhevige — invoer van goederen waarover niet alleen BTW, maar tevens douanerechten en accijnzen zijn verschuldigd. Overigens is het in die zin dat de latere communautaire rechtspraak is geëvolueerd wat de verkoop van namaakparfums20. en de organisatie van illegale kansspelen21. betreft.
Conclusie
22
Mitsdien geef ik het Hof in overweging, de door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vraag te beantwoorden als volgt:
Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken, alsmede de Zesderichtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd, dat over het binnenbrengen als smokkelgoed van uit derde landen afkomstige ethylalcohol in het douanegebied van de Gemeenschap douanerechten, accijnzen en BTW zijn verschuldigd overeenkomstig de op het tijdstip van de illegale invoer geldende voorschriften.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑03‑2000
Oorspronkelijke taal: Italiaans.
— PB L 302, blz. 1.
— GN-codes 2207 en 2208.
— PB L 76, blz. 1.
— PB L 316, blz. 21.
— PB L 145, blz. 1.
— Recueil des traités des Nations Unies, 520, nr. 7515.
— Arrest van 5 februari 1981, Horvath (50/80, Jurispr. blz. 385). In dit arrest ging het om heroïne.
— Ibidem, punt 11.
— Ibidem, punt 10.
— Ibidem, punt 12.
— Arresten van 26 oktober 1982, Wolf (221/81, Jurispr. blz. 3681), en Einberger I (240/81, Jurispr. blz. 3699). In die arresten ging het om cocaïne en morfine.
— Arrest van 6 december 1990, Witzemann (C-343/89, Jurispr. blz. I-4477).
— Arrest van 28 februari 1984, Einberger II (294/82, Jurispr. blz. 1177). In dit arrest ging het om de invoer in Duitsland van verschillende partijen morfine.
— Ibidem, punt 18.
— Arresten van 5 juli 1988, Mol (269/86, Jurispr. blz. 3627), over de verkoop van amfetamine, en Happy Family (289/86, Jurispr. blz. 3655) over de verkoop van hasjiesj, alsmede van 29 juni 1999, Coffeeshop Siberië (C-158/98, Jurispr. blz. I-3971), over de terbeschikkingstelling van een tafel voor de verkoop van soft drugs.
— Zie arrest Mol, reeds aangehaald, punt 18.
— Voor douanerechten zie artikel 202, lid 1, sub a, van het douanewetboek. Voor accijnzen zie artikel 6, lid 1, sub c, van richtlijn 92/12.
— Arrest van 2 augustus 1993, Lange (C-111/92, Jurispr. blz. I-4677, punt 17), betreffende de uitvoer naar bepaalde Oosteuropese landen van als gevoelig beschouwde computersystemen.
— Arrest van 28 mei 1998, Goodwin en Unstead (C-3/97, Jurispr. blz. I-3257).
— Arrest van 11 juni 1998, Fischer (C-283/95, Jurispr. blz. I-3369).