AB 2000, 39
Voorwaarden directe werking richtlijnbepalingen; indirecte horizontale werking; eisen te stellen aan een wet als bedoeld in art. 1 lid 5 M.e.r.-richtlijn
HvJ EG 16-09-1999, ECLI:EU:C:1999:418, m.nt. Ch. Backes
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
16 september 1999
- Magistraten
Kapteyn, Hirsch, Ragnemalm
- Zaaknummer
C-435/97
- Noot
Ch. Backes
- LJN
AN6201
- JCDI
JCDI:ADS866273:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Milieurecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:1999:418, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 16‑09‑1999
- Wetingang
EG-Richtlijn nr. 85/337 art. 1 lid 5; EG-Richtlijn nr. 85/337 art. 2 lid 1; EG-Richtlijn nr. 85/337 art. 2 lid 2; EG-Richtlijn nr. 85/337 art. 4 lid 2
Essentie
Voorwaarden directe werking richtlijnbepalingen; indirecte horizontale werking; eisen te stellen aan een wet als bedoeld in art. 1 lid 5 M.e.r.-richtlijn.
Samenvatting
De wetgever kan een bepaald project op grond van een wet aan de m.e.r.-beoordelingsprocedure onttrekken, indien hij ten tijde van de vaststelling van de wet in staat is precies te beoordelen, welke gevolgen de uit het project voortvloeiende werkzaamheden voor het milieu kunnen hebben. Blijkens art. 1 lid 5 M.e.r.-richtlijn kunnen projecten onder twee voorwaarden worden vrijgesteld van de m.e.r.-beoordelingsprocedure. De eerste voorwaarde is dat het project in detail wordt aangenomen via een specifieke wetgevende handeling en de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.