Procestaal: Engels.
HvJ EG, 28-05-1998, nr. C-3/97
ECLI:EU:C:1998:263
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
28-05-1998
- Magistraten
M. Wathelet, D.A.O. Edward, P. Jann
- Zaaknummer
C-3/97
- LJN
BF1497
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:1998:263, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 28‑05‑1998
Uitspraak 28‑05‑1998
M. Wathelet, D.A.O. Edward, P. Jann
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
28 mei 19981.
In zaak C-3/97,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Court of Appeal — Criminal Division, London, in de aldaar dienende strafzaak tegen
J. C. Goodwin,
E. T. Unstead,
‘Belastingbepalingen — Harmonisatie van wetgevingen — Omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Zesde richtlijn (77/388/EEG) — Werkingssfeer — Levering van namaakparfum’
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: M. Wathelet, kamerpresident, D. A. O. Edward, P. Jann (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: P. Léger
griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- —
Goodwin en Unstead, vertegenwoordigd door A. Newman, QC, en P. Guest, barrister, geïnstrueerd door A. Oxford, solicitor, wat Unstead betreft,
- —
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door S. Richards en M. Hoskins, barristers,
- —
de Griekse regering, vertegenwoordigd door F. Georgakopoulos, adjunct juridisch adviseur bij de juridische dienst van de staat, en A. Rokofyllou, adviseur van de onderminister van Buitenlandse zaken, als gemachtigden,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Michard en B. Doherty, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Goodwin en Unstead, vertegenwoordigd door A. Newman en P. Guest, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, bijgestaan door K. Parker, QC, en M. Hoskins, de Griekse regering, vertegenwoordigd door F. Georgakopoulos en A. Rokofyllou, en de Commissie, vertegenwoordigd door B. Doherty, ter terechtzitting van 15 januari 1998,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 maart 1998,
het navolgende
Arrest
1
Bij arrest van 24 december 1996, ingekomen bij het Hof op 9 januari 1997, heeft de Court of Appeal — Criminal Division, London, krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: ‘Zesde richtlijn’)
2
Deze vraag is gerezen in een strafzaak tegen Goodwin en Unstead, die beiden worden verdacht van ontduiking van de BTW over de verkoop van namaakparfums.
3
Blijkens de stukken wordt Goodwin ervan verdacht, namaakparfums te hebben gekocht en verkocht zonder in het BTW-register te zijn ingeschreven, terwijl Unstead wordt verdacht van deelneming aan de vervaardiging, productie, distributie en verkoop van namaakparfums in het kader van een tezamen met anderen geëxploiteerde onderneming die niet in het BTW-register was ingeschreven.
4
De Inner London Crown Court besliste in eerste aanleg, dat de Zesde richtlijn de heffing van BTW over de vervaardiging, productie, distributie en verkoop van namaakparfums niet verbiedt, en veroordeelde Goodwin en Unstead wegens overtreding van Section 72, leden 1 en 8, van de Value Added Tax Act 1994.
5
In hoger beroep bij de Court of Appeal hebben verdachten onder meer aangevoerd, dat in een geval als het hunne het gemeenschapsrecht in de weg staat aan de heffing van BTW.
6
De Court of Appeal is van oordeel, dat krachtens het gemeenschapsrecht BTW verschuldigd is ter zake van de levering van namaakparfums onder bezwarende titel. De Court heeft evenwel bepaalde twijfels op dit punt en heeft daarom de behandeling van de zaak geschorst om het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:
‘Valt de levering van namaakparfums binnen de werkingssfeer van richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (Zesde richtlijn)?’
7
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 2 van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat de levering van namaakparfums aan BTW is onderworpen.
8
Deze bepaling luidt:
‘Aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen:
- 1.
de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht;
- 2.
de invoer van goederen.’
9
Volgens vaste rechtspraak is de Zesde richtlijn, die een vergaande harmonisatie op het gebied van de BTW beoogt, gebaseerd op het beginsel van fiscale neutraliteit. Dit beginsel verzet zich bij de heffing van BTW tegen een algemeen onderscheid tussen legale en illegale transacties, met uitzondering van de gevallen waarin wegens de bijzondere kenmerken van bepaalde goederen elke mededinging tussen een legale en een illegale economische sector is uitgesloten (zie onder meer arrest van 2 augustus 1993, Lange, C-111/92, Jurispr. blz. I-4677, punt 16).
10
Goodwin en Unstead zijn van mening, dat gelet op de arresten van 28 februari 1984, Einberger (294/82, Jurispr. blz. 1177), 5 juli 1988, Mol (269/86, Jurispr. blz. 3627) en Happy Family (289/86, Jurispr. blz. 3655) en 6 december 1990, Witzemann (C-343/89, Jurispr. blz. I-4477), de feiten van het hoofdgeding onder deze uitzondering vallen, omdat er geen legale markt voor namaakparfums bestaat. Een overeenkomst terzake van de verkoop van namaakparfums is in het Verenigd Koninkrijk immers niet alleen nietig, want onwettig, maar betekent ook een inbreuk op een groot aantal intellectuele-eigendomsrechten. Bovendien wordt door het in het verkeer brengen van dergelijke parfums de werking van de gemeenschappelijke markt ernstig verstoord, aangezien de handel in namaakparfums, anders dan de handel in verdovende middel, nimmer is toegestaan.
11
In de arresten Einberger, Mol en Happy Family (reeds aangehaald) heeft het Hof beslist, dat bij de illegale invoer in de Gemeenschap van verdovende middelen of
bij de illegale levering van soortgelijke goederen die in het binnenland onder bezwarende titel wordt verricht, geen omzetbelastingschuld ontstaat voorzover deze goederen geen deel uitmaken van het door de bevoegde autoriteiten streng bewaakte economisch circuit ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijk doeleinden. In punt 20 van het arrest Witzemann (reeds aangehaald) heeft het Hof geoordeeld, dat zijn overwegingen ten aanzien van de illegale invoer van verdovende middelen a fortiori voor de invoer van vals geld golden.
12
In deze vier arresten heeft het Hof verder overwogen, dat de illegale invoer of levering van goederen als die waarop deze zaken betrekking hadden, die per definitie volstrekt niet in het economische en commerciële circuit van de Gemeenschap mogen worden gebracht en die slechts tot strafmaatregelen aanleiding kunnen geven, volledig buiten de bepalingen van de Zesde richtlijn vallen (reeds aangehaalde arresten Einberger, punten 19 en 20, Mol, punt 15, Happy Family, punt 17, en Witzemann, punt 19). Deze rechtspraak betreft dus goederen die wegens hun bijzondere kenmerken niet in de handel of in het economisch circuit kunnen worden gebracht.
13
Dat is evenwel niet het geval bij de goederen in het hoofdgeding. Zoals de Griekse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk alsook de Commissie hebben benadrukt, betreft het geen goederen waarvan de verhandeling wegens hun aard of bijzondere kenmerken verboden is.
14
Transacties met namaakartikelen maken weliswaar inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, maar het verbod ter zake houdt geen verband met de aard of de wezenlijke kenmerken van deze producten, doch met de aantasting van de rechten van derden, zoals de advocaat-generaal in punt 22 van zijn conclusie heeft uiteengezet. Verder heeft, aldus de Commissie in haar opmerkingen, het verbod waartoe schending van intellectuele-eigendomsrechten leidt, een voorwaardelijk en geen absoluut karakter, zoals bij verdovende middelen of valsemunterij. Het op
namaakartikelen rustende verbod wegens schending van intellectuele-eigendomsrechten levert derhalve onvoldoende grond op om deze producten buiten de werkingssfeer van de Zesde richtlijn te brengen.
15
Bovendien kan, zoals de Commissie eveneens heeft onderstreept, in een situatie als in het hoofdgeding niet worden uitgesloten, dat de namaakartikelen gaan concurreren met de producten die in het legale circuit worden verhandeld, aangezien er een legale markt voor parfumerie-artikelen bestaat, die juist door de namaakartikelen wordt verstoord. Deze goederen kunnen daarom niet worden geacht buiten het economisch circuit te staan, zoals verdovende middelen of vals geld.
16
Op de gestelde vraag moet derhalve worden geantwoord, dat artikel 2 van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat de levering van namaakparfums aan BTW is onderworpen.
Kosten
17
De kosten door de Griekse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
uitspraak doende op de door de Court of Appeal — Criminal Division, London, bij arrest van 24 december 1996 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Artikel 2 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd, dat de levering van namaakparfums aan BTW is onderworpen.
Wathelet
Jann
Edward
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 28 mei 1998.
De griffier
R. Grass
De president van de Eerste kamer
M. Wathelet
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑05‑1998