AB 1997/133
Prejudiciële beslissing; ambtshalve toepassing dwingend EG-recht; m.e.r.-plicht dijkversterkingen; toelaatbaarheid drempelwaarden; relatie art. 2 en art. 4 lid 2 M.e.r.-richtlijn.
HvJ EG 24-10-1996, ECLI:EU:C:1996:404, m.nt. Ch. Backes (Kraaijeveld)
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
24 oktober 1996
- Magistraten
Rodriguez Iglesias, Mancini, Murray, Sevon, Kakouris, Kapteyn, Gulmann, Edward, Puissochet, Hirsch, Wathelet
- Zaaknummer
C-72/95
- Noot
Ch. Backes
- LJN
AN5293
- Roepnaam
Kraaijeveld
- JCDI
JCDI:ADS866268:1
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:1996:404, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 24‑10‑1996
- Wetingang
EG-Richtlijn nr. 85/337 art. 2; EG-Richtlijn nr. 85/337 art. 4 lid 2; EG-Richtlijn nr. 85/337 Bijlage II punt 10
Essentie
Prejudiciële beslissing; ambtshalve toepassing dwingend EG-recht; m.e.r.-plicht dijkversterkingen; toelaatbaarheid drempelwaarden; relatie art. 2 en art. 4 lid 2 M.e.r.-richtlijn.
Samenvatting
Indien een rechter krachtens nationaal recht de verplichting of mogelijkheid heeft om ambtshalve aan EG-rechtelijke bepalingen van dwingende aard ontleende rechtsgronden in het geding te brengen, die niet door partijen zijn aangevoerd, dient hij binnen het kader van zijn bevoegdheid ambtshalve te onderzoeken, of de wetgevende of de bestuurlijke instanties van de lid-staat binnen de grenzen van de EG-rechtelijke bepaling zijn gebleven. Ingevolge de M.e.r.-richtlijn bestaat een m.e.r.-plicht voor ‘werken inzake kanalisering en regulering van waterwegen.’ Onder dit begrip vallen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.