Procestaal: Engels
HvJ EG, 24-10-1996, nr. C-317/94
ECLI:EU:C:1996:400
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
24-10-1996
- Magistraten
G.F. Mancini, C.N. Kakouris, G. Hirsch
- Zaaknummer
C-317/94
- Conclusie
N. FENNELLY
- LJN
AW0367
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:1996:400, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 24‑10‑1996
ECLI:EU:C:1996:255, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 27‑06‑1996
Uitspraak 24‑10‑1996
G.F. Mancini, C.N. Kakouris, G. Hirsch
Partij(en)
Arrest van het Hof (Zesde kamer)*1.
In zaak C-317/94,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Value Added Tax Tribunal te Londen, in het aldaar aanhangig geding tussen
Elida Gibbs Ltd
en
Commissioners of Customs and Excise,
‘Belasting over toegevoegde waarde — Zesde richtlijn —‘Geld terug’— en kortingbonnen — Maatstaf van heffing’
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 11 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, bk 1),
wijst
Het Hof van Justitie (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident, C. N. Kakouris(rapporteur) en G. Hirsch, rechters,
advocaat-generaal: N. Fennelly
griffier: L. Hewlett, administrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- —
Elida Gibbs Ltd, vertegenwoordigd door D. Milne, QC, geïnstrueerd door Coopers & Lybrand, solicitors,
- —
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Braviner van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, en K Parker, QC,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Roder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, en G. Thiele, Assessor bij dat ministerie, als gemachtigden,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door E. Belliard, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en J.-L. Falconi, secretaris buitenlandse zaken bij die directie, als gemachtigden,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door M. Fiorilli, avvocato dello Stato,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Oliver en E. Traversa, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, gezien het rapport ter terechtzitting, gehoord de mondelinge opmerkingen van Elida Gibbs Ltd, vertegenwoordigd door D. Milne en J. Arnold, Tax Adviser; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door K Parker; de Griekse regering, vertegenwoordigd door F. Georgakopoulos, adjunct juridisch adviseur bij de juridische dienst van de staat, en A. Rokofyllou, adviseur van de adjunct-minister van Buitenlandse zaken, als gemachtigden; de Franse regering, vertegenwoordigd door G. Mignot, secretaris buitenlandse zaken bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door P. Oliver en E. Traversa, ter terechtzitting van 25 april 1996, gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 juni 1996,
het navolgende
Arrest
1
Bij beschikking van 30 november 1994, ingekomen bij het Hof op 6 december daaraanvolgend, heeft het Value Added Tax Tribunal te Londen krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 11 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1; hierna:‘Zesde richtlijn’).
2
Die vragen zijn gerezen in een geding tussen Elida Gibbs Ltd (hierna: ‘Gibbs’) en de Commissioners of Customs and Excise (hierna:‘Commissioners’), die in het Verenigd Koninkrijk bevoegd zijn voor de inning van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna:‘BTW’), betreffende de terugbetaling van door Gibbs betaalde BTW.
De verkoopbevorderingstechnieken waarop het hoofdgeding betrekking heeft
3
Blijkens de stukken van het hoofdgeding vervaardigt Gibbs, een dochteronderneming van Unilever, toiletartikelen, waarvan 70% wordt verkocht aan detailhandelaren en de rest aan groothandelaren of cash and carry-bedrijven, waar zij vervolgens door detailhandelaren kunnen worden ingekocht.
4
Om de verkoop van haar produkten aan de eindverbruiker te bevorderen, hanteert Gibbs hetzij een systeem van kortingbonnen (‘money off’) — waarvan twee varianten bestaan, het standaardsysteem en het specifiek systeem detailhandel —, hetzij een systeem van ‘geld terug’-bonnen (‘cash back’).
5
Met de kortingbonnen van het standaardsysteem voert Gibbs gedurende een beperkte periode een reclameactie voor een bepaald produkt. Zij verspreidt de bonnen onder het publiek, rechtstreeks of als uitknipstrook in verschillende publikaties (tijdschriften, kranten, enz.). Op elke bon is een nominale waarde (bij voorbeeld 15 pence) gedrukt, alsmede een tekst waarin de consument erop wordt gewezen dat hij de bon kan gebruiken als deelbetaling voor een bepaald produkt of bepaalde produkten van het merk Gibbs. De bon bevat ook aanwijzingen voor de detailhandelaar, hoe en binnen welke termijn hij de bon ter vergoeding aan Gibbs moet aanbieden.
6
Bij de kortingbonnen van het specifiek systeem detailhandel voert Gibbs samen met een detailhandelaar gedurende een beperkte periode een reclameactie voor een bepaald produkt of een bepaalde serie produkten. Na met Gibbs een overeenkomst te hebben gesloten, drukt de detailhandelaar de bonnen en verspreidt hij ze onder het publiek. Ook hier heeft elke bon een nominale waarde (bij voorbeeld 15 pence) en wordt erop vermeld, welk produkt of welke produkten er gedeeltelijk mee kunnen worden betaald. Op de bon staat ook de naam van de detailhandelaar in wiens winkels de bon kan worden gebruikt.
7
Gibbs brengt haar afnemers, zowel groot- als detailhandelaars, voor haar leveringen van produkten een bedrag inclusief BTW in rekening, en wel bij beide hiervoor beschreven categorieën van kortingbonnen. Het voor een levering in rekening gebrachte bedrag staat los van enige lopende of toekomstige reclameactie. Het is mogelijk dat de groot- of detailhandelaar die produkten bij Gibbs inkoopt, niet weet dat er een kortingbonnenactie voor die produkten loopt of zal worden gestart. Er hoeft zelfs helemaal geen actie te lopen of gepland te zijn.
8
De verkoop door de groothandelaar aan de detailhandelaar geschiedt tegen groothandelsprijzen, waarop eventuele reclameacties evenmin van invloed zijn.
9
De detailhandelaar biedt de betrokken produkten aan tegen de winkelprijs. In het standaardsysteem kan de klant bij de aankoop van een op de bon vermeld produkt zijn bon inleveren. De winkelier die die bon aanneemt, ontvangt de winkelprijs minus de korting (15 pence), en bewaart de bon. Hij is evenwel niet verplicht de bon aan te nemen in plaats van de 15 pence. Wanneer er echter een speciale winkelactie loopt, is de detailhandelaar die de actie te zamen met Gibbs heeft opgezet, contractueel verplicht de bon in plaats van de 15 pence aan te nemen.
10
In het standaardsysteem vraagt de detailhandelaar Gibbs rechtstreeks om vergoeding. Bij deze transactie zijn enkel de detailhandelaar en Gibbs betrokken. De detailhandelaar heeft recht op vergoeding, wanneer hij aantoont dat hij voor of tijdens de reclameactie een voldoende aantal produkten heeft gekocht bij Gibbs of bij een groothandelaar. In het specifiek systeem detailhandel moet Gibbs de vergoeding aan de betrokken detailhandelaar betalen. ongeacht of deze het produkt voor of tijdens de reclameactie bij Gibbs heeft ingekocht.
11
In het systeem van ‘geld terug’-bonnen wordt de bon op de verpakking van een produkt van Gibbs gedrukt. Op de bon belooft Gibbs, onder bepaalde voorwaarden een deel van de door de consument aan de detailhandelaar betaalde aankoopprijs terug te betalen, namelijk de nominale waarde van de bon, die voor de consument tevens het bewijs vormt van aankoop van het produkt. De consument kan de bon rechtstreeks naar Gibbs of een van haar vertegenwoordigers opsturen, die vervolgens het beloofde bedrag terugbetaalt.
Het hoofdgeding
12
Op 24 augustus 1992 verzocht Unilever, waarvan Gibbs een dochtermaatschappij is, de Commissioners om terugbetaling van 883 894 UKL die zij sinds 1984 ten onrechte zou hebben afgedragen ter zake van BTW over de korting- en ‘geld terug’-bonnen. Unilever meende namelijk, dat de terugbetaling van de nominale waarde van die bonnen neerkwam op een achteraf verleende korting, en dat de berekeningsgrondslag voor de door Gibbs te betalen BTW derhalve met dat bedrag moest worden verlaagd.
13
De Commissioners oordeelden, dat er geen sprake was van een achteraf verleende korting, en wezen het verzoek af bij besluiten van 5 mei 1993 wat de kortingbonnen betreft, en van 8 oktober 1993 wat de ‘geld terug’-bonnen betreft.
14
Met betrekking tot de kortingbonnen waren de Commissioners van oordeel, dat de daarmee overeenkomende bedragen deel uitmaakten van de door de detailhandelaar ontvangen tegenprestatie voor de door hem aan de consument geleverde goederen. Nu deze bedragen door Gibbs werden betaald, waren zij een ‘van een derde verkregen tegenprestatie’, die ingevolge artikel 11A, lid 1, van de Zesde richtlijn moet worden opgenomen in de maatstaf van heffing voor de door de detailhandelaar verrichte levering.
15
Wat de ‘geld terug’-bonnen betreft, waren de Commissioners van oordeel, dat aangezien de consument na opzending van de betrokken bonnen de terugbetaling rechtstreeks van de fabrikant ontvangt, de detailhandelaar aan deze transactie part noch deel heeft. Er bestond dus geen rechtstreeks verband tussen de levering van de goederen door de fabrikant aan de detail- of groothandelaar en het bedrag dat de consument in ruil voor de bonnen van de fabrikant ontvangt.
16
Gibbs heeft tegen deze twee besluiten beroep ingesteld bij het Value Added Tax Tribunal te Londen, dat de twee zaken heeft gevoegd.
17
Daar het twijfelde aan de uitlegging van het gemeenschapsrecht, heeft het Value Added Tax Tribunal de behandeling van het geding geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
‘1) Kortingbonnen
Hoe moet bij juiste uitlegging van de artikelen 11A, lid 1, sub a, en 11C, ]id 1, de ‘maatstaf van heffing’ worden bepaald voor de door een eerste leverancier als Elida Gibbs (in de situatie zoals beschreven in paragraaf 4 van de beschikking) verschuldigde BTW, wanneer:
- a)
die eerste leverancier een ‘fabrikant’ is, die kortingbonnen uitgeeft die voor het daarop aangegeven bedrag door of voor rekening van de fabrikant aan de detailhandelaar kunnen worden vergoed,
- b)
de bonnen, die in het kader van een reclamecampagne aan potentiële klanten worden verstrekt, door de detailhandelaar kunnen worden aangenomen wanneer de klant bij hem een bepaald artikel koopt,
- c)
de fabrikant dat bepaalde artikel tegen de fabrieksprijs aan de detailhandelaar of aan een groothandelaar heeft verkocht, en
- d)
de detailhandelaar bij verkoop van dat artikel aan de klant de bon aanneemt, bij de fabrikant inlevert en het erop aangegeven bedrag ontvangt?
Is de maatstaf van heffing bij de fabrikant de door deze in rekening gebrachte prijs of die prijs minus het op de bon aangegeven bedrag?
Maakt het voor het antwoord op deze vraag verschil, of de fabrikant eerst aan de groothandel levert dan wel rechtstreeks aan een detailhandelaar?
2) ‘Geld terug’-bonnen
Hoe moet bij juiste uitlegging van de artikelen 11A, lid 1, sub a, en 11C, lid 1, de‘maatstaf van heffing’ worden bepaald voor de door een eerste leverancier als Elida Gibbs (in de situatie zoals beschreven in paragraaf 5 van de beschikking) verschuldigde BTW, wanneer:
- a)
de eerste leverancier (de ‘fabrikant’) in het kader van een reclameactie goederen tegen de ‘fabrieksprijs’ rechtstreeks aan een detailhandelaar dan wel aan een groothandelaar verkoopt,
- b)
op de verpakking van die goederen een ‘geld terug’-bon voor een aangegeven bedrag is gedrukt, die aan de klant die het bewijs van aankoop van dat artikel levert en aan de andere op de bon vermelde voorwaarden voldoet, het recht geeft de bon voor het aangegeven bedrag bij de fabrikant in te wisselen, en
- c)
de klant het betrokken artikel bij een detailhandelaar koopt, de bon bij de fabrikant inlevert en het aangegeven bedrag ontvangt?
Is de maatstaf van heffing bij de fabrikant de door deze in rekening gebrachte prijs of die prijs minus het op de bon aangegeven bedrag?
Maakt het voor het antwoord op deze vraag verschil, of de fabrikant eerst aan de groothandel levert dan wel rechtstreeks aan een detailhandelaar?’
Algemene overwegingen
18
Alvorens op de gestelde vragen te antwoorden, moet kort worden herinnerd aan het basisbeginsel van het BTW-stelsel en aan de manier waarop dit werkt.
19
Het basisbeginsel van het BTW-stelsel is dat enkel de eindverbruiker wordt belast. Derhalve kan de maatstaf van heffing van de aan de fiscus af te dragen BTW niet hoger zijn dan de door de eindverbruiker daadwerkelijk betaalde tegenprestatie, waarover de uiteindelijk door hem verschuldigde BTW is berekend.
20
Zo overwoog het Hof in zijn arrest van 1 april 1982 (zaak 89/81, Hong-Kong Trade, Junspr. 1982, bk 1277, r.o. 6), dat blijkens de Eerste richtlijn (67/227/EEG) van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting (PB 1967, blz. 1301), een van de basisbeginselen van het BTW-stelsel de neutraliteit is, in die zin dat binnen elk land op soortgelijke goederen dezelfde belastingdruk zal liggen, ongeacht de lengte van de produktie- en distibutieketen.
21
Dit basisbeginsel werpt licht op de rol en de verplichtingen van de belastingplichtigen in het mechanisme van de inning van de BTW.
22
De belastingplichtigen dragen de BTW immers niet zelf, maar wanneer zij voor het stadium van de uiteindelijke belastingheffing optreden in het produktie- of distributieproces, zijn zij, ongeacht het aantal transacties, slechts gehouden in elke fase van dat proces de belasting voor rekening van de fiscus te innen en ze vervolgens aan deze af te dragen.
23
Ter waarborging van de volstrekte neutraliteit van het mechanisme ten opzichte van de belastingplichtigen voorziet hoofdstuk XI van de Zesde richtlijn in een aftrekregeling ten einde de belastingplichtige vrij te stellen van elke onverschuldigde BTW. In zijn arrest van 5 mei 1982 (zaak 15/81, Schul, Jurispr. 1982, blz 1409, r.o. 10) overwoog het Hof, dat het een basiselement van het BTW-stelsel is, dat bij elke transactie de BTW slechts verschuldigd is onder aftrek van het bedrag van de BTW waarmee de onderscheiden elementen van de prijs van de goederen of diensten rechtstreeks zijn belast, en dat de aftrekregeling zo is ingericht, dat alleen belastingplichtigen de in eerdere stadia over de goederen en diensten geheven BTW in mindering mogen brengen op de door hen verschuldigde BTW.
24
Daaruit volgt, dat wanneer in elk afzonderlijk geval rekening wordt gehouden met het mechanisme van de BTW en de werking daarvan en met de rol van de tussenschakels, de fiscus in laatste instantie niet meer kan ontvangen dan de eindverbruiker betaalt.
25
Uitgaande van deze overwegingen moeten de vragen van het Value Added Tax Tribunal te Londen te zamen worden onderzocht.
De prejudiciële vragen
26
Volgens artikel 11A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn is de maatstaf van heffing voor goederenleveringen in het binnenland alles wat de leverancier als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper.
27
Volgens vaste rechtspraak is die tegenprestatie een ‘subjectieve’ waarde, namelijk de in een concreet geval werkelijk ontvangen tegenprestatie, en niet een volgens objectieve maatstaven geschatte waarde (arresten van 23 november 1988, zaak 230/87, Naturally Yours Cosmetics, Junspr. 1988, blz. 6365, r.o. 16, en 27 maart 1990, zaak C-126/88, Boots Company, Jurispr. 1990, blz. I-1235, r.o. 19).
28
In een geval als in het hoofdgeding ontvangt de fabrikant die aan de detailhandelaar de waarde van de kortingbon of aan de eindverbruiker de waarde van de ‘geld terug’-bon heeft vergoed, uiteindelijk een bedrag dat overeenkomt met de door de groot- of detailhandelaars betaalde verkoopprijs van zijn artikelen, minus de waarde van die bonnen. Het zou derhalve niet stroken met de richtlijn indien de grondslag voor de berekening van de door de fabrikant als belastingplichtige verschuldigde BTW hoger was dan het bedrag dat hij uiteindelijk ontvangt. In dat geval zou immers het beginsel van de neutraliteit van de BTW ten opzichte van de belastingplichtigen, waartoe ook de fabrikant behoort, niet worden geëerbiedigd.
29
Bijgevolg moet de maatstaf van heffing voor de fabrikant als belastingplichtige het bedrag zijn waarvoor hij de goederen aan de groot- of detailhandelaars heeft verkocht, minus de waarde van de bonnen.
30
Deze uitlegging vindt bevestiging in artikel 11C, lid 1, van de Zesde richtlijn, dat om de neutraliteit van de positie van de belastingplichtige te waarborgen, bepaalt dat in geval van annulering, verbreking, ontbinding, gehele of gedeeltelijke niet-betaling of in geval van prijsvermindering nadat de handeling heeft plaatsgevonden, de maatstaf van heffing dienovereenkomstig wordt verlaagd onder de voorwaarden die door de Lid-Staten worden vastgesteld.
31
Deze bepaling betreft weliswaar het gewone geval van een tussen twee partijen rechtstreeks aangegane contractuele relatie die later een wijziging ondergaat, maar dit neemt niet weg, dat zij de uitdrukking vormt van het hiervoor beklemtoonde beginsel van neutraliteit van de positie van de belastingplichtigen. Uit deze bepaling volgt dus, dat om de eerbiediging van het neutraliteitsbeginsel te verzekeren, bij de berekening van de maatstaf van heffing van de BTW rekening moet worden gehouden met het geval van een belastingplichtige die met de eindverbruiker geen rechtstreekse contractuele relatie heeft, maar de eerste schakel is in een keten die bij de eindverbruiker eindigt, en die hem via de detailhandelaar korting verleent of hem rechtstreeks de waarde van de bonnen vergoedt. Anders zou de fiscus meer BTW ontvangen dan de eindverbruiker daadwerkelijk betaalt, en dat op kosten van de belastingplichtige.
32
Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door het betoog van de Britse, de Duitse en de Griekse regering, dat wanneer de maatstaf van heffing wordt verminderd met de korting of vergoeding die de eerste leverancier rechtstreeks aan de consument geeft nadat hij de goederen aan een groot- of detailhandelaar heeft geleverd, de werking van het BTW-mechanisme dreigt te worden ontwricht en het stelsel onwerkbaar dreigt te worden, omdat elke groot- en detailhandelaar in de keten dan verplicht zou zijn de prijs — en derhalve ook het bedrag aan BTW — die hij aan zijn eigen leverancier heeft betaald, achteraf aan te passen, en omdat die leverancier dan gecorrigeerde facturen zou moeten afgeven.
33
Het BTW-stelsel wordt door die aftrek immers niet ontwricht, daar de maatstaf van heffing voor de tussenliggende transacties niet behoeft te worden aangepast. Deze maatstaf blijft integendeel ongewijzigd, daar voor deze transacties de toepassing van het neutraliteitsbeginsel gewaarborgd wordt door de aftrekregeling van hoofdstuk XI van de Zesde richtlijn, op grond waarvan de tussenschakels in de distributieketen — zoals groot- en detailhandelaars — de voor de overeenkomstige transactie aan hun leverancier betaalde BTW van hun eigen maatstaf van heffing kunnen aftrekken en aldus aan de fiscus het deel van de BTW kunnen afdragen dat beantwoordt aan het verschil tussen de prijs die elkeen aan zijn leverancier heeft betaald, en de prijs waarvoor hij de goederen aan zijn koper heeft geleverd.
34
Uit een en ander volgt, dat op de eerste vraag moet worden geantwoord, dat artikel 11A, lid 1, sub a, en C, lid 1, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer een fabrikant kortingbonnen uitgeeft, die voor het daarop aangegeven bedrag door of voor rekening van de fabrikant ten gunste van de detailhandelaar kunnen worden vergoed; de bonnen, die in het kader van een reclamecampagne aan potentiële klanten worden verstrekt, door de detailhandelaar kunnen worden aangenomen wanneer de klant bij hem een bepaald artikel koopt; de fabrikant dat bepaalde artikel tegen de fabrieksprijs aan de detailhandelaar of aan een groothandelaar heeft verkocht, en de detailhandelaar bij verkoop van dat artikel aan de klant de bon aanneemt, bij de fabrikant inlevert en het erop aangegeven bedrag ontvangt, de maatstaf van heffing gelijk is aan de verkoopprijs van de fabrikant, minus het op de bon aangegeven en vergoede bedrag. Dit is ook het geval wanneer de fabrikant de goederen eerst aan een groothandelaar heeft geleverd in plaats van rechtstreeks aan een detailhandelaar.
35
Vervolgens moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 11A, lid 1, sub a, en C, lid 1, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer een fabrikant in het kader van een reclameactie goederen tegen ‘fabrieksprijs’ rechtstreeks aan de detailhandelaar verkoopt; op de verpakking van die goederen een ‘geld terug’-bon voor een aangegeven bedrag is gedrukt, die aan de klant die het bewijs van aankoop van dat artikel levert en aan de andere op de bon vermelde voorwaarden voldoet, het recht geeft de bon voor het aangegeven bedrag bij de fabrikant in te wisselen, en de klant het betrokken artikel bij een detailhandelaar koopt, de bon bij de fabrikant inlevert en het aangegeven bedrag ontvangt, de maatstaf van heffing gelijk is aan de verkoopprijs van de fabrikant, minus het op de bon aangegeven en terugbetaalde bedrag. Dit is ook het geval wanneer de fabrikant de goederen eerst aan een groothandelaar heeft geleverd in plaats van rechtstreeks aan een detailhandelaar.
Kosten
36
De kosten door de Britse, de Duitse, de Griekse, de Franse en de Italiaanse regering, alsmede door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
Het Hof van Justitie (Zesde kamer),
uitspraak doende op de door het Value Added Tax Tribunal te Londen bij beschikking van 30 november 1994 gestelde vraag, verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 11 A, lid 1, sub a, en C, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 md 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer een fabrikant kortingbonnen uitgeeft, die voor het daarop aangegeven bedrag door of voor rekening van de fabrikant ten gunste van de detailhandelaar kunnen worden vergoed; de bonnen, die in het kader van een reclamecampagne aan potentiële klanten worden verstrekt, door de detailhandelaar kunnen worden aangenomen wanneer de klant bij hem een bepaald artikel koopt; de fabrikant dat bepaalde artikel tegen de fabrieksprijs aan de detailhandelaar of aan een groothandelaar heeft verkocht, en de detailhandelaar bij verkoop van dat artikel aan de klant de bon aanneemt, bij de fabrikant inlevert en het erop aangegeven bedrag ontvangt, de maatstaf van heffing gelijk is aan de verkoopprijs van de fabrikant, minus het op de bon aangegeven en vergoede bedrag. Dit is ook het geval wanneer de fabrikant de goederen eerst aan een groothandelaar heeft geleverd in plaats van rechtstreeks aan een detailhandelaar.
- 2)
Artikel 11 A, lid 1, sub a, en C, lid 1, van de Zesde richtlijn moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer een fabrikant in het kader van een reclameactie goederen tegen ‘fabrieksprijs’ rechtstreeks aan de detailhandelaar verkoopt; op de verpakking van die goederen een ‘geld terug’-bon voor een bepaald bedrag is gedrukt, die aan de klant die het bewijs van aankoop van dat artikel levert en aan de andere op de bon vermelde voorwaarden voldoet, het recht geeft de bon voor het aangegeven bedrag bij de fabrikant in te wisselen, en de klant het betrokken artikel bij de detailhandelaar koopt, de bon bij de fabrikant inlevert en het aangegeven bedrag ontvangt, de maatstaf van de heffing gelijk is aan de verkoopprijs van de fabrikant, minus het op de bon aangegeven en terugbetaalde bedrag. Dit is ook het geval wanneer de fabrikant de goederen eerst aan een groothandelaar heeft geleverd in plaats van rechtstreeks aan een detailhandelaar.
Mancini
Kakouris
Hirsch
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 24 oktober 1996.
De griffier
R. Grass
De president van de Zesde kamer
G. F. Mancini
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑10‑1996
Conclusie 27‑06‑1996
N. FENNELLY
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
C.O. LENZ
van 27 juni 1996*
1
Elida Gibbs financiert twee systemen van bonnen om de verkoop van haar toiletartikelen in het Verenigd Koninkrijk te bevorderen. In ruil voor een kortingbon krijgt de consument korting van de detailhandelaar. Wanneer de consument een ‘geld terug’-bon opstuurt, betaalt Elida Gibbs hem rechtstreeks een bedrag terug. Voor het Value Added Tax Tribunal te Londen stelt Elida Gibbs, dat beide systemen aanleiding moeten geven tot een retroactieve aanpassing van de maatstaf van heffing van de BTW die zij over de verkoop van die produkten aan groot- en detailhandelaren verschuldigd is. Het Tribunal heeft het Hof twee vragen om uitlegging gesteld.
I — De feiten en het rechtskader
A — Het rechtskader
2
Artikel 2 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (hierna: ‘Zesde richtlijn’)1., luidt als volgt:
‘Aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen:
- 1.
de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht;(…)’
Artikel 11A, lid 1, sub a, luidt als volgt:
‘In het binnenland
- 1.
De maatstaf van heffing is:
- a)
voor andere goederenleveringen en diensten dan hierna bedoeld sub b, c end: alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks met de prijs van de handelingen verband houden.’
In artikel 11A, leden 2 en 3, is bepaald welke elementen al dan niet in de maatstaf van heffing moeten worden opgenomen. Volgens artikel 11A, lid 3, sub b, worden in de maatstaf van heffing niet opgenomen ‘prijskortingen en-rabatten die aan de koper of de ontvanger worden toegekend en die zijn verkregen op het tijdstip waarop de handeling wordt verricht’.
3
Artikel 11C, lid 1 (‘Diversen’), luidt als volgt:
‘1. In geval van annulering, verbreking, ontbinding, gehele of gedeeltelijke niet-betaling, of in geval van prijsvermindering nadat de handeling heeft plaatsgevonden, wordt de maatstaf van heffing dienovereenkomstig verlaagd onder de voorwaarden die door de Lid-Staten worden vastgesteld. In geval van gehele of gedeeltelijke nietbetaling, kunnen de Lid-Staten evenwel van deze regel afwijken.2.
B — De feiten
4
Elida Gibbs (hierna: ‘Gibbs’) vervaardigt toiletartikelen; zij is een dochteronderneming van de Unilevergroep. 70 % van haar afzet gaat naar detailhandelaren; de rest naar groothandelaren en cash and carry-bedrijven waar detailhandelaren produkten van Gibbs kunnen inkopen. Gibbs bevordert de verkoop van haar produkten door twee systemen van kortingbonnen en een systeem van ‘geld terug’-bonnen.
i) Kortingbonnen
5
Met het eerste systeem, het standaardsysteem van kortingbonnen, voert Gibbs gedurende een beperkte periode een reclameactie. Zij verspreidt bonnen onder het publiek, rechtstreeks of als uitknipstrook in kranten en tijdschriften. Op elke bon is een nominale waarde gedrukt, alsmede aanwijzingen voor potentiële klanten en detailhandelaren. Aan de winkeliers wordt meegedeeld, dat Gibbs de nominale waarde van de bon terugbetaalt, wanneer zij kunnen aantonen dat de bon tijdens de looptijd van de reclameactie werd ingeruild voor een produkt waarvoor de reclame gold.
6
Met het tweede systeem, het specifiek systeem detailhandel, voert Gibbs samen met een detailhandelaar gedurende een beperkte periode een reclameactie voor een bepaald produkt of een bepaalde serie produkten. Bij dit systeem drukt de detailhandelaar de bonnen en verspreidt hij ze onder potentiële klanten.
7
Ongeacht of de koper een groot- of detailhandelaar is, brengt Gibbs voor haar leveringen van produkten een bedrag inclusief belasting over de toegevoegde waarde (hierna: ‘BTW’) in rekening, los van enige lopende of toekomstige reclameactie. Gewoonlijk is bij de aankoop niet bekend, of voor die produkten later een reclameactie zal worden gevoerd. De verkoop door de groothandelaar aan de detailhandelaar geschiedt tegen groothandelsprijzen, waarop eventuele reclameacties niet van invloed zijn. De detailhandelaar biedt de produkten aan tegen de gewone winkelprijs.
8
In het standaardsysteem kan de klant de bon inleveren als gedeeltelijke betaling voor het bedoelde produkt. De winkelier is niet verplicht de bon aan te nemen, maar als hij dat doet, betaalt Gibbs hem rechtstreeks terug wanneer hij aantoont dat de bonnen staan voor door hem verkochte Gibbsprodukten. In het specifiek systeem detailhandel is de winkelier contractueel verplicht de bon aan te nemen.
ii) ‘Geld terug’-bonnen
9
In dit systeem wordt de bon rechtstreeks op de verpakking van een produkt van Gibbs gedrukt. De bon geeft recht op terugbetaling van een deel van de door de consument aan de winkelier betaalde prijs en vormt tevens het bewijs van aankoop van het produkt. De consument die aan de op de bon gedrukte voorwaarden voldoet, kan de bon rechtstreeks opsturen naar Gibbs (of haar vertegenwoordiger), die het beloofde bedrag terugbetaalt. Blijkens de verwijzingsbeschikking moet de consument samen met de ‘geld terug’-bon twee andere verpakkingen van produkten van Gibbs opsturen.
iii) De vordering van Gibbs
10
Op 24 augustus 1992 verzocht Unilever, de moedermaatschappij van Gibbs, de Commissioners of Customs and Excise (hierna: ‘Commissioners’) om terugbetaling van 883 894 L;KI.. die rc sinds :984 te veel zou hebben afgedragen ter fake van de kortingen ‘geld terug’ tonnen, op grond dat de terugbetaling van de nominale waarde van die bonnen neerkwam op een achteraf verleende korting, zodat dc maatstaf van heffing van de oorspronkelijke levering moest worden verlaagd. Op 9 mci 1993 werd dit verzoek afgewezen op grond dat de bonnen geen prijsvermindering tussen de fabrikant en de detailhandelaar opleverden, maar deel uitmaakten van de door de detailhandelaar ontvangen tegenprestatie voor de door hem aan de consument geleverde goederen, dus een ‘van een derde verkregen, tegenprestatie’ in de zin van artikel 1A, lid 1. Later voegden de Commissioners daaraan toe, dat er geen ‘rechtstreeks eerband was tussen de levering van de goederen (door de fabrikant aan de detail- of groothandelaar) en de betaling van het terug te ontvangen geld (door de fabrikant aan de eindverbruiker)’.
C — De procedure voor de nationale rechter
11
Gibbs stelde tegen deze besluiten beroep in bij het Value Added Tax Tribunal te Londen (hierna: ‘Tribunal’). Gibbs stelde, dat volgens artikel 11A, lid 1, sub a, de ‘tegenprestatie’ die zij voor de levering van de betrokken produkten ontvangt, het bij de verkoop van die produkten in rekening gebrachte bedrag is, minus hetgeen zij bij inwisseling van de bonnen terugbetaalt. Subsidiair stelde zij, dat de betrokken transacties door de betaling bij de inwisseling van de bonnen onder artikel 11C, lid 1, vallen.
12
De Commissioners stelden, dat de transacties met de bonnen geen verlaging teweegbrengen van de door Gibbs ontvangen tegenprestatie in de zin van de BTW-regeling, die het bedrag blijft dat de detail- of groothandelaren voor de door Gibbs geleverde goederen aan Gibbs verschuldigd zijn. In de beide systemen is de inwisseling van de bonnen door Gibbs een tegenprestatie van een derde voor de levering van de detailhandelaar aan de consument. Met betrekking tot dc kortingbonnen betoogden de Commissioners, dat de detailhandelaar twee tegenprestaties ontvangt: een contant bedrag van de consument en de waarde van de bon van Gibbs. De tegenprestatie voor de levering aar. de detailhandelaar is het bedrag dat de detailhandelaar aan Gibbs moet betalen, of, wanneer de goederen door een groothandelaar worden geleverd, het bedrag dat de detailhandelaar betaalt aan of in rekening word: gebracht door de groothandelaar. Er kan geen sprake van zijn dat de tegenprestatie voor de levering door Gibbs aan de detailhandelaar achteraf wordt aangepast, en zeker niet in het geval van levering aan een groothandelaar, die geen partij is bij of wordt beïnvloed door de reclameactie.
13
In het stelsel van ‘geld terug’-bonnen ontvangt de detailhandelaar van de consument de volle winkelprijs; de winkelier heeft niets van doen met het recht om de bon te verzilveren, dat enkel aan de klant toekomt. De Commissioners stelden, dat aangezien de detailhandelaren geen korting boden op de winkelprijs van de verkochte goederen, Gibbs niet kon worden geacht voor de eerdere verkoop van die goederen als tegenprestatie een lager bedrag te krijgen dan zij de detailhandelaar (of groothandelaar) feitelijk in rekening had gebracht.
14
Het Tribunal meent, dat de door deze systemen opgeworpen vragen van gemeenschapsrecht niet worden beantwoord door het arrest van het Hof in de zaak Boots Company 3. en dat met reden kan worden gesteld, dat de inwisseling door Gibbs van bij de verkoop van haar produkten aan de consumenten aangeboden bonnen in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van de ‘maatstaf van heffing’ van haar eerdere verkopen van die produkten. Het Tribunal merkt met name op, dat ‘een ruimere toepassing’ van het arrest van het Hof in de zaak Glawe 4. het betoog van Gibbs kan staven. Onder bijzondere verwijzing naar de noodzaak van eenvormige uitlegging van het gemeenschapsrecht, besloot het Tribunal het Hof de volgende twee vragen te stellen:
‘1) Kortingbonnen
Hoe moet bij juiste uitlegging van de artikelen 11A, lid 1, sub a, en 11C, lid 1 ‘de maatstaf van heffing’ worden bepaald voor de door een eerste leverancier als Elida Gibbs (in de situatie zoals beschreven in paragraaf 4 van de beschikking) verschuldigde BTW, wanneer:
- a)
die eerste leverancier een ‘fabrikant’ is, die kortingbonnen uitgeeft die voor het daarop aangegeven bedrag door of voor rekening van de fabrikant aan de detailhandelaar kunnen worden vergoed,
- b)
de bonnen, die in het kader van een reclamecampagne aan potentiële klanten worden verstrekt, door de detailhandelaar kunnen worden aangenomen wanneer de klant bij hem een bepaald artikel koopt,
- c)
de fabrikant dat bepaalde artikel tegen de fabrieksprijs aan de detailhandelaar of aan een groothandelaar heeft verkocht, en
- d)
de detailhandelaar bij verkoop van dat artikel aan de klant de bon aanneemt, bij de fabrikant inlevert en het erop aangegeven bedrag ontvangt?
Is de maatstaf van heffing bij de fabrikant de door deze in rekening gebrachte prijs of die prijs minus het op de bon aangegeven bedrag?
Maakt het voor het antwoord op deze vraag verschil, of de fabrikant eerst aan de groothandel levert dan wel rechtstreeks aan een detailhandelaar?
2) ‘Geld terug’-bonnen
Hoe moet bij juiste uitlegging van de artikelen 11A, lid 1, sub a, en 11C, lid 1, de maatstaf van ‘heffing’ worden bepaald voor de door een eerste leverancier als Elida Gibbs (in de situatie zoals beschreven in paragraaf 4 van de beschikking) verschuldigde BTW, wanneer:
- a)
de eerste leverancier (de ‘fabrikant’) in het kader van een reclameactie goederen tegen de fabrieksprijs rechtstreeks aan een detailhandelaar dan wel aan een groothandelaar verkoopt,
- b)
op de verpakking van die goederen een ‘geld terug’-bon voor een aangegeven bedrag is gedrukt, die aan de klant die het bewijs van aankoop van dat artikel levert en aan de andere op de bon vermelde voorwaarden voldoet, het recht geeft de bon voor het aangegeven bedrag bij de fabrikant in te wisselen, en
- c)
de klant het betrokken artikel bij een detailhandelaar koopt, de bon bij de fabrikant inlevert en het aangegeven bedrag ontvangt?
Is de maatstaf van heffing bij de fabrikant de door deze in rekening gebrachte prijs of die prijs minus het op de bon aangegeven bedrag?
Maakt het voor het antwoord op deze vraag verschil, of de fabrikant eerst aan de groothandel levert dan wel rechtstreeks aan een detailhandelaar?’
II — Bij het Hof ingediende opmerkingen
15
Schriftelijke opmerkingen werden ingediend door Gibbs, de regeringen van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Franse Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland en de Italiaanse Republiek, en de Commissie. Gibbs, de regeringen van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Helleense Republiek, en de Commissie dienden mondelinge opmerkingen in.
III — Bespreking van de aan het Hof gestelde vragen
16
Ik stel voor te beginnen bij de tweede vraag, betreffende het systeem van ‘geld terug’-bonnen, daar ik het met de Duitse regering eens ben, dat een antwoord op de tweede vraag het onderzoek van de eerste vraag vergemakkelijkt.
A— ‘Geld terug’-bonnen
17
Met zijn tweede vraag wil het Tribunal in wezen vernemen, of de maatstaf van heffing in de zin van de Zesde richtlijn bij een transactie waarbij de fabrikant tegen een bepaalde prijs goederen levert aan detailhandelaren (en in bepaalde gevallen aan groothandelaren die op hun beurt leveren aan detailhandelaren), kan worden beïnvloed door de latere inwisseling door die fabrikant van op de verpakking gedrukte ‘geld terug’bonnen. Het Hof wordt met andere woorden gevraagd, of de tegenprestatie voor de oorspronkelijke levering van de goederen door de fabrikant retroactief wordt verlaagd wanneer hij naderhand een deel van de winkelprijs van die goederen terugbetaalt aan eenieder die een ‘geld terug’-bon opzendt.
18
Gibbs beklemtoont sterk het beginsel dat de BTW een omzetbelasting is, dat het om een ‘werkelijke omzet’ moet gaan en dat dit beginsel uitdrukking vindt in artikel 2 van de Eerste richtlijn (67/227/EEG) van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting (hierna: ‘Eerste richtlijn’)5., namelijk dat de BTW ‘berust op het beginsel dat van goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven welke strikt evenredig is aan de prijs van goederen en diensten, zulks ongeacht het aantal transacties welke tijdens het produktie- en distributieproces vóór de fase van heffing plaatsvonden.’6. Deze werkelijke omzet is de van de detailhandelaren ontvangen prijs minus het bedrag dat wordt betaald aan consumenten die ‘geld terug’-bonnen opzenden. Zij stelt, dat ‘het economisch gevolg van het systeem van ‘geld terug’ hetzelfde is als de situatie waarin de fabrikant korting geeft aan de winkelier, die de gehele korting op zijn beurt aan de klant doorspeelt’. Gibbs stelt dat, wil de BTW een verbruiksbelasting zijn, de fiscus slechts BTW kan ontvangen over het nettobedrag dat de eindverbruiker (in de winkel) betaalt; dit kan slechts gebeuren wanneer de terugbetaling door de fabrikant kan worden afgetrokken van de maatstaf van heffing van de oorspronkelijke levering, overeenkomstig artikel 11C, lid 1, van de Zesde richtlijn. Tot staving daarvan betoogt de Commissie, dat wanneer Gibbs de bonnen inwisselt, de prijs moet worden geacht te zijn verlaagd ‘nadat de handeling heeft plaatsgevonden’, zoals bedoeld in die bepaling.
19
Het is nuttig, eerst de winkel- of consumentenprijs onder de loep te nemen. Bij transacties als in het ‘geld terug’-systeem van Gibbs kan de tegenprestatie voor de levering van de winkelier mijns inziens alleen de gehele winkelprijs zijn. Dit is de enige identificeerbare tegenprestatie die zij ontvangt. Bovendien is het de door partijen aan de tegenprestatie gehechte ‘subjectieve waarde’ zoals bedoeld in het arrest Naturally Yours Cosmetics.7. Ook de tegenprestatie voor de oorspronkelijke levering van de fabrikant aan de winkelier moet de aanvankelijk in rekening gebrachte prijs blijven.8. Wanneer de winkelier de goederen levert, weet hij helemaal niet of de klant na de aankoop kan of zal voldoen aan de door Gibbs gestelde voorwaarden voor terugbetaling. Er is meer bepaald geen enkele manier om op het tijdstip van de oorspronkelijke levering door Gibbs te weten te komen, of enige of alle ‘geld terug’-bonnen zullen worden ingewisseld.
20
Gibbs beroept zich evenwel op artikel 11C, lid 1, van de Zesde richtlijn om te stellen, dat de maatstaf van heffing bij de eindverbruiker de prijs moet zijn minus de korting die zij aan de klant zou verlenen. Deze bepaling kan mijns inziens niet van toepassing zijn op een betaling door een derde, zoals hier het geval is. Er is geen sprake van een prijsverschil voor de partijen bij de verkoop in de winkel. Zoals de Duitse regering terecht opmerkt, kan krachtens artikel 11‘de maatstaf van heffing slechts veranderen (verminderen) door een gebeurtenis die van invloed is op de maatstaf van heffing van de transactie tussen degene die levert en de ontvanger’.9. In het arrest Boots heeft het Hof niet geoordeeld, dat een terugbetaling aan een derde (hier de klant van de winkelier) in plaats van aan de onmiddellijke klant van de belastingplichtige (hier de winkelier) van invloed kan zijn op de maatstaf van heffing van de oorspronkelijke levering.
21
Wanneer de fabrikant met succes om terugbetaling wordt verzocht, kan bovendien noch de winkelier noch de fabrikant nagaan, of de goederen waarvoor de terugbetaling wordt verricht, dezelfde zijn die de fabrikant aan een bepaalde winkelier heeft geleverd; volgens Gibbs moet de terugbetaling niettemin met die oorspronkelijke levering worden verbonden.10. Ik geloof niet, dat Gibbs in de zaak Glawe steun kan vinden om het ontbreken van een verband tussen de oorspronkelijke levering en de goederen in verband waarmee de bon naderhand wordt ingewisseld te boven te komen. In die zaak bestond de dienst uit het installeren en exploiteren van kansspelautomaten, die aldus waren afgesteld dat minstens 60 % van de inzetten aan de spelers werd uitgekeerd; het was derhalve duidelijk, dat de tegenprestatie die iedere speler voor zijn winstkans betaalde, gemiddeld 40 % van zijn inzet bedroeg. De zaak had evenwel enkel betrekking op transacties in één handelsfase, namelijk die tussen de eigenaar of exploitant van de machine en de spelers. Het Hof hanteerde de enige werkbare methode om BTW te heffen over wat sui generis weddenschappen waren. De redenering in de zeer bijzondere omstandigheden van de zaak Glawe kan niet worden geëxtrapoleerd tot een algemeen beginsel dat van toepassing is op een ingewikkelder reeks transacties in verschillende fasen van de distributieketen. De winkelier staat buiten de transactie tussen de fabrikant en de eindverbruiker in het systeem van ‘geld terug’bonnen. De poging om met Gibbs te stellen, dat de aanvaarding door de eindverbruiker van het ‘aanbod’ op de bon, dat de verkoop op detailhandelsniveau beïnvloedt, verandering kan brengen in de eerdere transactie waarbij de fabrikant goederen levert aan de winkelier, zou de commerciële realiteit ontwrichten en in het communautaire BTWstelsel een onaanvaardbare en niet te rechtvaardigen mate van onzekerheid introduceren.
22
De regering van het Verenigd Koninkrijk stelt, dat de klant die in het systeem van ‘geld terug’-bonnen van Gibbs terugbetaling ontvangt, eigenlijk een subsidie krijgt. Een dergelijke subsidie moet worden geacht ‘rechtstreeks verband te houden’ met de verkoop in de winkel in de zin van artikel 11A, lid 1, sub a, en derhalve een deel te zijn van de tegenprestatie voor die levering. Dit argument kan mij niet overtuigen. Om binnen de werkingssfeer van die bepaling te vallen, moeten subsidies deel uitmaken van de tegenprestatie die de ‘leverancier verkrijgt’. Hier wordt betaald aan de koper. Een restrictieve uitlegging van deze bepaling strookt met de noodzakelijke zekerheid bij de bepaling van de prijs en de omzet van de winkelier.
23
Volgens artikel 11A, lid 1, sub a, is de maatstaf van heffing voor goederenleveringen ‘alles wat de leverancier (…) als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde (…)’. In het arrest Boots overwoog het Hof: ‘Artikel 11A, leden 2 en 3, sommen een aantal elementen op die wel respectievelijk niet in de maatstaf van heffing moeten worden opgenomen. (…) De in lid 2 genoemde elementen worden door de richtlijn zelf als ‘tegenprestatie’ en dus als maatstaf van heffing beschouwd en de in lid 3 genoemde elementen worden, eveneens ex lege, van dit begrip tegenprestatie uitgesloten’.11. Teneinde een bepaald element te classificeren, moet volgens het Hof eerst worden nagegaan of het onder een van de in artikel 11A, leden 2 en 3, genoemde categorieën valt, en dat pas als dat niet zo is, een beroep moet worden gedaan op het algemene begrip van lid 1, sub a.
24
Weliswaar voert Gibbs geen van deze leden aan bij haar vordering tot verlaging van de door haar ontvangen tegenprestatie met het bedrag van de terugbetaling en tot daaruitvolgende aanpassing van de maatstaf van heffing, maar zij betoogt wel dat deze betalingen ‘aan de koper verleende prijskortingen’ zijn. Krachtens artikel 11A, lid 3, kunnen prijskortingen in twee gevallen in mindering worden gebracht. De terugbetaling kan mijns inziens niet worden aangemerkt als een prijskorting of -rabat in de zin van lid 3, sub b, daar zij duidelijk niet wordt toegekend ‘aan de koper’ van de fabrikant, noch wordt ‘verkregen op het tijdstip waarop de handeling wordt verricht’. Het is evenmin een bij artikel 11A, lid 3, sub a, toegestane ‘korting voor vooruitbetaling’. Artikel 11A, lid 3, sub b, voorziet met andere woorden niet in ‘prijsverminderingen’ -de algemene term die advocaat-generaal Van Gerven gebruikte in zijn conclusie in de zaak Boots12. — die onrechtstreeks voortvloeien uit contante betalingen van een derde aan de koper van goederen of diensten. Ik acht het niet redelijk om, zoals Gibbs, artikel 11A, lid 1, sub a, aldus uit te leggen, dat het impliciet de betaling van een deel van de prijs door derden van de bepaling van de maatstaf van heffing uitsluit. Zoals ik al zei, vermeldt dat lid de tegenprestatie door een derde in bewoordingen die niet verenigbaar zijn met Gibbs' betoog.
25
Het door de Commissie ondersteunde argument van Gibbs op grond van artikel 11C, lid 1, dat de inwisseling van de bon moet worden aangemerkt als een prijsvermindering na de levering, lijkt mij even weinig plausibel. Een eenzijdige betaling aan sommige klanten kan niet worden omgezet in een prijsvermindering ex post facto voor een geheel verschillende en niet geïdentificeerde transactie. In het systeem van ‘geld terug’-bonnen is niet vereist, dat de klant die om terugbetaling verzoekt, aantoont bij welke winkelier hij het produkt heeft gekocht. Zoals ik al zei, heeft het Hof voor de bepaling van de tegenprestatie in de zin van artikel 11A steeds gewezen op de noodzaak van een rechtstreeks verband tussen de geleverde goederen of diensten en de gestelde betaling. 13. Mijns inziens kan de aldus bepaalde maatstaf van heffing van een transactie slechts overeenkomstig artikel 11C, lid 1, worden verlaagd, wanneer er een vergelijkbaar rechtstreeks verband bestaat tussen de gestelde latere verlaging en de relevante belastbare handeling. In de onderhavige zaak is er van een dergelijk verband geen sprake. Bij de ene transactie levert Gibbs, gewoonlijk aan een winkelier, goederen voor een onveranderlijke prijs, en bij de andere betaalt zij aan een derde een deel terug van de prijs die werd betaald bij de aankoop van sommige van die goederen bij een (niet noodzakelijk dezelfde) winkelier.
26
Ik meen ook, dat het uitsluiten van een deel van de overeengekomen prijs uit de maatstaf van heffing door verwijzing naar een latere betaling van een derde aan de koper, de hele structuur van de BTW-regeling kan ontwrichten. Artikel 2, sub 1, van de Zesde richtlijn omschrijft de aan de BTW onderworpen leveringen als de leveringen van goederen of diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht.14. Volgens het Hof moet deze tegenprestatie ‘kunnen worden uitgedrukt in een geldbedrag’ en als een ‘subjectieve waarde’, namelijk het door de leverancier van de goederen of de dienstverrichter ‘werkelijk ontvangen’ bedrag, en niet een volgens objectieve maatstaven geschatte waarde».15. Het gebruik van het woord ‘subjectief’ kan tot verwarring leiden, maar het is mijns inziens bedoeld om een andere waardebepaling dan die van de partijen bij de transactie uit te sluiten.16. Indien de door de partijen bij de transactie bepaalde ‘subjectieve’ waarde kan worden gewijzigd door een daarvan volstrekt losstaande transactie tussen een partij en een derde, wordt het in de Zesde richtlijn gehanteerde begrip ‘tegenprestatie’ zoals het in de rechtspraak van het Hof is uitgelegd, mijns inziens fundamenteel ondergraven.
27
Zeer frappant leek mij ook de stelling van de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Duitse en de Griekse regering, dat aanvaarding van het argument van Gibbs en de Commissie dat deze terugbetalingen overeenkomstig artikel 11C, lid 1, achteraf van de maatstaf van heffing van de oorspronkelijke levering moeten worden afgetrokken, grote gevolgen zou hebben voor het stelsel van aftrek van voorbelasting in de Zesde richtlijn. De Duitse regering wijst erop, dat de klant van Gibbs (gewoonlijk een winkelier) geen wettelijke of andere verplichting heeft om de voorbelasting met het door Gibbs aan de derde (de klant van de winkelier) betaalde bedrag (in neerwaartse zin) aan te passen. Ter terechtzitting formuleerde de gemachtigde van het Verenigd Koninkrijk het dilemma bondig als volgt: ‘(…) hoe verlaagt in de eerste plaats de winkelier het bedrag van de voorbelasting met [de terugbetaling], en hoe verlaagt in de tweede plaats de belastingplichtige consument zijn voorbelasting met het bedrag van de subsidie?’17. Logischerwijze zou Gibbs de winkelier de BTW moeten terugbetalen die hij in de oorspronkelijke prijs te veel in rekening heeft gebracht. Dit zou uiteraard onmogelijk zijn, aangezien de winkelier niet kan worden geïdentificeerd. Het door het Hof in de zaak Bally18. genoemde doel van harmonisatie van de maatstaf van heffing van de BTW zou in het gedrang komen indien de tegenprestatie anders werd berekend voor de maatstaf van heffing van Gibbs aan de ene kant (prijs minus terugbetaling) en de aankopen van de winkelier aan de andere kant (prijs zonder kortingen). In de zaak Bally verwierp het Hof het argument dat de winkelier belasting zou moeten betalen over het bedrag dat hij na aftrek van de commissie van de emittent van kredietkaarten ontvangt, terwijl de consument met zijn kredietkaart de volle prijs met inbegrip van de BTW betaalde. Ik ben het met Gibbs en de Commissie niet eens, dat dit enkel een kwestie van factureren of administratie is. Zoals de Griekse regering terecht opmerkt, spelen facturen in het BTW-stelsel een fundamentele rol.
28
Ter terechtzitting antwoordde de Commissie op dit betoog, dat artikel 20, lid 1, sub b, als deel van het artikel over de ‘Herziening van de aftrek’, uitdrukkelijk voorziet in het geval van aftrek nadat de aangifte is ingediend. Dit is geenszins overtuigend. Het is normaal, dat er een regeling is voor dergelijke aftrekken die ontstaan overeenkomstig artikel 11C, lid 1. Het enkele vereiste dat de Lid-Staten een herzieningsregeling moeten instellen, vormt mijns inziens evenwel geen rechtvaardiging voor een uitlegging van artikel 11C, lid 1, die frontaal tegen artikel 11A ingaat. Een geldig recht om een prijsvermindering in aanmerking te nemen, kan slechts ontstaan wanneer de leverancier naderhand zijn klant een prijsvermindering toekent.19.
29
Ik meen derhalve, dat het Hof de tweede vraag van het Tribunal aldus moet beantwoorden, dat de maatstaf van heffing van de oorspronkelijke levering van de fabrikant aan de winkelier (of groothandelaar) niet wordt beïnvloed door een latere terugbetaling van de fabrikant aan de klant. Hierna moet de eerste vraag van het Tribunal worden onderzocht, die betrekking heeft op kortingbonnen.
B — Kortingbonnen
30
Gibbs betoogt, dat de belasting slechts strikt evenredig kan zijn aan de prijs van de goederen, wanneer de maatstaf van heffing wordt berekend op grond van het bedrag dat de leverancier daadwerkelijk ontvangt, hier dus na aftrek van het bedrag waartegen de bonnen zijn ingewisseld. Volgens haar kan dit resultaat op grond van artikel 11 van de Zesde richtlijn op twee wijzen worden bereikt: door de tegenprestatie in de zin van artikel 11A, lid 1, sub a, als het nettoinkomen van de fabrikant te beschouwen, of door de bij de inwisseling van de bonnen uitgegeven bedragen te beschouwen als prijsverminderingen nadat de handeling heeft plaatsgevonden, in de zin van artikel 11C, lid 1.
31
Voor de eerste benadering voert Gibbs vooral het arrest Boots aan. Hoewel zij erkent, dat het arrest van het Hof in de zaak Boots betrekking had op een stelsel waarin een winkelier zijn klanten korting verleent, stelt Gibbs dat dezelfde redenering ook kan worden toegepast op door fabrikanten aan de klanten verleende kortingen. In dat verband verwijst zij naar de redenering van de Franse Conseil d'État in de zaak Berthier-Savéco.20. De Commissie verkiest de tweede benadering. Zij stelt, dat indien een fabrikant die een kortingregeling als die van Gibbs hanteert, belasting zou moeten betalen over het volle bedrag van de oorspronkelijke levering —zoals de Commissioners vorderen — dit zou neerkomen op het gebruik van de ‘marktwaarde’, hetgeen indruist tegen artikel 11A, lid 1, sub a, zoals het door het Hof is uitgelegd. Haars inziens moet de nominale waarde van de ingewisselde bonnen overeenkomstig artikel 11C, lid 1, van de oorspronkelijke prijs worden afgetrokken.
32
Ook de Franse regering steunt de tweede benadering, zij het slechts voor goederen die de fabrikant rechtstreeks levert aan de winkelier. Wanneer er een rechtstreeks verband is, kan de inwisseling van de bonnen inderdaad worden beschouwd als een vermindering van de prijs van de oorspronkelijke levering. Naar analogie van artikel 11A, lid 3, sub b, naar luid waarvan kortingen of rabatten moeten zijn verkregen op het tijdstip van de levering, stelt zij, dat prijsvermindering na de levering overeenkomstig artikel 11C, lid 1, slechts kan plaatsvinden wanneer de korting door de leverancier wordt toegekend aan de koper. Wanneer in de distributieketen een groothandelaar optreedt, vormt de latere inwisseling van de bonnen door de fabrikant een betaling van een derde aan de winkelier.
33
De regering van het Verenigd Koninkrijk, daarin op grotendeels dezelfde gronden bijgetreden door de Duitse21., de Griekse en de Italiaanse regering, stelt, dat de bonnen geen korting op de winkelprijs opleveren die met de oorspronkelijke levering kan worden verbonden, maar wel deel uitmaken van de tegenprestatie voor de levering in de detailhandel. Daar een dergelijke stimuleringsregeling voor Gibbs evidente praktische moeilijkheden zou opleveren, vormt het gebruik van kortingbonnen een ideale methode om hetzelfde resultaat te bereiken, namelijk de klant een voordeel te verstrekken en tegelijkertijd de verkoop van de produkten van Gibbs te bevorderen. De regering van het Verenigd Koninkrijk maakt geen onderscheid tussen rechtstreekse leveringen en leveringen via een groothandelaar; deze laatste doet nog meer de onjuistheid uitkomen van het betoog van Gibbs, die verschillende transacties fictief als één enkele transactie poogt te behandelen. Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk verschilt de zaak Boots van de onderhavige zaak: anders dan in de zaak Boots verleent de winkelier in het systeem van Gibbs geen korting door de uitgifte van de bon. Het ware derhalve ‘pervers te veronderstellen, dat de winkelier de prijs van zijn goederen verlaagt op de enkele grond dat hij een bon aanneemt die is uitgegeven door een derde met wie hij geen economische band heeft en van wie hij de goederen misschien niet eens heeft gekocht’.
34
Fundamenteel in Gibbs' betoog is, dat de winkelier door een verlaging van de maatstaf van heffing van Gibbs niet mag worden benadeeld. Indien winkeliers door hun deelneming aan de reclameacties meer BTW zouden moeten betalen, zouden zij uiteraard niet geneigd zijn deel te nemen. In het model dat Gibbs het Hof heeft voorgesteld, is de winkelprijs met de waarde van de bon verminderd en wordt de van Gibbs ontvangen terugbetaling van de maatstaf van heffing van de winkelier uitgesloten. Slechts door deze ingrijpende en mijns inziens onjuiste veronderstelling slaagt Gibbs erin, de positie van de winkelier door de vermindering van de maatstaf van heffing die zij voor zichzelf vordert onaangetast te laten. Zonder die vermindering zou de inwisseling van bonnen automatisch de marge tussen de uitgaven en de ontvangsten van de winkelier vergroten, en derhalve ook de door de winkelier te betalen BTW Gelet op de gestelde analogie met de zaak Boots, wil ik erop wijzen, dat dit duidelijk niet de wijze was waarop dat bedrijf de opbrengst van een vergelijkbaar systeem berekende. Boots nam in haar brutoinkomsten voor BTW-doeleinden de bedragen op die zij in ruil voor de bonnen van de fabrikanten ontving, en was daarover dus BTW verschuldigd. Deze werkwijze werd aanvaard door alle partijen in die zaak en behoefde dus niet te worden behandeld door het Hof, dat alleen werd verzocht om een uitspraak over gevallen waarin de fabrikant geen terugbetaling verrichtte.22. Gibbs' betoog impliceert dat Boots er verkeerd aan deed, die BTW-heffing te aanvaarden. Ik meen, dat Boots handelde volgens de juiste uitlegging van artikel 11A, lid 1, sub a.
35
De bonnen die Gibbs uitgeeft, verschijnen in advertenties in kranten en tijdschriften of worden onder het publiek verspreid. Zij zijn bedoeld om consumenten door de belofte van een prijskorting aan te zetten bepaalde produkten van Gibbs te kopen. De enige functie van de bonnen is derhalve het bevorderen van de verkoop. Gibbs biedt aan, namens de consument een deel van de prijs te betalen. De winkelier wordt meegedeeld, dat als hij de bon aanneemt, Gibbs hem het bedrag zal terugbetalen waarmee hij de winkelprijs heeft verminderd. Het bedrag dat Gibbs aan de winkelier betaalt, is derhalve een deel van de winkelprijs van het produkt. Volgens artikel 11A, lid 1, sub a, vormt het een deel van de tegenprestatie die de winkelier voor de levering van de goederen ontvangt. Het wordt niet ontvangen ‘van de koper [of] van de ontvanger’ maar ‘van een derde’. Het kan evengoed worden beschouwd als een subsidie aan de consument ‘die rechtstreeks met de prijs van de handelingen’ verband houdt.23. Tussen de levering van de goederen en dit deel van de tegenprestatie bestaat er een rechtstreeks verband zoals de vaste rechtspraak van het Hof vereist.24.
36
Indien de tegenwaarde van de bon een deel is van de tegenprestatie voor de verkoop bij de winkelier, of, eenvoudiger, van de winkelprijs, ben ik het met de Duitse regering eens, dat zij niet tegelijkertijd een gedeeltelijke terugbetaling kan zijn van de oorspronkelijke tegenprestatie van de winkelier aan de fabrikant. De winkelier heeft de goederen reeds gekocht en heeft ze betaald of is betaling verschuldigd wanneer hij ze geprijsd in zijn rekken aanbiedt. Zoals de verkoopprijs riet wordt beïnvloed door het feit dat Gibbs de plaats van de consument inneemt om een deel ervan te betalen, wordt de aankoopprijs niet beïnvloed door het feit dat de bon wordt ingewisseld bij de fabrikant van wie hij het produkt heeft gekocht. Ter terechtzitting maakte de gemachtigde van de regering van het Verenigd Koninkrijk een levendige en overtuigende vergelijking waarbij de vertegenwoordigers van de fabrikant bij de toonbank aanbieden contant 10 pence van de prijs van bepaalde produkten terug te betalen. Dergelijke betalingen zouden uiteraard de oorspronkelijk door de fabrikant aan de winkelier in rekening gebrachte prijs onberoerd laten. Wij weten, dat ongeveer 30 % van Gibbs' afzet via groothandelaren wordt gerealiseerd, en in dat geval is er hoe dan ook geen eerdere verkoop waarvan de prijs moet worden verlaagd wanneer de winkelier de bonnen ter verzilvering aan de fabrikant aanbiedt.
37
Uit de aard van de terugbetaling als een tegenprestatie voor de verkoop in de winkel volgt onverbiddelijk, dat zij niet tot gevolg heeft, dat de prijs die Gibbs de winkelier aanrekent, wordt verminderd ‘nadat de handeling heeft plaatsgevonden’ in de zin van artikel 11C, lid 1.
38
Mijns inziens kan het arrest Berthier-Savéco het betoog van Gibbs niet staven. Ten eerste legde de Conseil d'État ir. dat arrest de Franse BTW-wetgeving uit, en ten tweede betrof die zaak de situatie van een winkelier die, op een tijdstip dat BTW in Frankrijk niet verschuldigd was bij verkoop in de winkel maar alleen in de groothandelsfase, vermindering vorderde van het bedrag waarover hij belasting moest betalen in verband met de aankoop van zeep bij een fabrikant die kortingbonnen had verspreid die vergelijkbaar zijn met die van Gibbs. Ik ben hoe dan ook van mening, dat de analyse van Commissaire du gouvernement Schmeltz voor de uitlegging van artikel 11A van de Zesde richtlijn relevanter is.25.
39
Ik ben derhalve van mening, dat het systeem van kortingbonnen moet worden beschouwd als een door Gibbs aanvankelijk ten voordele van de klant gefinancierde reclame, die de reputatie en de omzet van Gibbs moet vergroten. Anders dan in de zaak Boots houdt het systeem niet in, dat Gibbs haar klant achteraf een korting of een prijsvermindering verleent.
IV — Conclusie
40
Mitsdien geef ik het Hof in overweging, de vragen van het Value Added Tax Tribunal te Londen te beantwoorden als volgt:
‘Artikel 11A, lid 1, sub a, en C, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet worden uitgelegd als volgt:
- 1)
De maatstaf van heffing voor de levering van goederen aan een groot- of kleinhandelaar door een leverancier die onder potentiële consumenten kortingbonnen verspreidt met daarop een aanbod om de prijs van bepaalde produkten te verminderen, wordt niet verlaagd met de bedragen die de leverancier aan de kleinhandelaren betaalt in ruil voor de prijskorting die zij geven aan de consumenten die bij aankoop van die produkten de bonnen aanbieden.
- 2)
De maatstaf van heffing voor de levering van goederen aan een groot- of kleinhandelaar door een leverancier die op die goederen ‘geld terug’-bonnen laat drukken met daarop een aanbod om een bepaald bedrag contant terug te betalen, wordt niet verlaagd met de bedragen die de leverancier aan de consumenten betaalt overeenkomstig hetgeen is gedrukt op de door hen gekochte produkten.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑06‑1996
Oorspronkelijke taal: Engels.
— PB 1977, L 145, blz. 1.
— Cursivering van mij, wegens het belang van dit lid.’
— Arrest van 27 maart 1990, zaak C-126/88, Jurispr. 1990, blz. 1–1235 (hierna: ‘Boots’).
— Arrest van 5 mci 1994, zaak C-38/93, jurispr. 1994, blz. 1–1679.
— PB 1967, blz. 1301.
— Cursivering van Gibbs.
— Arrest van 23 november 1988, zaak 230187, Jurispr. 1988, blz. 6365, r. o. 16 en 17 (hierna: _‘ Naturally Yours ’).
— Dit geldt te meer wanneer de fabrikant oorspronkelijk aan een groothandelaar leverde.
— Cursivering in het origineel.
— Het argument wordt nog minder plausibel wanneer er een transactie plaatsvindt tussen de fabrikant en een groothandelaar. Ter terechtzitting verzocht de raadsman van Gibbs het Hof evenwel uitdrukkeli, k, zich te concentreren op gevallen waarin er geen groothandelaar is. Nu het Tribunal duidelijk heeft vastgesteld, dat die zaken de meerderheid uitmaken en alleen de Franse regering het onderscheid van belang acht, zal ik mijn onderzoek hierna beperken tot rechtstreekse leveringen aan de winkelier.
— R. o. 15.
— Punt 11.
— Zie bij voorbeeld arrest van 5 februari 1981 (zaak 154180, Cooperatieve Aardappelenbewaarplaats, Jurispr. 1981, blz. 445, r, o. 12) en arrest Naturally Yours (r. o. 12).
— Reeds aangehaald in punt 2 (cursivering van mij).
— Zie arrest Cooperatieve Aardappelenbewaarplaats, r. o. 13.
— Zie in dat verband mijn conclusie van 27 juni 1996 in zaak C-288/94, Argos Distributors, Jurispr. 1996, blz. 1–5311, punt 21.
— Zoals ik in punt 22 al zei, gebruikt de regering van het Verenigd Koninkrijk de term ‘subsidie’ hier voor een betaling die in feite een tegenprestatie van een derde is.
— Arrest van 25 mei 1993, zaak C-18/92, Jurispr. 1993, blz. 1–2871, r. o. 12.
— Zie hiervoor, punt 24.
— Arrest van 20 maart 1974, zaak nr. 85.681.
— De Duitse regering stelt evenwel, dat de maatstaf van heffing van de fabrikant kan worden verminderd, maar enkel inden bepaalde strenge voorwaarden zijn vervuld: de vermindering moet plaatsvinden bij elke transactie in de distributieketen, zodat de winkelier uiteindelijk een deel van de tegenprestatie voor de levering terugkrijgt, dat hij aan de klant kan doorspelen door het produkt goedkoper te verkop en, en de fabrikant moet een gecorrigeerde factuur opmaken op grond waarvan de winkelier de voorbelasting die hij aftrekt, dienovereenkomstig aanpast. Wat het door Gibbs gehanteerde systeem betreft, stelt zij onder verwijzing naar r. o. 22 van het arrest Boots, dat de inwisseling van de bonnen door Gibbs een tegenprestatie van een derde vormt die geen invloed heeft op de tegenprestatie voor de oorspronkelijke levering door de fabrikant.
— Zie de zaak Boots, rapport ter terechtzitting (jurispr. 1990, blz. 1–1235, punten 5, 7 en 12) en conclusie van advocaatgeneraal Van Gerven, punt 2.
— Anders dan in het systeem van ‘geld terug’-bonnen, wordt in het systeem van kortingbonnen aan de winkelier de prijskorting terugbetaald die bi op verzoek aan de consument heeft verleend.
— Zie bij voorbeeld de passages uit de in voetnoot 13 aangehaalde arresten Cooperatieve Aardappelenbewaarplaats en Naturally Yours.
— ‘En tout état de cause, le remboursement des bons par le fournisseur ne peut être considéré comme aboutissant à un véritable rabais consenti par ce dernier dès lors que son octroi dépend non de sa volonté mais de celle du consommateur et qu'il est accordé, non pas en fonction des achats effectués par son client revendeur, mais d'après le nombre d'articles vendus dans certaines conditions par ce dernier’ (conclusie gepubliceerd in Droit Fiscal 1974, blz. 37). Het arrest van de Conscil d'État wordt ook bekritiseerd in een noot in Droit Fiscal, waarin wordt gesteld, dat het voor een ‘korting’ in de ware zin van het woord noodzakelijk is, dat de verkoper de vermindering van de verkoopprijs ten voordele van de koper draagt. Dit was niet het geval in de zaak Rerthier-Savéco, waarin de fabrikant de verkoper voor dat bedrag crediteerde (blz. 34).