Einde inhoudsopgave
Telecommunicatiewet
Artikel 3.18 [Weigeringsgronden vergunning]
Geldend
Geldend vanaf 11-07-2020. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-03-2020
- Bronpublicatie:
20-05-2020, Stb. 2020, 165 (uitgifte: 12-06-2020, kamerstukken: 35153)
- Inwerkingtreding
11-07-2020, terugwerkend tot: 01-03-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-06-2020, Stb. 2020, 237 (uitgifte: 10-07-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Een vergunning wordt door Onze Minister geweigerd voor zover:
- a.
verlening daarvan in strijd is met het frequentieplan,
- b.
een doelmatig gebruik van frequentieruimte dit vordert,
- c.
reeds een vergunning voor het gebruik van de in de aanvraag gevraagde frequentieruimte is verleend, tenzij gedeeld gebruik van frequentieruimte mogelijk is,
- d.
deze is gevraagd voor het verspreiden van programma-aanbod ter uitvoering van de publieke mediaopdracht, bedoeld in artikel 2.1 van de Mediawet 2008, en de vergunning zal worden verleend op één van de wijzen als bedoeld in artikel 3.10,
- e.
feiten of omstandigheden er naar het oordeel van Onze Minister op duiden dat de veiligheid van de staat of de openbare orde door het verlenen van de vergunning in gevaar kan worden gebracht, of
- f.
verlening daarvan in strijd zou zijn met de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens artikel 6.23 van de Mediawet 2008, gestelde regels.
2.
Een vergunning kan door Onze Minister worden geweigerd voor zover:
- a.
een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen,
- b.
de aanvrager niet heeft voldaan aan op hem rustende verplichtingen, voortvloeiend uit een eerder aan hem verleende vergunning,
- c.
door het verlenen van de vergunning aan de aanvrager de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou worden beperkt, met dien verstande dat naar redelijkheid rekening wordt gehouden met gerechtvaardigde belangen bij het gebruik van nieuwe technologie, of
- d.
de vrees is gewettigd dat door het gewenste signaal van de gebruikte radioapparaten ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in andere radioapparaten, ontvanginrichtingen of elektrische of elektronische inrichtingen.