Einde inhoudsopgave
Burgerlijk Wetboek Boek 4
Artikel 15 [Vaststelling geldvordering kinderen]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2004
- Bronpublicatie:
05-02-2004, Stb. 2004, 50 (uitgifte: 01-01-2004, kamerstukken: 29217)
- Inwerkingtreding
01-05-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-02-2004, Stb. 2004, 50 (uitgifte: 01-01-2004, kamerstukken: 29217)
- Vakgebied(en)
Erfrecht / Erfopvolging bij versterf
1.
Voor zover de erfgenamen over de vaststelling van de omvang van de in artikel 13 lid 3 bedoelde geldvordering niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt deze op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter vastgesteld. De artikelen 677 tot en met 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien bij de vaststelling van de in artikel 13 lid 3 bedoelde geldvordering:
- a.
omtrent de waarde van de goederen en de schulden van de nalatenschap is gedwaald en daardoor een erfgenaam voor meer dan een vierde is benadeeld,
- b.
het saldo van de nalatenschap anderszins onjuist is berekend, dan wel
- c.
de geldvordering niet is berekend overeenkomstig het deel waarop het kind aanspraak kon maken, wordt de vaststelling op verzoek van een kind of de echtgenoot dienovereenkomstig door de kantonrechter gewijzigd. Op de vaststelling is hetgeen omtrent verdeling is bepaald in de artikelen 196 leden 2, 3 en 4, 199 en 200 van Boek 3 van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij de vaststelling van de geldvordering zijn de artikelen 229 tot en met 233 van overeenkomstige toepassing.
4.
De artikelen 187 en 188 van Boek 3 zijn op de vaststelling van overeenkomstige toepassing.