Rb. Alkmaar, 25-01-2006, nr. 75431/HAZA04-857
ECLI:NL:RBALK:2006:AV0785
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
25-01-2006
- Zaaknummer
75431/HAZA04-857
- LJN
AV0785
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Arbeidsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2006:AV0785, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 25‑01‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JA 2006/48
Uitspraak 25‑01‑2006
Inhoudsindicatie
Aanrijding van stewardess door piloot in golfkar op Cuba tijdens wachttijd tussen twee vluchten. Piloot aansprakelijk. Martinair, als werkgever van beiden, niet aansprakelijk voor gedraging piloot (6: 170 BW), niet aansprakelijk i.v.m. schending zorgplicht veiligheid stewardess (7: 658 BW), maar wel aansprakelijk op grond van goed werkgeverschap (7: 611 BW).
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
zaak- en rolnummer: 75431 / HA ZA 04-857
datum: 25 januari 2006
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[EISERES],
wonende te Voorburg,
EISERES bij dagvaardingen van 25 en 26 mei 2004,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. R. Gruben te Voorburg,
tegen:
[gedaagde sub 1],
wonende te Bergen aan Zee, gemeente Bergen,
GEDAAGDE sub 1,
procureur mr. H.B. de Regt,
advocaat mr. P.N. van Regteren Altena te Amsterdam,
en
de naamloze vennootschap
MARTINAIR HOLLAND N.V.,
gevestigd te Schiphol Airport, gemeente Haarlemmermeer,
GEDAAGDE sub 2,
procureur mr. G.J.S. Brusche,
advocaat mr. L.G.J. Hendrix te Amsterdam.
Partijen zullen ook in dit vonnis verder worden genoemd "[eiseres]" respectievelijk "[gedaagde sub 1]" en "Martinair".
1. HET VERDERE VERLOOP VAN HET GEDING
1.1 De rechtbank heeft in deze zaak op 28 september 2005 een tussenvonnis gewezen. De inhoud hiervan geldt als hier ingelast.
1.2 In het kader van voormeld vonnis heeft op 2 december 2005 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Vervolgens hebben partijen opnieuw vonnis gevraagd.
2. DE FEITEN
Tussen partijen staat als gesteld en onvoldoende gemotiveerd betwist het volgende vast, mede op basis van de inhoud van de overgelegde producties en in aanvulling op hetgeen in het vonnis d.d. 28 september 2005 tussen partijen is vastgesteld:
a. Op zondag 8 juni 2003 wordt door Martinair vlucht MP629 uitgevoerd van Amsterdam naar Cuba. Aan boord zijn onder meer [gedaagde sub 1] en [eiseres]. [gedaagde sub 1] is gezagvoerder van het toestel, in dienst van Martinair. [eiseres] is stewardess/purser, eveneens in dienst van Martinair. Het vliegtuig landt in Havanna, zondag 8 juni 2003. De bemanning overnacht in Havanna.
De volgende dag, maandag 9 juni 2003, vertrekt de gehele bemanning, 3 personen cockpitpersoneel ([gedaagde sub 1], [bemanningslid 1], [bemanningslid 2]) en 8 personen cabinepersoneel per bus om 14.00 uur van Havanna naar een hotel in Varadero. Onderweg wordt een pauzestop gemaakt, waarbij door iedereen een alcoholisch drankje wordt genuttigd. De bus komt hierna om ongeveer 16.30 uur bij het hotel aan.
b. [gedaagde sub 1] heeft in het hotel in ieder geval een welkomstdrankje met alcohol gedronken. Met enkele andere mannen heeft hij vervolgens nog gebiljart. Daarbij heeft [gedaagde sub 1] een biertje gedronken. Tijdens het gezamenlijk diner in het verderop gelegen restaurant heeft [gedaagde sub 1] enkele glazen witte wijn gedronken.
c. Het Martinair gezelschap heeft rond middernacht (de bar van) het restaurant verlaten. [gedaagde sub 1] verliet als laatste van de groep het restaurant, op weg terug naar het hotel. Het hotel lag enkele honderden meters verderop. Daarvoor waren de Martinair medewerkers [naam collega 1] en [bemanningslid 2] in een aldaar geparkeerd staand golfkarretje gestapt en waren daarmee in de richting van het hotel gereden. Zij waren gestopt op een plaats waar zij niet verder konden, namelijk bij de trap naar beneden in de richting van het hotel. [gedaagde sub 1] is daarna, als laatste in de rij, een aantal meters achter de rest van de groep, in hetzelfde golfkarretje gaan zitten. Dat begon te rijden. Het golfkarretje heeft [bemanningslid 1] en [eiseres] aangereden.
d. Later is in het ziekenhuis vastgesteld dat [eiseres] haar kuitbeen en scheenbeen heeft gebroken.
3. DE VERDERE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
3.1 Bij gelegenheid van de comparitie van partijen hebben [eiseres] en [gedaagde sub 1] - opnieuw - gepleit voor de toepassing van het Nederlandse recht. Martinair heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat het Cubaanse recht zou moeten worden toegepast op dit geschil. Uiteindelijk heeft Martinair echter verklaard dat zij alsnog voor de toepassing van het Nederlandse recht kiest.
De rechtbank zal daarom Nederlands recht toepassen.
Met betrekking tot de vordering van [eiseres] tegen [gedaagde sub 1]
3.2 [gedaagde sub 1] heeft in zijn schriftelijke verklaring (prod. 1 achter de conclusie van antwoord) onder meer het volgende verklaard:
"Ik ben aan de linkerkant van het golfkarretje, daar waar ook het stuur zit, met een been in het karretje gestapt (...) om deze van dichtbij wat nader te bekijken. Vrijwel tegelijkertijd begon het karretje te rijden. Hoewel ik niet weet of ik op het "gas"pedaal ben gestapt, lijkt dat een logische verklaring. U kunt zich voorstellen dat ik daarvan schrok, daar ik nooit de intentie had dit karretje in beweging te zetten en dit voor een trap stond. Ik werd in het karretje geworpen waarbij ik mij vastgreep aan het stuurtje en in een reflex een slinger aan het stuurtje heb gegeven om de trap te vermijden.
Vervolgens kwam het karretje waardoor ik eigenlijk werd gereden, (want van controle was geen sprake) op de steile grashelling terecht waardoor het nog meer vaart maakte. Ik heb nog gegild en ben vervolgens uit het karretje geslingerd."
[gedaagde sub 1] collega [bemanningslid 1] heeft schriftelijk onder meer het volgende verklaard (prod. 1 achter de conclusie van repliek):
"Bij de golfkar te zijn aangekomen loop ik naast (rechterzijde) [eiseres], [gedaagde sub 1] als hekkensluiter op enkele meters volgend. Nadat ik en [eiseres] de golfkar passeren, naast elkaar via de trap naar beneden lopen en het voetpad + 1 meter volgen, voel ik plotseling een klap tegen mijn linkerachterbeen waarna ik rechts naast het pad op de onverharde grond (tuin) val. Op de grond liggend zie ik dat de genoemde golfkar met [gedaagde sub 1] achter het stuur links van het pad het gras is opgereden. Tevens zie ik dat één stewardess rennend en vervolgens links voor de golfkar wegspringt waardoor zij een aanrijding kan voorkomen. De golfkar komt daarna op het grasveld tot stilstand. (...)
[gedaagde sub 1], inclusief ondergetekende en meerdere crewleden, hebben gedurende de dag vanaf de busreis tot aan het ongeval verscheidene alcoholische dranken genuttigd. Desondanks is mijn mening dat [gedaagde sub 1] geen gedragingen vertoonde welke te maken hebben met enige vorm van dronkenschap."
[eiseres]' collega [naam collega 2] heeft schriftelijk onder meer het volgende verklaard (prod. 1 achter de conclusie van repliek):
"Terwijl ik bijna van de trap af ben hoor ik veel lawaai en daar komt [gedaagde sub 1], de gezagvoerder, met het golfkarretje half om half van de trap en het gras afgereden. Ik schrik enorm en gil "pas op" of "kijk uit" en zie vervolgens [naam collega 3] voor het golfkarretje uitrennen en hoor ik [eiseres] (purser) hard gillen. Ik loop naar [eiseres] toe die aan de rand van de trap zit en zie dat haar been en enkel er totaal niet goed uitzien (...) Ondertussen komt [gedaagde sub 1] al lachend aanlopen, niet wetende wat hij allemaal heeft aangericht."
[eiseres]' collega [naam collega 3] heeft schriftelijk onder meer het volgende verklaard (prod. 1 achter de conclusie van repliek):
"[eiseres], [naam collega 2] en ik liepen voorop, onder een paraplu. Wij kwamen langs de golfkar en liepen met zijn drieën naast elkaar de trap af naar beneden. Op een gegeven moment, ongeveer halverwege de trap, voelde ik ineens iets tegen mijn benen/kuiten aan. Toen ik omkeek zag ik dat de golfkar op mijn hielen zat. [gedaagde sub 1] zat in de golfkar en kwam met flinke vaart de trap af. Ik rende zo hard ik kon voor de golfkar uit, aangezien deze nog steeds achter mij aanzat. Op een gegeven moment kon ik links naast de golfkar springen en reed de kar langs mij heen.
Tijdens het rennen hoorde ik een harde gil. Deze bleek achteraf van [eiseres] te zijn, doordat de golfkar haar geraakt had en zij gewond op de grond lag. Toen de golfkar mij passeerde zat [gedaagde sub 1] lachend in de golfkar."
[eiseres]' collega [naam collega 1] heeft schriftelijk onder meer het volgende verklaard (prod. 1 achter de conclusie van repliek):
"De bediening van het golfkarretje bestaat uit een contact (met sleutel), rem en gaspedaal. Om het golfkarretje in beweging te krijgen dient eerst het gaspedaal te worden ingetrapt waarna tevens de rem ontspant."
3.3 Uit de onder 3.2 aangehaalde verklaringen, in onderling verband gelezen, valt af te leiden dat [gedaagde sub 1] in een elektronisch aangedreven golfkarretje is gaan zitten. Hij was niet op de hoogte van de werking van dat karretje. Volgens zijn eigen lezing moet [gedaagde sub 1] daarbij met zijn rechterbeen of -voet het gaspedaal hebben geraakt, waardoor het karretje in beweging kwam. Het karretje is gaan rijden en heeft even later onder andere [eiseres] aangereden.
Nog daargelaten hetgeen enkele aanwezigen schriftelijk hebben verklaard met betrekking tot het drankgebruik door [gedaagde sub 1], is het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank reeds voldoende om te spreken van een aan [gedaagde sub 1] toe te rekenen onrechtmatige daad jegens [eiseres]. Zeker nu [gedaagde sub 1] zelf aangeeft niet op de hoogte te zijn van de werking van het golfkarretje, heeft hij door toch in het karretje te stappen en het gaspedaal in te drukken, de kans vergroot op het ontstaan van een ongeval. Door aldus te handelen is sprake van gevaarscheppend gedrag, waarvan [gedaagde sub 1] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden. Het verweer dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden wordt hiermee verworpen.
Dat geldt evenzeer voor het verweer dat een tekortkoming van het golfkarretje de oorzaak van het ongeval is; duidelijk is dat het karretje niet uit zichzelf is gaan rijden en ten aanzien van mogelijke gebreken aan het karretje is niets gesteld of gebleken.
3.4 Een en ander houdt in dat [gedaagde sub 1] de als gevolg van deze onrechtmatige daad bij [eiseres] ontstane schade dient te vergoeden.
3.5 [gedaagde sub 1] heeft tevens onder verwijzing naar artikel 7: 658 B.W. aangevoerd dat primair de aansprakelijkheidsverzekeraar van Martinair de schade van [eiseres] dient te vergoeden, als al sprake is van aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] ziet er hierbij echter aan voorbij, dat deze bepaling in het arbeidsrecht is geschreven in het kader van de verhouding tussen de werkgever en werknemer, in dit geval [gedaagde sub 1] en Martinair. Een schadelijdende derde, zoals in dit geval [eiseres], hoeft zich daar uiteraard niets aan gelegen te laten liggen. Aan dit standpunt van [gedaagde sub 1] wordt daarom verder voorbijgegaan.
Met betrekking tot de vordering van [eiseres] tegen Martinair.
3.6 De vordering van [eiseres] jegens Martinair is naar de rechtbank begrijpt gebaseerd op twee gronden.
De eerste is de afgeleide aansprakelijkheid van Martinair als werkgever van [gedaagde sub 1] voor de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde sub 1] (art. 6: 170 B.W.).
De tweede is de rechtstreekse aansprakelijkheid van Martinair als werkgever van [eiseres] op grond van art. 7: 658 lid 2 B.W. en/of 7: 611 B.W.
3.7 [eiseres] en [gedaagde sub 1] waren ten tijde van het ongeval beiden in dienst van Martinair. Zij verbleven op Cuba in het kader van een - verplichte - rustpauze tussen twee vluchten. De overnachting op Cuba en de maaltijd werden vergoed door Martinair, als werkgever van [eiseres] en [gedaagde sub 1]. De rechtbank stelt daarom voorop dat de door [eiseres] geleden schade verband houdt met de werkzaamheden die door [eiseres] en [gedaagde sub 1] moesten worden verricht.
De aansprakelijkheid van Martinair op grond van art. 6: 170 B.W.
3.8 Martinair heeft allereerst het verweer gevoerd dat aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] ontbreekt. Onder verwijzing naar hetgeen in dit vonnis hiervoor onder 3.2 tot en met 3.5 is overwogen wordt dit verweer verworpen.
3.9 Van aansprakelijkheid van Martinair als werkgever van [gedaagde sub 1] is op grond van art. 6: 170 B.W. sprake, indien de kans op schade van [eiseres] door de werkzaamheden van [gedaagde sub 1] voor Martinair is vergroot en Martinair zeggenschap heeft gehad over de gedragingen van [gedaagde sub 1] die tot die schade hebben geleid.
Bij de beoordeling of hiervan in het onderhavige geval sprake is geweest, spelen verschillende factoren een rol.
Allereerst heeft de rechtbank hiervoor in dit vonnis al overwogen, dat moet worden geoordeeld dat het ongeval heeft plaatsgevonden in het verlengde van de door [gedaagde sub 1] te verrichten werkzaamheden.
Bovendien is de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden gerelateerd aan de werkzaamheden van [gedaagde sub 1], die immers gedurende de tijd tussen de heen- en retourvlucht op Cuba verbleef.
Daar staat echter tegenover dat de aard van de onrechtmatige gedraging, het onvoorzichtig rijden in een golfkarretje, op geen enkele wijze verband houdt met de aan [gedaagde sub 1] opgedragen werkzaamheden. Anders dan bijvoorbeeld het door de werkgever ter beschikking stellen van vervoermiddelen aan werknemers, kan ook het golfkarretje op zichzelf niet worden beschouwd als een hulpmiddel, dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking is gesteld.
Als deze factoren tegen elkaar worden afgewogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een functioneel verband tussen de onrechtmatige handeling van [gedaagde sub 1] en de aan hem opgedragen werkzaamheden.
De grond van art. 6: 170 B.W. kan daarom de vordering niet dragen.
De aansprakelijkheid van Martinair als werkgever van [eiseres]
3.10 [eiseres] neemt het standpunt in dat deze grondslag van de vordering er formeel toe leidt dat de sector kanton van de rechtbank bevoegd is. Dat standpunt deelt de rechtbank. [eiseres] heeft echter eveneens verzocht om de zaak niet te verwijzen, maar gecombineerd met de andere vorderingen af te doen. Martinair heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Aangezien geen van betrokken partijen een verwijzing verlangt, zal de rechtbank de zaak om redenen van proceseconomie niet verwijzen. Door de zaak aan zich te houden kunnen immers de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] en Martinair gezamenlijk worden behandeld en afgedaan en datzelfde geldt voor de beide grondslagen van de vordering van [eiseres] tegen Martinair. Bovendien wordt Martinair hierdoor niet van een appelinstantie beroofd; een mogelijk in te stellen hoger beroep zal door het gerechtshof worden behandeld. Dat zou ook het geval zijn, indien de sector kanton over dit onderdeel van de vordering zou beslissen.
Art. 7: 658 lid 2 B.W.
3.11 Dit artikel bepaalt dat een werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. De vraag is of in het onderhavige geval kan worden gesproken van het "uitoefenen van werkzaamheden" door [eiseres] in het kader van deze bepaling. Art. 7: 658 B.W. handelt over de zorgplicht van de werkgever voor veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. Die zorgplicht ziet volgens lid 1 van dit artikel op de inrichting en het onderhoud van lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee de arbeid wordt verricht. In het onderhavige geval kan dan worden gedacht aan de inrichting van vliegtuigen, waarin [eiseres] werkt en de apparaten, die zij daarbij moet bedienen. Deze omstandigheden zijn echter bij het ondergane ongeval niet aan de orde.
Ook dient de werkgever, nog steeds volgens lid 1 van artikel 7: 658 B.W., voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs noodzakelijk is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Niet is gebleken dat Martinair deze zorgplicht heeft geschonden. Van Martinair kon moeilijk verwacht worden dat zij [eiseres] zou hebben gewaarschuwd om niet 's nachts over het wandelpad van het restaurant in Cuba naar het hotel te lopen.
Gelet op het samenstel van deze bepalingen en de plaats ervan in de wet, is de rechtbank van oordeel dat Martinair jegens [eiseres] niet aansprakelijk is op grond van art. 7: 658 B.W.
Art. 7: 611 B.W.
3.12 Van algemene bekendheid is dat Martinair vluchten uitvoert op diverse bestemmingen in het buitenland. De veiligheid van het vliegverkeer vereist dat personeel van Martinair dat bij die vluchten betrokken is, voldoende rusttijd krijgt. Dat houdt weer in dat personeel regelmatig zal moeten verblijven op diverse plaatsen in het buitenland. De risico's die dat verblijf meebrengt, worden in het leven geroepen door de aard van de werkzaamheden, die voor Martinair worden verricht.
De vraag die de rechtbank thans heeft te beantwoorden is of het instaan voor de gevolgen van het risico dat zich in het onderhavige geval heeft verwezenlijkt, behoort tot de zorgplicht van Martinair als werkgever, of onder de eigen verantwoordelijkheid van [eiseres] valt.
De rechtbank wil de beantwoording van deze vraag niet laten afhangen van de min of meer toevallige omstandigheid dat de schade mogelijk verhaalbaar is op de aansprakelijke onrechtmatige dader. Daardoor is niet van belang dat het ongeval door [gedaagde sub 1] is veroorzaakt; het had immers op dezelfde wijze kunnen zijn veroorzaakt door een persoon, die geen enkel verhaal biedt.
Evenmin is van belang of er sprake is van enig bijzonder risico, dat aan het verblijf is verbonden. Dat in deze zaak door het verblijf op Cuba geen sprake is van een bijzonder risico - het ongeval had zich immers evengoed kunnen voordoen in Frankrijk of Duitsland - is daarom niet van belang. Mogelijk zou het eigen gedrag van [eiseres] aanleiding kunnen zijn om te spreken van een door haarzelf in het leven geroepen risico, waarvoor zij ook zelf de gevolgen dient te dragen, maar daarvan is geen sprake. [eiseres] wandelde van het restaurant naar haar hotel en het ongeval heeft plaatsgevonden, volstrekt buiten haar eigen schuld of toedoen. Van [eiseres] kan uiteraard niet verwacht worden dat zij haar hotel in het geheel niet verlaat, om de kans op ongevallen zoveel mogelijk te verkleinen.
3.13 Evenals de Hoge Raad (rov. 3.10.2 in het arrest d.d. 18 maart 2005, RvdW 2005, 46), neemt de rechtbank de eisen van goed werkgeverschap tot uitgangspunt in de arbeidsverhouding tussen [eiseres] en Martinair.
In dat kader heeft [eiseres] onbetwist gesteld dat Martinair haar niet had gewaarschuwd voor de mogelijke (financiële) gevolgen van risico's, die tijdens een verblijf in het buitenland bestaan voor werknemers.
Evenmin heeft Martinair geadviseerd een ongevallenverzekering af te sluiten.
Ten slotte heeft Martinair kennelijk ook zelf geen ongevallenverzekering voor haar werknemers afgesloten, die dekking verleent voor risico's als de onderhavige.
(Dit laatste is eveneens onbetwist gesteld door [eiseres]. Uit de conclusie van de advocaat-generaal voor het bovenvermelde arrest lijkt echter het tegendeel te volgen:
4.14 Door verweerder is aangevoerd en door KLM is gerelativeerd dat Transavia en Martinair voor hun vliegend personeel een collectieve ongevallenverzekering hadden afgesloten.
In de onderhavige procedure kan dit echter uiteraard niet tot uitgangspunt worden genomen).
3.14 Aan Martinair moet worden toegegeven dat het risico dat zich heeft gerealiseerd in het onderhavige geval, van een geheel andere aard is dan het risico in het geval van het aangehaalde arrest. Dat laat echter onverlet dat dit ook een risico is, waarvoor een ongevallenverzekering dekking zou kunnen verlenen.
Uiteraard kan [eiseres] zelf ook inschatten dat zij - evenals in Nederland - risico's loopt. Onder de geschetste omstandigheden is het echter de primaire verantwoordelijkheid van Martinair als werkgever om ervoor zorg te dragen dat zij de gevolgen van het zich verwezenlijken van deze risico's voor haar rekening neemt, al dan niet door het sluiten van een eigen verzekering. Het gaat hier immers om risico's, die verband houden met de voor haar te verrichten werkzaamheden.
Het argument van Martinair dat [eiseres] haar vordering kan verhalen op de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde sub 1] gaat overigens niet op, nu de rechtbank in de reeds besliste vrijwaringszaak heeft geoordeeld dat [gedaagde sub 1], anders dan Martinair veronderstelt, geen "adequate" aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten, nu die verzekering geen dekking biedt voor het onderhavige risico.
Overigens brengen de eisen van goed werkgeverschap en een redelijke risicoverdeling ook mee dat in gevallen als de onderhavige niet de werknemer, maar de werkgever (bij wijze van regres) de vordering op de onrechtmatige dader verhaalt.
3.15 Deze hiervoor bedoelde eisen van goed werkgeverschap brengen in het onderhavige geval dan ook mee dat voormeld risico, een ongeval tijdens het verblijf in het buitenland, voor rekening van Martinair komt.
De conclusie is daarom dat de vordering van [eiseres] jegens Martinair wel toewijsbaar is op grond van art. 7: 611 B.W.
Met betrekking tot de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure
3.16 [gedaagde sub 1] heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd, Martinair wel.
[eiseres] heeft bij conclusie van repliek aangevoerd dat er nog een afrondende orthopedische expertise zal moeten worden verricht om vast te stellen wat de blijvende ongevalsgevolgen zijn. Die stelling heeft Martinair niet weersproken.
Nu vaststaat dat er in ieder geval enige schade is geleden door [eiseres], is de verwijzing naar de schadestaatprocedure toewijsbaar.
3.17 Over de gevorderde wettelijke rente zal in de schadestaatprocedure worden beslist.
4. DE BESLISSING
De rechtbank
Veroordeelt [gedaagde sub 1] en Martinair hoofdelijk om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen de schade als gevolg van het ongeval op 9/10 juni 2003, nader op te maken bij staat;
Verwijst [gedaagde sub 1] en Martinair in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiseres] begroot op Euro 241,- aan verschotten en op Euro 1.356,- aan salaris van de procureur.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door rechter mr. L.J. Saarloos, als voorzitter van de meervoudige kamer en mr. J.M. Vrakking en mr. J. Blokland, als rechters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 januari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.