Rb. Alkmaar, 16-04-2003, nr. 14/078653-02
ECLI:NL:RBALK:2003:AF8363
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
16-04-2003
- Zaaknummer
14/078653-02
- LJN
AF8363
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2003:AF8363, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 16‑04‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑04‑2003
Inhoudsindicatie
[Verdachte heeft ]op of omstreeks 4 augustus 2001 in de gemeente Den Helder aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een blijvend litteken in het gelaat van de neus tot het linkeroor), toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) met een mes [..] in het gezicht te steken en/of te snijden;
RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer: 14/078653-02
Datum uitspraak: 16 april 2003
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende [adres], te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 02 april 2003.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 augustus 2001 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de keel en/of hals en/of het gezicht van die [slachtoffer] heeft uitgehaald en/of gezwaaid, waarbij hij die [slachtoffer] in het gezicht heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 augustus 2001 in de gemeente Den Helder aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een blijvend litteken in het gelaat van de neus tot het linkeroor), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht te steken en/of te snijden;
2. VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
3. MOTIVERING
De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de verdachte steeds ontkennend heeft verklaard, behoudens een op 5 augustus 2001 om 16.37 uur door hem afgelegde bekentenis (proces-verbaal PL 1030/01-0322596, verder te noemen: proces-verbaal, p. 47), waarop hij op 6 augustus 2001 weer is teruggekomen. De rechtbank acht genoemde bekennende verklaring niet bruikbaar voor het bewijs nu gerede twijfel is ontstaan of deze in overeenstemming met de beginselen van een goede procesorde tot stand is gekomen. Daartoe is het volgende redengevend.
Blijkens de processtukken is de verdachte op 5 augustus 2001 om 13.05 uur voorgeleid aan de inspecteur van politie en hulpofficier van justitie J.G. van der Zande, die hem vervolgens in verzekering heeft gesteld op verdenking van de feiten zoals thans ten laste gelegd. Bij zijn voorgeleiding heeft de verdachte ontkend zich hieraan schuldig te hebben gemaakt (proces-verbaal, p. 14).
Ter terechtzitting van 2 april 2003 heeft genoemde Van der Zande, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, verklaard dat de verdachte bij deze voorgeleiding wel angstig overkwam, maar niet de indruk wekte dat hij anders zou willen verklaren dan hij daarvoor had gedaan.
Blijkens het daarvan opgemaakte proces verbaal heeft de arrestantenwacht MacKay ten overstaan van verbalisant Schaafsma verklaard (proces-verbaal, p. 33) dat hij na de afwikkeling van de inverzekeringstelling heeft gehoord dat een inspecteur van politie tegen de verdachte heeft gezegd "dat als hij zou bekennen (dat) hij dan naar huis mocht met een dip-trip". Voorts heeft genoemde Schaafsma gerelateerd (proces-verbaal, p. 26) dat op 5 augustus 2001 omstreeks 13.20 uur, de inspecteur van politie Van der Zande haar vertelde dat de verdachte met haar wilde spreken omdat deze wilde bekennen en voorts dat de verdachte daarna naar huis kon.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank aannemelijk dat op 5 augustus 2001 tussen het tijdstip van de voorgeleiding en het tijdstip van genoemde bekennende verklaring, meer dan proportionele invloed op de verdachte is uitgeoefend om tot een bekentenis te komen. Voorts acht de rechtbank niet uitgesloten dat de verdachte uitsluitend onder invloed van bedoelde invloed tot zijn bekentenis is gekomen.
De verklaring van de genoemde Van der Zande, ter terechtzitting van 2 april 2003 afgelegd, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, inhoudend dat hij zich niet kan herinneren dat hij na de inverzekeringstelling met de verdachte zou hebben gesproken, noch dat hij Schaafsma over de verdachte zou hebben aangesproken, kan de bovenbedoelde gerede twijfel niet wegnemen.
Aan het overige bewijsmateriaal kan het wettig en overtuigend bewijs van het de verdachte ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank niet worden ontleend.
4. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. P.H. Lauryssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 april 2003.