Rb. Haarlem, 04-11-2003, nr. 84662/02
ECLI:NL:RBHAA:2003:AN9630
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
04-11-2003
- Zaaknummer
84662/02
- LJN
AN9630
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2003:AN9630, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 04‑11‑2003; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑11‑2003
Inhoudsindicatie
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het subsidiair aangevoerde argument van de vrouw dat op grond van de redelijkheid en de billijkheid deze schulden in het onderhavige geval niet in het kader van de verdeling van de gemeenschap door middel van verrekening voor de helft ten laste van de vrouw kunnen worden gebracht, doel treft. De rechtbank overweegt daarbij dat de man niet heeft betwist dat het feit dat hij een hoge studieschuld had opgebouwd, partijen heeft gebracht tot de beslissing om op huwelijkse voorwaarden te trouwen. De rechtbank overweegt voorts dat de studieschulden voor een opleiding tot piloot onevenredig hoog zijn, met als achtergrond dat het salaris dat vervolgens bij completering van de opleiding kan worden verdiend de aflossing van deze bovenproportionele schuld mogelijk maakt. Dankzij zijn opleiding heeft de man een baan als piloot met het daaraan verbonden salaris gekregen. De vrouw, die, overeenkomstig de kennelijke keuze van partijen, gedurende het huwelijk de zorg voor de huishouding en de drie uit het huwelijk geboren kinderen heeft gehad en niet heeft gewerkt, is thans doende haar (middelbare school) opleiding te voltooien en heeft nauwelijks enige verdien-capaciteit.
RECHTBANK TE HAARLEM
Zaaknummer : 84662/02
Datum beschikking : 4 november 2003
CH/JK
BESCHIKKING ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.Th. Maanicus,
-- tegen --
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. H.K. Garvelink.
1 Verloop van de procedure
Op 4 februari 2003 is door deze rechtbank een beschikking gegeven waarbij tussen partijen de echtscheiding is uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen is bepaald. De behandeling met betrekking tot de verrekening, de kinderbijdrage en de alimentatie voor de vrouw is daarbij Pro Forma tot 18 maart 2003 aangehouden. De behandeling met betrekking tot de omgangsregeling is Pro Forma aangehouden tot 1 mei 2003 in afwachting van rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
Voor de verdere beoordeling van de zaak zal de rechtbank uitgaan van de volgende stukken:
- De dagbepalingsbeschikking van 18 maart 2003;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 20 mei 2003;
- de brief met bijlagen van mr. Garvelink d.d. 23 mei 2003;
- de dagbepalingsbeschikking van 27 mei 2003;
- de brief van mr. Maanicus van 19 juni 2003;
- de brief van mr. Maanicus van 29 augustus 2003;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 16 september 2003;
- de brief met bijlagen van mr. Drielsma d.d. 23 september 2003;
- de brief met bijlagen van mr. Maanicus d.d. 6 oktober 2003.
2. Verdere beoordeling:
Omgangsregeling:
2.1 Ten aanzien van de omgangsregeling heeft de Raad voor de Kinderbescherming in haar rapport geadviseerd dat de man, met ingang van 1 mei 2003, eenmaal per twee weken contact met de kinderen heeft. Partijen zullen, aldus de Raad, in onderling overleg de tijdsduur van het contact per kind afspreken.
Ter zitting is gebleken dat voornoemd advies niet in praktijk is gebracht en dat de man sinds april 2003 geen contact met de kinderen heeft gehad. Omdat de communicatie tussen partijen nog moeizaam bleek te verlopen, hebben zij een afkoelingsperiode ingelast. Partijen verklaren beiden het belang van een omgangsregeling in te zien en hebben de intentie uitgesproken de contacten tussen de man en de kinderen stapsgewijs weer op te bouwen.
De rechtbank zal de omgangsregeling zoals deze met de raadsonderzoeker aanvankelijk is afgesproken in de beschikking vastleggen met de aantekening dat de regeling in onderling overleg tussen de ouders geleidelijk zal worden opgebouwd.
De rechtbank acht het, gezien het vorenstaande, prematuur om thans ook tot het vaststellen van een vakantieregeling over te gaan. Zij spreekt de verwachting uit dat partijen, wanneer de omgangsregeling eenmaal beter loopt, zelf in staat zullen zijn de vakanties in onderling overleg te verdelen.
Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en uitkering tot levensonderhoud vrouw.
2.2 Ter zitting is gebleken dat deze rechtbank zich nog kort geleden, naar aanleiding van een verzoek van de man d.d. 7 juli 2003 om wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen van 5 juni 2002, heeft gebogen over de vraag of de draagkracht van de man ruimte biedt voor vaststelling van bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen en van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw. Bij beschikking van 22 augustus 2003, zaaknummer 93749/03, heeft de rechtbank onder wijziging van de eerdere beschikking voorlopige voorzieningen, de door de man te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen bepaald op € 225,- per kind per maand, ingaande 1 juli 2003. De door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw is in diezelfde beschikking met ingang van 1 juli 2003 op nihil gesteld.
Gelet op het tijdsverloop sinds voornoemde beschikking en nu niet is gebleken dat de financiële positie van de man sindsdien aanmerkelijk is gewijzigd, zal de rechtbank zich in de onderhavige zaak aansluiten bij de uitgangspunten en uitkomst van de beoordeling in de beschikking voorlopige voorzieningen van 22 augustus 2003.
De rechtbank gaat mitsdien uit van de navolgende gegevens:
- het salaris van de man bedraagt € 6.683,34 bruto per maand;
- hij heeft recht op 8% vakantietoeslag;
- de man heeft recht op de algemene heffingskorting, alsmede op de arbeidskorting;
- de bijstandsnorm voor een alleenstaande is op hem van toepassing;
- aan premie brevetverliesverzekering betaalt hij € 63,- per maand;
- hij maakt in het kader van woon-werk verkeer vervoerskosten ad € 100,- per maand;
- hij betaalt een bedrag van € 367,- per maand aan ziektekostenverzekering en heeft daarnaast een eigen risico van € 35,- per maand;
- aan premie verplichte continue reisverzekering betaalt hij € 23,- per maand.
De rechtbank zal het daggeld, ofwel de kostenvergoeding ad € 85,- buiten beschouwing laten nu gebleken is dat het daggeld een volledige onkostenvergoeding betreft.
De man woont momenteel in een door partijen voor het uiteengaan gekochte woning in Makkum. Totdat deze woning voor een acceptabele prijs verkocht kan worden, zal de man hier blijven wonen en de lasten daarvoor dragen. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de lasten van de echtelijke woning € 1.829,- per maand aan hypotheekrente, € 93,- per maand aan premie levensverzekering, en € 95,- per maand ter zake van het eigenaarslastenforfait, bedragen.
De man heeft aangevoerd dat hij om aan zijn lopende verplichtingen te kunnen voldoen tot twee keer toe zijn kredietfaciliteiten heeft moeten verhogen. In juli 2002 heeft hij het krediet bij de ING Bank (de studieschuld in rekening-courant) verhoogd van € 6.807,-
tot € 21.807,-. Voorts is de man in februari 2003 een flexibel krediet van € 15.000,- aangegaan bij de ABN AMRO. De rechtbank houdt geen rekening met de verhoging van het krediet bij de ING-bank, noch met het nieuwe krediet bij de ABN AMRO bank. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de betalingsverplichtingen waarvoor de man de kredieten heeft benut voor zover zij betrekking hebben op de oplevering van de woning, zoals hieronder zal worden uiteengezet, bij helfte door partijen moeten worden gedragen. Voor zover zij betrekking hebben op andere schulden die door de man zijn aangegaan na het feitelijk uiteengaan van partijen, dienen deze niet op de vrouw en de kinderen te worden afgewenteld.
De rechtbank houdt rekening met kosten voor een omgangsregeling, zoals aanvankelijk bij de Raad voor de Kinderbescherming afgesproken, van eens in de twee weken een dag.
De rechtbank zal, gezien hetgeen zij hieronder zal bepalen met betrekking tot de verrekening van de studielasten tussen partijen, rekening houden met een bedrag van
€ 600,-- voor gemaakte studiekosten. Deze studiekosten zijn niet fiscaal aftrekbaar.
De rechtbank zal nu, zoals hieronder nader zal blijken, de inboedel gelijkelijk tussen partijen is verdeeld en de man daarbij de beschikking heeft gekregen over inboedel-goederen, geen rekening houden met door de man opgevoerde herinrichtingskosten.
Met de door de man opgevoerde advocaatkosten ad € 115,- per maand zal geen rekening worden gehouden, nu deze door de man niet zijn aangetoond en uit de stukken voorts is gebleken dat de man over een rechtsbijstandverzekering beschikt.
Gelet op het vorenoverwogene en rekening houdend met fiscale effecten, is de rechtbank van oordeel dat de man in staat moet worden geacht om een bijdrage voor de minderjarigen te betalen van € 225,-- per kind per maand. De rechtbank zal dit vastleggen in de beschikking. Zij is voorts van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud dient te worden afgewezen.
Afwikkeling en verrekening van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden.
2.3 Door partijen zijn de volgende vermogensbestanddelen naar voren gebracht die huns inziens betrokken dienen te worden in de beoordeling voor de verrekening:
1) de echtelijke woning in [woonplaats] en de daaraan verbonden hypotheekschuld;
2) opgebouwd spaartegoed hypotheekpremie;
3) echtelijke auto;
4) opgebouwd ouderdomspensioen van de man per 1 mei 2003;
5) opgebouwd spaartegoed kapitaalverzekering 1;
6) opgebouwd spaartegoed kapitaalverzekering 2;
7) opgebouwde waarde levensverzekering vrouw;
8) studieschuld middellang krediet ad € 83.904,-;
9) studieschuld in rekening courant ad € 5.140,-- (peildatum);
10) spaarloon man;
11) ABN-AMRO beleggingsrekeningen en AMEV spaarrekening;;
12) inboedel, c.q. uitkering inbraak.
13) kosten i.v.m. voortgang bouw en oplevering echtelijke woning;
14) woning in Italië
Partijen zijn overeengekomen als peildatum voor de samenstelling van de boedel de datum van hun feitelijk uiteengaan aan te houden. Als peildatum voor de waardebepaling van de boedel zal de rechtbank de datum van de verdeling aanhouden. Voor de waarde van de echtelijke woning zal de rechtbank de datum van taxatie van de woning aanhouden.
Ad 1. Echtelijke woning en de daaraan verbonden hypotheekschuld.
De echtelijke woning, is, in overleg tussen partijen op 12 juni 2002 door [naam makelaar], getaxeerd op een bedrag van € 365.000,--. Ter financiering van de woning is een hypothecaire geldlening ad € 362.024,-- afgesloten waarvan een bedrag van € 272.268,-- aflossingsvrij is en een bedrag van € 90.756,-- meegroeihypotheek. Partijen zijn overeengekomen dat de woning alsmede de daaraan verbonden hypotheekschuld aan de man zullen worden toegescheiden.
Ad 2. Opgebouwd spaartegoed hypotheekpremie.
Dit tegoed, de depotwaarde van de meegroeihypotheek op de echtelijke woning, bedraagt € 997,-- en zal worden toebedeeld aan de man.
Ad 3. Echtelijke auto.
De auto, een Volkswagen Transporter T4, is in overleg tussen partijen getaxeerd door Autobedrijf Pheiffer BV op een bedrag van € 4.000,-- . Nu de man, naar het oordeel van de rechtbank op dit moment, gezien de afstand tussen zijn woning en zijn werkplek en zijn onregelmatige werktijden, meer belang heeft bij het bezit van de auto dan de vrouw, zal de auto aan de man worden toebedeeld, onder verrekening van de waarde ervan tussen partijen.
Ad 4. opgebouwd ouderdomspensioen van de man per 1 mei 2003.
Aangezien recht op verevening van dit pensioen conform de standaardverdeling van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding zal ontstaan, zal deze post bij de verrekening buiten beschouwing worden gelaten.
Ad 5 en 6. opgebouwd spaartegoed kapitaalverzekering 1 en 2;
Bij de ING bank zijn een tweetal kapitaalverzekeringen afgesloten, onder polisnummers 9252652 en 9252653. De afkoopwaarde ervan bedraagt € 17.766,52.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat deze polissen aan de man worden toebedeeld, onder verrekening van de waarde ervan tussen partijen.
Ad 7.opgebouwde waarde levensverzekering vrouw.
Van deze levensverzekeringpolis, op naam van de vrouw bij De Verzekeringsunie, onder nummer 4.325.303, bedraagt de afkoopwaarde € 5.798,--. Deze zal worden toebedeeld aan de vrouw, onder verrekening van de waarde ervan tussen partijen.
Ad 8. en 9. Studieschulden man
Op verzoek van partijen heeft de rechtbank in haar beschikking van 4 februari 2003 reeds bepaald dat de studieschulden bij de verrekening betrokken dienen te worden.
De vrouw heeft vervolgens primair aangevoerd dat de schulden zo verknocht zijn aan de man dat deze buiten de verrekening dienen te blijven. Subsidiair heeft de vrouw met betrekking tot deze schulden gesteld dat redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt dat deze niet verrekend c.q. verdeeld dienen te worden. De vrouw wijst er in dit verband dat de studieschulden al bestonden voordat partijen in het huwelijk traden. Juist met het oog op deze studieschulden zijn partijen, aldus de vrouw, op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Geen van partijen bezat vermogen en/of (andere) schulden. Om haar onduidelijke redenen zijn de studieschulden niet opgenomen in artikel 13 lid 1 van de akte van huwelijkse voorwaarden.
De rechtbank merkt ten aanzien van de primaire stelling van de vrouw op dat studieschulden, ook die welke ten huwelijk worden aangebracht, ingevolge vaste jurisprudentie, niet als verknocht kunnen worden aangeduid. De revenuen van de studie, namelijk de arbeidsinkomsten die daarmee gegenereerd worden, vallen immers ook in de gemeenschap.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het subsidiair aangevoerde argument van de vrouw dat op grond van de redelijkheid en de billijkheid deze schulden in het onderhavige geval niet in het kader van de verdeling van de gemeenschap door middel van verrekening voor de helft ten laste van de vrouw kunnen worden gebracht, doel treft. De rechtbank overweegt daarbij dat de man niet heeft betwist dat het feit dat hij een hoge studieschuld had opgebouwd, partijen heeft gebracht tot de beslissing om op huwelijkse voorwaarden te trouwen. De rechtbank overweegt voorts dat de studieschulden voor een opleiding tot piloot onevenredig hoog zijn, met als achtergrond dat het salaris dat vervolgens bij completering van de opleiding kan worden verdiend de aflossing van deze bovenproportionele schuld mogelijk maakt. Dankzij zijn opleiding heeft de man een baan als piloot met het daaraan verbonden salaris gekregen. De vrouw, die, overeenkomstig de kennelijke keuze van partijen, gedurende het huwelijk de zorg voor de huishouding en de drie uit het huwelijk geboren kinderen heeft gehad en niet heeft gewerkt, is thans doende haar (middelbare school) opleiding te voltooien en heeft nauwelijks enige verdien-capaciteit.
Gezien het feit dat de omvang van de studieschulden gerelateerd is aan de hoogte van het inkomen van de man, terwijl de mogelijkheid voor de vrouw om in de toekomst een inkomen te genereren dat afbetaling van de helft van de schuld zonder dat zij zich daarvoor grote offers behoeft te getroosten, gering is, acht de rechtbank gerechtvaardigd dat in dit geval op grond van de redelijkheid en billijkheid afgeweken wordt van het uitgangspunt dat de schulden bij helfte tussen partijen verdeeld dienen te worden. Nu de vrouw evenwel gedurende de zeven jaren dat het huwelijk geduurd heeft wel van de revenuen van de opleiding van de man geprofiteerd heeft, acht de rechtbank het redelijk dat de vrouw € 12.600,-- voor haar rekening neemt. De rechtbank zal de schulden aan de man toebedelen met verrekening van het hierbovengenoemde bedrag door de vrouw aan de man.
Ad 10. Spaarloonrekening man
Het saldo van de spaarloonregeling waaraan de man naar zijn zeggen sinds januari 2002 deelneemt, met rekeningnummer [nummer] bedraagt € 71,64. Deze zal toebedeeld worden aan de man met verrekening van de waarde tussen partijen.
Ad 11. ABN-AMRO beleggingsfondsen en AMEV spaarrekening
Zowel de ABN-Amro Netherlands Fund en Europe Fund rekeningen als de (voormalige) AMEV-rekening betreffen (spaar- en/of beleggings)rekeningen voor de kinderen van partijen. De rechtbank is van oordeel dat deze, overeenkomstig het voorstel van de man, ten goede dienen te komen, respectievelijk te blijven, van de kinderen.
Ook de Rabo Topkidrekening met nummer [nummer], de ABN-AMRO Pardoes rekening met nummer [nummer] zijn spaarrekeningen ten behoeve van de kinderen. Aangezien de kinderen bij de vrouw hoofdverblijfplaats hebben, zullen deze rekeningen zonder nadere verrekening aan de vrouw worden toebedeeld met de aantekening dat zij deze voor de kinderen zal beheren.
Ad 12. Inboedel.
Over de verdeling van de inboedel hadden partijen reeds grotendeels overeenstemming bereikt. Ter zitting hebben partijen over de resterende onderdelen afspraken gemaakt. Aan de vrouw zal worden toegescheiden: de Afrikaanse zebrabeelden, de bolderkar en de grote grenen kast. Aan de man wordt toegescheiden: de skelter en de Denon Hi-fi set. De rechtbank stelt vast dat de inboedel daarmee is verdeeld en dat geen verrekening meer behoeft plaats te vinden.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat naar aanleiding van een woninginbraak door Klaverblad Verzekeringen een bedrag is uitgekeerd aan partijen van circa € 23.998,05. Zij heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de helft van het uitgekeerde bedrag. Ter zitting is gebleken dat voor een deel van dit bedrag inboedelgoederen zijn aangeschaft die inmiddels in de verdeling van de inboedel zijn betrokken. De rest van het bedrag is overgemaakt op de gemeenschappelijke rekening van partijen zodat dit reeds mede aan de vrouw ten goede is gekomen.
Ad 13. Kosten i.v.m. voortgang bouw en oplevering echtelijke woning.
De man heeft aangevoerd dat hij in verband met de voortgang van de bouw en oplevering van de woning € 22.776,98 aan kosten heeft gemaakt. Het betreft een aanvulling op de hypotheekrente over de maanden april tot juni ad € 4.812,25, hypotheekbetalingen op het bouwdepot ad € 14.219,75 en diverse kosten ad € 3.745,-.
De vrouw heeft deze kosten niet betwist. Nu deze kosten verband houden met het afbouwen en opleveren van de gemeenschappelijke woning, is de rechtbank van oordeel dat deze schulden bij helfte tussen partijen dienen te worden verdeeld.
Ad 14. Woning in Italië
De man heeft gesteld dat in de verrekening dient te worden betrokken het aandeel van de vrouw in een woning in Italië. Volgens de man is de woning gemeenschappelijk eigendom van de vrouw en haar moeder en broer, en heeft hij tijdens het huwelijk eenmaal ƒ 1.200,-- overgemaakt en ook een aantal maanden, tot begin 2002, ƒ 200,- contant aan de moeder van de vrouw gegeven als bijdrage in de hypotheekrente voor deze woning. De vrouw heeft harerzijds uiteengezet dat de woning waaraan de man refereert toebehoort aan haar moeder. De vrouw en man hebben, volgens de vrouw, wel eens bijgedragen in de kosten voor het aanleggen van voorzieningen en voor het kopen van inboedel voor deze woning, omdat zij daar ook dikwijls verbleven.
Nu de man zijn stelling dat de woning mede toebehoort aan de vrouw niet op enigerlei wijze met stukken heeft onderbouwd zal de rechtbank deze woning niet in de verrekening betrekken.
3 Beslissing
De rechtbank:
Ten aanzien van de omgangsregeling
3.1 Bepaalt dat de man eenmaal per twee weken contact met de kinderen heeft. Partijen zullen in onderling overleg de tijdsduur van het contact per kind afspreken
Ten aanzien van de alimentatie
3.2 Bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [naam kind], geboren in de gemeente Haarlem [in] 1996;
- [naam kind], geboren in de gemeente Velsen [in] 1998;
- [naam kind], geboren in de gemeente Velsen [in] 2001,
met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op € 225,- per maand per kind.
3.3 De hiervoor vastgestelde bijdrage wordt jaarlijks van rechtswege gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
3.4 Wijst het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud af.
Ten aanzien van de verdeling
3.5 Aan de man wordt toebedeeld:
a. de echtelijke woning […]
b. de hypothecaire geldlening ad € 362.024,--
c. de depotwaarde van de meegroeihypotheek op de echtelijke woning ad € 997,--
d. de Volkswagen Transporter T4
e. de kapitaalverzekeringen bij de ING onder polisnummers [nummers]
f. studieschuld middellang krediet ad € 83.904,-
g. studieschuld rekening courant ad € 21.807,-
g. het saldo van zijn spaarloonrekening, rekeningnummer [nummer]
3.6 Aan de vrouw wordt toebedeeld:
a. de levensverzekeringpolis bij De Verzekeringsunie, onder nummer [nummer], afkoopwaarde € 5.798,--
b. de spaarrekeningen Rabo Topkidrekening met nummer [nummer], ABN-AMRO Pardoes rekening met nummer [nummer], ABN-Amro Netherlands Fund en Europe Fund rekeningen en de (voormalige) AMEV-rekening (sparen Brendan)
3.7 Veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € 13.981,42 aan de man wegens overbedeling.
3.8 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
3.9 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. Heijning - Huydecoper en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 4 november 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.