Rb. Amsterdam (vzr.), 11-09-2003, nr. KG03/1692AB
ECLI:NL:RBAMS:2003:AJ9995
- Instantie
Rechtbank Amsterdam (Voorzieningenrechter)
- Datum
11-09-2003
- Zaaknummer
KG03/1692AB
- LJN
AJ9995
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2003:AJ9995, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 11‑09‑2003; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑09‑2003
Inhoudsindicatie
Eiser is een vastgoedondernemer. Hij is in opspraak geraakt door een onderzoek van justitie naar vermeende criminele feiten. Eiser is echter nimmer veroordeeld, noch is anderszins komen vast te staan dat hij strafbare feiten heeft gepleegd. De Telegraaf is uitgeefster van De Telegraaf. Gedaagde 2 is werkzaam als journalist bij de Telegraaf en schrijver van een aantal artikelen over eiser. Eiser vordert rectificatie van geciteerde uitlatingen in De Telegraaf van 3 juli 2003.
AB/MV
vonnis 11 september 2003
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t r o l n u m m e r KG 03/1692 AB v a n:
[eiser], wonende te Amsterdam,
e i s e r bij dagvaarding van 20 augustus 2003,
procureur mr. S.F. Kalff,
t e g e n :
1. de besloten vennootschap B.V. DAGBLAD DE TELEGRAAF,
gevestigd te Amsterdam,
2. [gedaagde2], mede domicilie hebbende te Amsterdam,
g e d a a g d e n,
procureur mr. K. Gilhuis.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 29 augustus 2003 heeft eiser, verder te noemen [eiser], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagden, verder ook te noemen De Telegraaf en [gedaagde2], hebben verweer
gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening.
Na verder debat hebben partijen vonnis gevraagd, welk vonnis is bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. [eiser] is vastgoedondernemer. Hij is in opspraak geraakt door een onderzoek van justitie naar vermeende criminele feiten. [eiser] is echter nimmer veroordeeld, noch is anderszins komen vast te staan dat hij strafbare feiten heeft gepleegd.
b. De Telegraaf is uitgeefster van het dagblad De Telegraaf. [gedaagde2] is werkzaam als journalist bij De Telegraaf en schrijver van een aantal artikelen over [eiser].
c. Op 3 juli 2003 heeft De Telegraaf onder de kop "W. H. IN CEL OM WAPENS - Amsterdamse politie pakt 'godfathers' aan" een artikel op de voorpagina geplaatst over de arrestatie vanwege wapenbezit van twee criminelen in de P.C. Hooftstraat te Amsterdam. Het betreft W. H. en D. S. Op pagina 6 van De Telegraaf van 3 juli 2003 is een vervolgartikel geplaatst. In dit artikel zijn een drietal, hierna geciteerde, uitlatingen over [eiser] gedaan.
(1) "De laatste tijd verschijnt H. ook weer regelmatig in het openbaar in bijzijn van de bekende Amsterdamse vastgoedhandelaar [eiser]."
(2) "Heinekenontvoerder W. H. en D. S. worden door de politie al geruime tijd beschouwd als kopstukken van de Amsterdamse onderwereld. H. behoorde tot de vriendenkring van de topcriminelen S. K. en J. M. Na de liquidatie van K. in 2000 kreeg 'zakenpartner' M. een conflict met W. H. en de Amsterdamse vastgoedhandelaar [eiser]. Als gevolg van dit conflict volgden moordaanslagen elkaar in hoog tempo op."
(3) "In een interview met deze krant noemde M. [eiser] de 'bank van de onderwereld' en W. H. 'de bewaker'. De Amsterdamse recherche probeert al geruime tijd bewijzen tegen het duo te verzamelen. Het onderzoek verloopt moeizaam, vooral ook omdat betrokkenen uit zowel de 'boven-' als 'onderwereld' doodsbang zijn om verklaringen af te leggen."
2. Thans vordert [eiser] -kort gezegd- rectificatie van de onder 1c geciteerde uitlatingen.
3. [eiser] voert ter ondersteuning van zijn vordering samengevat het volgende aan. [eiser] is de laatste tijd niet weer regelmatig in het openbaar verschenen in het gezelschap van W. H. Deze uitlating is niet alleen feitelijk onjuist doch ook suggestief en lasterlijk jegens [eiser]. Het is tevens feitelijk onjuist dat [eiser] betrokken zou zijn bij een conflict tussen de criminelen M. en W. H. De Telegraaf beschuldigt [eiser] in dit verband direct of indirect van betrokkenheid bij moordaanslagen, terwijl zij deze beschuldiging niet onderbouwt. Door daarnaast een interview (van een jaar oud) met M. te citeren suggereert De Telegraaf dat er een directe samenwerking, althans een nauwe band, tussen [eiser] en W. H. is. Het betreffende krantenartikel is zowel in zijn geheel als op onderdelen onrechtmatig jegens [eiser]. De beweringen en beschuldigingen vinden geen steun in het beschikbare feitenmateriaal. De publicatie is gebaseerd op onjuiste en onbekende bronnen en daarmee op onzorgvuldige wijze totstandgekomen. [eiser] is geen weerwoord geboden. Daarnaast is de publicatie onnodig grievend, lasterlijk en uiterst schadelijk voor de goede naam en reputatie van [eiser]. [eiser] lijdt tevens financiële schade waarvoor hij De Telegraaf aansprakelijk houdt.
4. De Telegraaf en [gedaagde2] hebben samengevat het volgende verweer gevoerd. [eiser] is al sinds het begin van de jaren negentig in opspraak. Hij is destijds onder meer verdacht van handel in XTC. Het afgelopen jaar is [eiser] voortdurend in het nieuws geweest. In augustus 2002 heeft M. [eiser] in een interview met De Telegraaf betiteld als de bank van de onderwereld die geld van criminelen zou witwassen. Tevens heeft M. mededeling gedaan van een geschil dat hij zou hebben met [eiser] en W. H. Nadien hebben zowel de televisieprogramma's Nova en Zembla als het ANP, het Algemeen Dagblad, NRC Handelsblad, het Parool, de Volkskrant, Quote en FEM/De Week aandacht besteed aan [eiser], waarbij het niet zo is dat al deze media alleen maar De Telegraaf hebben nagepraat. [eiser] is hierbij keer op keer op negatieve wijze in het nieuws is geweest. In vrijwel alle artikelen is [eiser] in één adem genoemd met W. H. Bovendien is in de media een foto verschenen waarop [eiser] samen met W. H. op een bankje zit. Ook hebben twee gerechtelijke vooronderzoeken tegen [eiser] gelopen. Het openbaar ministerie beraadt zich thans over de vraag of [eiser] vervolgd zal worden. De conclusie dient dan ook te zijn dat [eiser] een 'public figure' is.
Voor het gewraakte artikel van 3 juli 2003 geldt dat [eiser] en W. H. inderdaad recentelijk verschillende malen in het openbaar zijn gesignaleerd. De Telegraaf beschikt namelijk over verklaringen van een viertal bronnen die [eiser] en W. H. gezamenlijk hebben gezien op tijdstippen in de periode januari tot juli 2003. Eén van de bronnen is een politiebron. De politie beschikt over foto's en videomateriaal van de ontmoetingen. Alle bronnen is anonimiteit gewaarborgd. Een journalist heeft recht op de bescherming van zijn bronnen. Dat [eiser] en W. H. samen zijn gezien wordt overigens bevestigd in een brief van 11 juli 2003 van mr. Pen, raadsman van [eiser], gericht aan de hoofdcommissaris van politie. Hierin is de volgende passage opgenomen:
"Ten overvloede, [eiser] is dit jaar nimmer in het publiek gezien met W. H. Voor zover er contacten met hem zijn, gebeurd dat buiten zicht van publiek en tegen de wensen van [eiser]. Die contacten zijn buitengewoon gering in omvang, en kort van duur."
De Telegraaf en [gedaagde2] beroepen zich vervolgens op de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 10 EVRM. Het enkele feit dat een mededeling inbreuk maakt op iemands persoonlijke levenssfeer is onvoldoende om die mededeling niet meer de bescherming van artikel 10 EVRM te laten genieten. De vrijheid van meningsuiting mag alleen dan beperkt worden als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 10 lid 2 EVRM. Een van de voorwaarden is dat de beperking noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving. In het kader van deze voorwaarde dient een belangenafweging plaats te vinden die in dit geval ten gunste van De Telegraaf en van [gedaagde2] dient uit te vallen. Het bericht dat [eiser] en W. H. samen in het openbaar zijn gesignaleerd heeft nieuwswaarde, zeker nu [eiser] beweerde geen contact met W. H. te hebben. Het bericht is bovendien gebaseerd op verschillende zelfstandige en betrouwbare bronnen. Daar komt bij dat het niet de eerste keer is dat [eiser] met W. H. in verband is gebracht.
Het was beslist niet de bedoeling te suggereren dat [eiser] in verband wordt gebracht met moordaanslagen. Overigens wordt ook in het programma Zembla van 6 maart 2003 door verschillende deskundigen gezegd dat het zeer aannemelijk is dat het geschil van [eiser] en W. H. met M. ten grondslag ligt aan een aantal liquidaties. Ook in andere media is dit aan de orde gekomen. Het is overigens 'oud nieuws' en [eiser] heeft nooit eerder in rechte tegen deze publicaties opgetreden. Tot slot wordt aangevoerd dat De Telegraaf [eiser] heeft aangeboden een artikel te publiceren waarin hij zelf aan het woord komt. Hierop is [eiser] niet ingegaan.
Beoordeling van het geschil:
5. De vraag of een uitlating onrechtmatig is ligt in het spanningsveld tussen het recht op vrijheid van meningsuiting enerzijds en het recht op bescherming van de eer en goede naam en de persoonlijke levenssfeer anderzijds. Hierbij staan derhalve twee hoogwaardige maatschappelijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang dat individuele burgers niet door publicaties in de pers worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen; aan de andere kant het belang dat men zich (in het openbaar) kritisch, informerend, opiniërend, of waarschuwend moet kunnen uitlaten om te voorkomen dat door een gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. De juistheid van de aantijgingen, althans de feitelijke onderbouwing en de inkleding daarvan, vormt onder meer een omstandigheid die in de afweging van de hiervoor genoemde belangen betrokken dient te worden. Verder kan een vordering tot rectificatie blijkens artikel 6:167 BW worden toegewezen wanneer onrechtmatig is gehandeld door een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. Hierna zullen de drie onder rechtsoverweging 1c geciteerde uitlatingen worden besproken.
6. In het openbaar verschijnen met W. H.
De Telegraaf en [gedaagde2] hebben zich beroepen op een viertal anonieme bronnen waaruit zou blijken dat [eiser] en W. H. de laatste tijd regelmatig samen in het openbaar zijn verschenen. Ook ter zitting hebben De Telegraaf en [gedaagde2] hun bronnen niet willen prijsgeven, hetgeen op zich hun goed recht is. De consequentie daarvan is echter wel dat die, noch voor [eiser] noch voor de voorzieningenrechter controleerbare bronnen, niet kunnen bijdragen aan de door De Telegraaf en [gedaagde2] te verschaffen feitelijke onderbouwing van deze bewering. Zij zullen die bewering dan ook op andere wijze aannemelijk moeten maken. Daartoe kan in ieder geval de hiervoor geciteerde brief van mr. Pen strekken, zoals die door hem ter zitting is toegelicht. Volgens mr. Pen hebben W. H. en [eiser] elkaar in de periode van januari tot juli 2003 twee keer in het openbaar getroffen. Dat was echter tegen de zin van [eiser] en er was geen publiek bij aanwezig. Daaruit kan tenminste worden afgeleid dat [eiser] W. H. ook na het in november 2002 rond hun contact ontstane tumult in het openbaar is blijven zien. Dit gaat weliswaar minder ver dan de in het artikel vervatte suggestie dat [eiser] de laatste tijd regelmatig in het gezelschap van W. H. naar buiten treedt, maar als die bewering daarom al onrechtmatig zou zijn dan is het onderscheid toch te subtiel om op dit punt na meer dan twee maanden nog een rectificatie te rechtvaardigen.
7. Conflict met M., gevolgd door moordaanslagen
Met deze uitlating hebben De Telegraaf en [gedaagde2] de suggestie gewekt dat [eiser] op een of andere manier, direct of indirect, betrokken is (geweest) bij een aantal moordaanslagen, wat een ernstige beschuldiging is. Dat dit niet hun bedoeling was maakt dit niet anders. De gewraakte uitlating is in dit geding door De Telegraaf en [gedaagde2] niet feitelijk onderbouwd. Het is dan ook een lichtvaardige beschuldiging. De gevorderde rectificatie zal dan ook wat dit onderdeel betreft worden toegewezen als na te melden. De rectificatie houdt een noodzakelijke en toelaatbare beperking van de uitingsvrijheid van De Telegraaf en [gedaagde2] in en voldoet daarmee aan de eisen van artikel 10 EVRM.
8. Bank van de onderwereld
Het betreft hier een (indirect) citaat uit een interview van een jaar oud met J. M. Tal van media hebben deze kwalificatie sindsdien en ook vrij recent nog overgenomen. [eiser] is noch jegens De Telegraaf noch jegens die andere media (in rechte) opgetreden tegen deze kwalificatie of tegen kwalificaties van gelijke strekking. Onder deze omstandigheden is voor rectificatie geen plaats.
9. Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk worden gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd als na te melden. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
BESLISSING IN KORT GEDING
De voorzieningenrechter:
1. Veroordeelt gedaagden om na betekening van dit vonnis en op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat gedaagden met deze veroordeling in gebreke blijven, met een maximum van € 25.000,-, in de eerst volgende editie van dagblad De Telegraaf op pagina 3 een rectificatie in zwart kader te doen plaatsen van 10 bij 8 centimeter met de navolgende inhoud zonder dat er in hetzelfde nummer een toevoeging en/of commentaar wordt afgedrukt in woord en/of beeld:
"Rectificatie
In De Telegraaf van 3 juli 2003 is een artikel verschenen over de aanhouding van twee criminelen. Ten aanzien van de heer [eiser] is in dat artikel een suggestieve bewering vervat die onjuist en onnodig grievend jegens hem is. Niet is gebleken dat de heer [eiser] op enige wijze betrokken is bij moordaanslagen die het gevolg zouden zijn geweest van een conflict tussen criminelen. Bij vonnis van 11 september 2003 is onze publicatie op dit punt door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam onrechtmatig bevonden jegens de heer [eiser] en zijn wij veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.
De Hoofdredactie."
2. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
3. Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 11 september 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.: