Rb. Roermond, 06-10-2006, nr. 75534/KGZA06-172
ECLI:NL:RBROE:2006:AY9824
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
06-10-2006
- Zaaknummer
75534/KGZA06-172
- LJN
AY9824
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2006:AY9824, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 06‑10‑2006; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Opeisbaarheid ontbindingsvergoeding.
uitspraak: 6 oktober 2006
V O N N I S
in kort geding van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTRAK B.V.,
gevestigd te 6004 AR Weert, Roermondseweg 85,
procureur: mr. M.G.H. Terhorst;
tegen:
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie:
[T.],
wonende te [woonplaats], [adres],
procureur: mr. J.M. Pals.
Partijen worden aangeduid Intrak en [T.].
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 13 september 2006;
- de pleitnota’s, die tijdens de mondelinge behandeling op de openbare zitting van 27 september 2006 zijn overgelegd.
2. Vaststaande feiten
De rechter gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten:
- partijen hebben op 10 juli 1998 een overeenkomst gesloten, waarbij [T.] met ingang van 2 juni 1998 in dienst is getreden bij Intrak;
- in artikel 6 van die arbeidsovereenkomst is bepaald dat het [T.] is verboden binnen een tijdvak van twee jaren na beëindiging van de dienstbetrekking binnen een kring met Weert als middelpunt en met een straal van 60 kilometer, in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever te vestigen, te drijven mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, indirect of financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet of daarin aandeel te hebben van welke aard dan ook;
- in artikel 7 is bepaald dat bij overtreding van het in artikel 6 gestelde verbod [T.] ten behoeve van Intrak een dadelijk opvorderbare boete verbeurt van f. 500,-- voor elke dag dat [T.] in overtreding is;
- Intrak heeft de arbeidsovereenkomst met [T.] op 8 maart 2006 onverwijld wegens een dringende reden opgezegd;
- op 14 maart 2006 heeft [T.] de nietigheid van dit ontslag ingeroepen;
- bij beschikking van 21 april 2006 heeft de kantonrechter te Roermond de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2006 ontbonden, zulks uitsluitend voor het geval die overeenkomst op die datum nog mocht blijken te bestaan én tenzij [T.] uiterlijk op 30 april 2006 te kennen geeft haar verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst alsnog in te trekken; tevens is - voorwaardelijk en voor het geval Intrak het verzoek niet intrekt - aan [T.] een vergoeding in de zin van 7:685 lid 8 BW toegekend van bruto € 48.000,--;
- bij vonnis in kort geding van 21 april 2006 heeft de kantonrechter op een vordering van [T.] tot doorbetaling van salaris voorshands geoordeeld dat de door Intrak gestelde reden in een bodemprocedure niet een dringende reden zal blijken te zijn op grond waarvan het dienstverband met onmiddellijke ingang had mogen worden beëindigd" en voorts "dat de door [T.] geweigerde hervatting van zijn werkzaamheden en het weigeren (te) ondertekenen van een niet eerder gelezen schriftelijk stuk vooralsnog onvoldoende ernstig zijn om een dringende reden voor een ontslag op staande voet op te leveren";
- de beschikking van 21 april 2006 is op 1 september 2006 aan Intrak betekend, waarbij Intrak bevel is gedaan om de vergoeding van € 48.000,-- binnen twee dagen te betalen, bij gebreke waarvan tenuitvoerlegging van die beschikking is aangezegd;
- op 21 september 2006 heeft [T.] ten laste van Intrak executoriaal beslag gelegd onder de ABN-AMRO Bank.
3. Vorderingen en stellingen van Intrak in conventie en verweer in reconventie
Intrak stelt overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, die aan dit vonnis is gehecht. De raadsvrouw heeft op de zitting een nadere toelichting gegeven.
In dit kort geding heeft Intrak kort samengevat gevorderd [T.] te bevelen de executie van de beschikking van 21 april 2006 te schorsen totdat in de bodemprocedure is beslist over de vraag of [T.] het aan hem gegeven ontslag op staande voet terecht heeft aangevochten, het ten laste van haar door [T.] gelegde beslag op te heffen en [T.] te verbieden het overeengekomen (non-)concurrentiebeding te overtreden.
In reconventie heeft Intrak verweer gevoerd tegen de door [T.] ingestelde vorderingen.
Voor zover nodig zal op de stellingen van Intrak en het verweer nader worden ingegaan in de overwegingen.
4. Verweer van [T.] in conventie en vorderingen en stellingen in reconventie
De raadsman heeft op de zitting het gevorderde bestreden met het betoog, neergelegd in zijn pleitnotities, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast wordt aangemerkt en waarnaar ten deze wordt verwezen.
[T.] heeft voorts gevorderd:
- dat het concurrentiebeding dat is opgenomen in de artikel 6 en 7 van de arbeidsovereenkomst van partijen zal worden geschorst met ingang van 1 oktober 2006;
- Intrak te veroordelen om vanaf 1 mei 2006 aan [T.] te betalen een vergoeding in de zin van artikel 7:653 lid 4 BW ten bedrag van € 1.469,-- per maand en wel voor de duur van de periode tot aan de uit te spreken schorsing van het concurrentiebeding.
Voor zover nodig zal op het verweer van [T.] en de onderbouwing van de vordering nader worden ingegaan in de overwegingen.
5. Beoordeling van het geschil
Ontbindingsvergoeding
Partijen verschillen van mening over de vraag of [T.] de bij beschikking aan hem toegekende vergoeding van € 48.000,-- reeds thans kan executeren dan wel dat [T.] zal moeten wachten totdat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan omtrent het aan [T.] gegeven ontslag op staande voet.
Voor het antwoord op deze vraag is van belang om vast te stellen dat het vonnis van de kantonrechter waarin de ontbinding is uitgesproken, geen voorwaarde bevat (anders dan de gebruikelijke tot eventuele intrekking van het verzoek) waaraan de ontbinding of de vergoeding onderhevig is. Een dergelijke voorwaarde zou tot uitdrukking moeten komen in het dictum van het vonnis van de kantonrechter. Nu die voorwaarde niet is geformuleerd, moet het ervoor worden gehouden dat de ontbinding en de daaraan verbonden vergoeding onvoorwaardelijk zijn gewezen. De rechter is anders dan Intrak van oordeel dat een dergelijke voorwaarde niet uit de overwegingen van de kantonrechter is te herleiden.
Tot het (desverzocht) verbinden van een voorwaarde aan (met name) de ontslagvergoeding bestaat aanleiding als de kantonrechter ten tijde van zijn beslissing van oordeel is dat het gegeven ontslag op staande voet op goede gronden is geschied en het inroepen van de nietigheid daarvan in een bodemprocedure weinig kans van slagen heeft. Een aldus opgelegde voorwaarde heeft tot gevolg dat tussen het moment van ontbinding van de arbeidsovereenkomst en vaststelling van de gegrondheid van het ontslag op staande voet of het inroepen van de nietigheid ervan de werknemer noch aanspraak heeft op loon (de overeenkomst is immers ontbonden), noch aanspraak kan maken op de vergoeding voor derving van loon. Deze voor de werknemer nadelige situatie komt voort uit de inschatting door de kantonrechter dat het ontslag op staande voet terecht is en de daartegen ingeroepen nietigheid ongegrond.
In het geval de kantonrechter van oordeel is dat de aangevoerde gronden een ontslag op staande voet niet kunnen dragen en het daartegen gedane beroep op nietigheid gegrond is, ligt het minder voor de hand dat de kantonrechter (desverzocht) aan het uitspreken van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst de ontslagvergoeding voorwaardelijk toekent. In dat verband heeft de kantonrechter in der onderhavige zaak bij beschikking van 21 april 2006 in het kader van de vordering van [T.] tot doorbetaling van salaris voorshands geoordeeld dat de gestelde gronden voor ontslag op staande voet in een bodemprocedure niet een dringende reden zullen blijken te zijn op grond waarvan het dienstverband met onmiddellijke ingang had mogen worden beëindigd.
Intrak verzoekt de schorsing van de executie van de ontslagvergoeding omdat zij vreest een betaald bedrag niet teruggevorderd te krijgen als achteraf blijkt dat terecht ontslag op staande voet is verleend. Uit het hierboven omschreven beslissingsmodel volgt dat het betalingsmoment van de ontslagvergoeding afhankelijk is van de inschatting door de rechter van de kans dat het ontslag op staande voet al dan niet terecht zal blijken te zijn verleend. In het feit dat de kantonrechter in het onderhavige geval voorshands heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gedaan, vloeit voort dat aan het belang van de werknemer op onmiddellijke opeisbaarheid van de ontslagvergoeding voorrang wordt gegeven boven een eventueel restitutierisico van de werkgever. Het belang van de werknemer is met name daarin gelegen dat hij vanaf het moment waarop hij wegens de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen inkomen meer ontvangt over de ontslagvergoeding kan beschikken voor het opvangen van de gevolgen daarvan. [T.] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de ontslagvergoeding voor dit doel benodigt.
Intrak heeft in het licht van vorenstaande geen feiten of omstandigheden aangevoerd die grond geven tot schorsing van de executie. In dat verband rekent de rechter het Intrak aan dat Intrak tijdens de mondelinge behandeling van dit executiegeschil niet bereid is gebleken om over de periode vanaf de ontbinding tot aan het moment dat in de bodemprocedure een beslissing valt (volgens Intrak slechts korte tijd) een deel van de ontslagvergoeding aan [T.] ter beschikking te stellen in de orde van grootte van het maandelijks door [T.] gedelgde inkomen. In dat geval zou het redelijk geweest kunnen zijn om voor het overige de executie te schorsen.
Het vorenstaande betekent dat op dit moment uitgegaan dient te worden van een voor tenuitvoerlegging vatbare titel, zodat [T.] in beginsel kan voortgaan met de door hem aangevangen executie. Dit impliceert tevens dat, ondanks het feit dat Intrak bereid is voor het bedrag van de hoogte van de ontbindingsvergoeding een bankgarantie te stellen, voor toewijzing van de gevorderde opheffing van het door [T.] gelegde beslag op de bankrekening van Intrak geen plaats is.
Concurrentiebeding
Partijen zijn bij het sluiten van de hernieuwde arbeidsovereenkomst op 10 juli 1998 uitdrukkelijk overeengekomen dat het [T.] gedurende een periode van twee jaar na beëindiging van de dienstbetrekking verboden is binnen een kring met Weert als middelpunt en met een straal van 60 kilometer, in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever te vestigen, te drijven mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, indirect of financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet of daarin aandeel te hebben van welke aard dan ook. Bij overtreding van het beding verbeurt [T.] een boete van f. 500,-- per dag voor iedere dag dat [T.] in overtreding is.
Intrak heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [T.] over een aanzienlijke concurrentiegevoelige kennis van en informatie over de organisatie van Intrak beschikt. [T.] heeft daartegenover gesteld dat hij door het ontslag op 8 maart 2006 van die datum niets meer van de ontwikkelingen en activiteiten van Intrak heeft meegekregen en niet meer over specifieke actuele informatie beschikt.
Voor zover [T.] op dit moment niet meer beschikt over specifieke actuele informatie, acht de rechter dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat de belangen van Intrak geen bescherming meer behoeven.
De vraag naar de reikwijdte van het concurrentiebeding hoort niet thuis in dit kort geding. Ter zitting is slechts globaal door de rechter overwogen dat onder de huidige stand van de rechtsontwikkeling aanleiding bestaat om concurrentiebedingen restrictief uit te leggen. Enerzijds betekent dit dat ondernemingen die buiten de straal van 60 kilometer zijn gevestigd, buiten het concurrentiebeding vallen, ook al bedient deze onderneming cliënten die binnen een straal van 60 kilometer van Intrak gevestigd zijn. Zulks overigens wel met inachtneming van de grenzen van rechtmatig gedrag, bij benadering daarin gelegen dat het actief benaderen van oude cliënten (die nog geen cliënt zijn van de nieuwe werkgever) als jegens Intrak onrechtmatig kan worden bestempeld. Anderzijds is er wellicht aanleiding om het concurrentiebeding te beperken in het geval de onderneming minder dan zestig kilometer van Intrak is gevestigd voor zover aannemelijk is dat het merendeel van de cliënten buiten genoemde afstand gevestigd is en/ of de aard van de werkzaamheden niet concurrerend is. In hoeverre de door [T.] benaderde werkgevers al dan niet onder het concurrentiebeding vallen, is voor de rechter in het kader van dit kort geding niet afdoende te bepalen. Aan partijen wordt geadviseerd om met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid hierover met elkaar afspraken te maken.
De vorderingen met betrekking tot het concurrentiebeding zullen derhalve worden afgewezen.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld, zodat de proceskosten zullen worden gecompenseerd zoals hierna is bepaald.
B E S L I S S I N G
De voorzieningenrechter:
in conventie
wijst de vorderingen van Intrak af;
in reconventie
wijst de vorderingen van [T.] af;
in conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers als voorzieningenrechter en door deze op de openbare civiele terechtzitting van 6 oktober 2006 uitgesproken in aanwezigheid van A.G.T. Creemers als griffier.
Type: tc.