Rb. Roermond, 19-12-2002, nr. 52398
ECLI:NL:RBROE:2002:AF2586
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
19-12-2002
- Zaaknummer
52398
- LJN
AF2586
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2002:AF2586, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 19‑12‑2002; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
FJR 2004, 24 met annotatie van I.J. Pieters
Uitspraak 19‑12‑2002
Inhoudsindicatie
-
Zaak-/rolnummer: 52398 / JE RK 02-684.
Datum uitspraak: 19 december 2002.
B E S C H I K K I N G
van de kinderrechter in de Rechtbank Roermond
op het op 17 oktober 2002 ingediende verzoekschrift van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg mede kantoorhoudende te Venray tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige
- [de moeder],
wonende te [woonplaats],
[adres],
- [de vader],
wonende te [woonplaats],
[adres], als belanghebbende(n) aan.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders.
Het verloop van de procedure:
De minderjarige is onder toezicht gesteld van de stichting voornoemd, mede kantoorhoudende te Venray.
De ondertoezichtstelling loopt tot 29 november 2003.
Het hulpverleningsplan en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling zijn bij het verzoekschrift overgelegd.
De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Op 26 november 2002 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- [de moeder],
- [de vader],
- een vertegenwoordiger van voornoemde stichting.
2. Vaststelling en overwegingen:
2.1 Vast staat dat de ouders zijn gehuwd en reeds enkele jaren gescheiden leven. Een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is niet aan de orde. De ouders hebben beiden het gezag over de minderjarige kinderen. De kinderen wonen bij moeder in [woonplaats].
2.2 De gezinsvoogdij-instelling verzoekt een machtiging uithuisplaatsing af te geven voor een plaatsing van de twee jongste minderjarigen bij vader in [woonplaats]. De verschillende woonplaatsen van de ouders maakt het voor de vier kinderen problematisch om met beide ouders goed contact te onderhouden. Daarnaast is de betrouwbaarheid van de afspraken inzake een bezoekregeling met vader zeer gering.
Aan een reorganisatie en stabilisatie van het gezin is nog onvoldoende toegekomen. De kinderen zien het liefst dat vader terug in [woonplaats] komt wonen.
Of de ontwikkeling van [de minderjarige] werkelijk wordt bedreigd valt door de gezinsvoogd moeilijk in te schatten.
Hij doet het goed op school, is goed gezond en heeft het naar zijn zin in [woonplaats]. Voorts ontvangt hij veel zorg van zijn twee oudere (minderjarige) zussen.
De gezinsvoogd typeert het verzoek tot plaatsing bij vader als de minst slechte optie.
2.3 Moeder verzet zich tegen de bemoeienis van de gezinsvoogdij-instelling. Zij stelt zich op het standpunt dat ouders er zelf wel uitkomen. De kinderen dienen niet gescheiden te worden. Het is praktisch gezien onmogelijk dat alle vier de kinderen bij vader gaan wonen.
2.4 Vader kan het er mee eens zijn dat alle vier de kinderen samen blijven wonen, maar dan moet er wel een goede omgangsregeling komen. Vader vindt het prima als [de minderjarige] bij hem wil komen wonen.
2.5 De twee oudste minderjarigen hebben ter gelegenheid van het verhoor inzake de ondertoezichtstelling op een verstandige manier aangegeven dat de huidige situatie gehandhaafd zou moeten blijven zoals deze nu al enkele jaren bestaat en dat het verre de voorkeur verdient dat de kinderen bijelkaar blijven. Alle kinderen hebben contact met beide ouders zij het dat het met de afspraken niet altijd even vlekkeloos verloopt.
Het oordeel van de kinderrechter:
De kinderrechter ziet zich in dit geding vooreerst geplaatst voor de vraag of de gezinsvoogdij-instelling kan worden ontvangen in haar verzoek.
Het onderhavige verzoek is gebaseerd op artikel 1:261 BW. Het eerste lid van dat artikel bepaalt -verkort weergegeven- dat de kinderrechter de gezinsvoogdij-instelling kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding.
Gelet op het hiervoren aangehaald artikel(lid) heeft de kinderrechter de voorvraag te beantwoorden of in casu sprake is van uit huis plaatsen in de zin van bedoeld artikellid nu de gezinsvoogdij-instelling machtiging verzoekt tot plaatsing van de minderjarige bij vader.
Dienaangaande overweegt de kinderrechter als volgt.
Artikel 1:82 BW bepaalt:
"Echtgenoten zijn jegens elkaar verplicht de tot het gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden en de kosten van die verzorging en opvoeding te dragen."
Blijkens de Memorie van Toelichting op dit artikel dient 'tot het gezin behoren' ruim te worden opgevat.
Van 'tot het gezin behorende minderjarige kinderen' kan ook sprake zijn indien de minderjarige elders gaat wonen bijvoorbeeld op een internaat, dan wel een der echtgenoten het huis verlaat en elders gaat wonen. Met het feitelijk vertrek van een der echtgenoten wordt het gezin in beginsel niet opgeheven. Immers echtgenoten zijn jegens elkaar niet tot samenwoning verplicht.
In een situatie als de onderhavige waarin de echtgenoten om hen moverende redenen niet samenwonen moet er van worden uitgegaan dat de kinderen in het licht van deze bepaling tot het gezin van de echtgenoten (blijven) behoren. Dat is slechts anders indien een der echtelieden het huis verlaat en er duidelijkheid is ontstaan over de vraag of dit vertrek definitief is, anders gezegd is geschied met de bedoeling het gezin te verlaten. Die omstandigheid moet dan uit feiten en omstandigheden worden afgeleid waarbij een belangrijk feit kan zijn dat de samenwoning is beëindigd in het kader van een ingediend verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed.
Zodanige feiten en omstandigheden zijn niet gesteld en daarvan is de kinderrechter ook niet gebleken.
In het licht van al het vorenstaande komt de kinderrechter tot het oordeel dat de gezinsvoogdij-instelling niet kan worden ontvangen in haar verzoek nu geen sprake is van uit huis plaatsen in de zin van genoemd artikel 1:261 BW.
Geheel ten overvloede merkt de kinderrechter nog op dat op grond van de verkregen inlichtingen en uit de voorhanden gegevens onvoldoende kan worden afgeleid dat opvoeding en verzorging van de minderjarige gebiedt dat verblijf elders dan bij moeder noodzakelijk is.
B E S L I S S I N G:
Verklaart de gezinsvoogdij-instelling niet-ontvankelijk in haar verzoek..
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van
19 december 2002 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Type: pl
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.