Hof Amsterdam, 19-09-2019, nr. 23-001506-18
ECLI:NL:GHAMS:2019:3812
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-09-2019
- Zaaknummer
23-001506-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:3812, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑09‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1897
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2019-1259
Uitspraak 19‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling en poging zware mishandeling door gooien van een fles.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001506-18
Datum uitspraak: 19 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-701785-16 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte heeft de raadsvrouw hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primairhij op of omstreeks 27 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een beschadigde oorschelp en/of een stuk van het oor af, een snee in de wang en/of een snee in de hals), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] met dat opzet een (kapotte) fles (met kracht) in/op/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, van voornoemde [slachtoffer 1] te gooien en/of te slaan;
1. subsidiairhij op of omstreeks 27 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een (kapotte) fles (met kracht) in/op/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gegooid en/of geslagen;
1. meer subsidiairhij op of omstreeks 27 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] met een (kapotte)fles (met kracht) in/op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het hoofd te gooien en/of te slaan;
2. primairhij op of omstreeks 27 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een (kapotte) fles (met kracht) op/tegen de handen, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gegooid en/of geslagen;
2. subsidiairhij op of omstreeks 27 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] met een (kapotte) fles (met kracht) op/tegen de handen, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 2] te gooien en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen en overwegingen komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen feit 1 en feit 2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte met kracht een glazen fles heeft gegooid in de richting van een persoon in een ruimte waar veel personen aanwezig waren. De verdachte heeft met zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat een ander zou worden geraakt én letsel zou oplopen. Met betrekking tot aangever [slachtoffer 1] is sprake van zwaar lichamelijk letsel. Een litteken in het gezicht valt onder zwaar lichamelijk letsel. Gelet op het letsel aan de handen van de verdachte was de fles al stuk toen de verdachte deze gooide.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De verdachte heeft niet het (voorwaardelijk) opzet gehad om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Evenmin heeft hij (voorwaardelijk) opzet gehad om [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] pijn of letsel toe te brengen. De verdachte wilde zijn belager, niet zijnde [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2], van zich afhouden. Voorts kunnen de verwondingen aan de hand van [slachtoffer 2] niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, aangezien er geen blijvend letsel zal zijn.
Het oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 27 april 2016 omstreeks 02:30 uur stonden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naast elkaar bij een trap in club [club] te Amsterdam. De verdachte stond op enkele meters afstand van beiden op een kleine verhoging, een podiumpje/opstapje, onderaan de trap. Op enig moment had hij een fles in zijn handen die hij bij de hals vasthield als een soort knuppel en gooide deze met kracht in de richting van [slachtoffer 1]. De fles kwam vol in de kaaklijn en hals van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] heeft hierdoor zware verwondingen opgelopen: een grote snee in zijn wang, een beschadigde oorschelp en een snee in zijn hals. [slachtoffer 2] is ook door deze fles geraakt toen hij deze af wilde weren om te voorkomen dat [slachtoffer 1] geraakt werd. [slachtoffer 2] heeft daarbij snijwonden opgelopen, waaronder een diepe snijwond tussen wijsvinger en duim.
Uit het voorgaande (waaronder begrepen de aard van de verwondingen bij de slachtoffers) blijkt dat de verdachte van korte afstand met aanzienlijke kracht een fles heeft gegooid in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Uit dit handelen van de verdachte leidt het hof, anders dan de raadsman, af dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij deze personen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, hetgeen ook daadwerkelijk het geval bleek te zijn bij [slachtoffer 1], die onder meer een blijvend litteken in het gezicht opliep. Dat het letsel bij [slachtoffer 2] uiteindelijk relatief beperkt is gebleven is niet aan de verdachte te danken.
Het hof merkt nog op dat de omstandigheid dat de verdachte stelt (ook) een belager te hebben willen afschrikken aan het voorgaande niet afdoet. Ook doet aan het voorgaande niet af dat niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid of de fles al dan niet reeds vóór het raken van de hand van [slachtoffer 2] gebroken was nu het gooien hiervan op de wijze als hierboven omschreven in beide gevallen een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven roept en in beide gevallen de aanvaarding van deze kans kan worden afgeleid uit het handelen van de verdachte.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen en het hof acht dan ook het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
primairhij op 27 april 2016 te Amsterdam aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadigde oorschelp, een snee in de wang en een snee in de hals, heeft toegebracht, door met dat opzet een fles met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te gooien;
2. 2 primairhij op 27 april 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een fles met kracht tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft gegooid.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – geen gevangenisstraf op te leggen, omdat dit een onevenredig zware straf is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in een loopbaantraject zit, net zijn studies [opleiding 1] en [opleiding 2] heeft afgerond en op de lijst van registeraccountants wil komen. Daar zijn integriteitseisen aan verbonden. Hij werkt hier al jaren naartoe. Bovendien heeft de zaak een enorme impact op de verdachte gehad.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de nacht van 27 april 2016 tijdens het uitgaan schuldig gemaakt aan zware mishandeling en een poging daartoe. Hiertoe heeft de verdachte in een drukke club, op Koningsnacht, een fles in de richting van anderen gegooid. Daarbij is eerst [slachtoffer 2], die de fles probeerde af te weren, aan zijn handen verwond. Daarna is de fles tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gekomen. [slachtoffer 1] heeft daardoor ernstige verwondingen aan zijn oor, wang en hals, en kaakletsel opgelopen. De verdachte heeft hierdoor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Bovendien kunnen slachtoffers van dergelijk geweld naast fysieke ook nog lang psychische nadelige gevolgen ervaren. [slachtoffer 1] zal ook in de toekomst worden geconfronteerd met het litteken in zijn gezicht en hij heeft nog pijnklachten. Daarnaast maakt dergelijk agressief gedrag in de regel grote indruk op omstanders die aanwezig zijn bij de geweldsexplosie. Ook worden door incidenten als de onderhavige de gevoelens van onveiligheid bij degenen die hiervan getuige zijn aangewakkerd.
Gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, is naar het oordeel van het hof in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur gerechtvaardigd.
Het hof heeft echter in het voordeel van de verdachte ook acht geslagen op de ouderdom van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze naar voren zijn gekomen ter terechtzitting in hoger beroep. Hij werkt full time en lijkt zijn leven op de rit te hebben. Bovendien is hij, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 augustus 2019, niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit en na 2016 niet meer (aantoonbaar) met politie en justitie in aanraking gekomen.
Het hof ziet daarin aanleiding om ten gunste van de verdachte af te wijken van de eis van de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden. In hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat het hof, met name gelet op de ernst van het feit, in hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht geen aanleiding ziet een (nog) lagere straf op te leggen dan de hieronder bedoelde en dat niet volstaan kan worden met uitsluitend een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.108,05, bestaande uit een voorschot op de vergoeding van € 4.108,05 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.608,05, bestaande uit € 4.108,05 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering tot betaling van schadevergoeding aan materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
Kleding € 150,00;
Eigen risico € 404,15;
Medische hulpmiddelen (niet vergoed) € 25,90;
Kosten psycholoog € 178,00;
Reiskosten € 50,00;
Toekomstige medische behandelingen: deze post is ter terechtzitting in eerste aanleg verhoogd tot een bedrag van € 3.300,00.
De vordering tot betaling van schadevergoeding bestaat daarnaast uit € 20.000,00 aan immateriële schade.
Bovendien zijn kosten voor rechtsbijstand van € 1.737,00 (op basis van drie punten volgens het gebruikelijke liquidatietarief) gevorderd.
De benadeelde partij heeft verzocht om bij toewijzing van de vordering het door hem geleden schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en tevens de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast heeft hij gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat uit de overgelegde stukken niet duidelijk wordt wat precies de gevolgen voor de benadeelde partij zijn en niet is onderbouwd dat de benadeelde partij psychisch letsel heeft opgelopen. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht de schadeposten 1, 2, 5 en 6 niet-ontvankelijk te verklaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgevoerde kosten met betrekking tot het eigen risico 2017 ziektekostenverzekering en de reiskosten niet nader zijn onderbouwd, de rekening van de kleding niet nader is gespecificeerd, er voor de kosten van de nadere medische behandeling geen nieuwe informatie is aangeleverd en onduidelijk is of er plastische chirurgie nodig is en hoe hoog deze kosten zullen zijn.
Het oordeel van het hof
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte materiële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Het hof is van oordeel dat de schadeposten 1 tot en met 5 – voor zover betwist – voldoende onderbouwd zijn. De verdachte is tot vergoeding van die schade, te weten een bedrag van € 808,05, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hieronder aangegeven.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering (kostenpost 6) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt vastgesteld als volgt:
1. Kleding € 150,00; 27 april 2016
2. Eigen risico 2016, 2017 € 404,15; 31 december 2017
3. Medische hulpmiddelen (niet vergoed) € 25,90; 15 juni 2016
4. Kosten psycholoog € 178,00; 9 juni 2016 (datum factuur)
5: Reiskosten € 50,00; 29 maart 2018 (datum verzoek)
Immateriële schade
Daarnaast is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebleken is dat de benadeelde partij een blijvend litteken in zijn gezicht heeft overgehouden. Hij heeft intensieve medische behandelingen moeten ondergaan. Daarnaast is hij psychisch door het geweldsincident geraakt, waarvoor hij met een psycholoog in gesprek is gegaan. Het hof acht een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 redelijk en billijk. De vordering wordt tot dat bedrag toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Een redelijke uitleg van dit artikel brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstraf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Het hof zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 1.737,00 (drie punten à € 579,00).
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.500,00, bestaande uit € 1.500,00 aan materiële schade (bestaande uit de posten: T-shirt, jeans, sneakers en winterjas) en € 3.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft verzocht om het door hem geleden schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit € 500,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. Het hof is vóór het sluiten van het onderzoek niet gebleken dat de benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Het hof heeft zal in hoger beroep dan ook oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering conform de rechtbank dient te worden toegewezen. Daarnaast heeft hij gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep opgemerkt dat onbekend is hoe de littekens er nu uitzien en hoe deze zijn geheeld en dat in andere zaken lagere bedragen zijn toegekend.
Het oordeel van het hof
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte materiële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Het hof schat het bedrag, evenals de rechtbank, op € 500,00, welk bedrag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Immateriële schade
Daarnaast is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Het hof acht het door de rechtbank toegekende bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016, redelijk en billijk.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 178 (honderdachtenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.808,05 (tienduizend achthonderdacht euro en vijf cent) bestaande uit € 808,05 (achthonderdacht euro en vijf cent) materiële schade en
€ 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.737,00 (duizend zevenhonderdzevenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.808,05 (tienduizend achthonderdacht euro en vijf cent) bestaande uit € 808,05 (achthonderdacht euro en vijf cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 89 (negenentachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt als aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade:
1. Kleding € 150,00; 27 april 2016
2. Eigen risico 2016, 2017 € 404,15; 31 december 2017
3. Medische hulpmiddelen (niet vergoed) € 25,90; 15 juni 2016
4. Kosten psycholoog € 178,00; 9 juni 2016
5: Reiskosten € 50,00; 29 maart 2018
Bepaalt als aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade: 27 april 2016.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 april 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. G. Oldekamp en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 september 2019.