Hof Amsterdam, 18-12-2012, nr. 200.108.646-01
ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0742
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
18-12-2012
- Zaaknummer
200.108.646-01
- LJN
BZ0742
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0742, Uitspraak, Hof Amsterdam, 18‑12‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:50, Niet ontvankelijk
Uitspraak 18‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Kinderalimentatie, onderbouwen stellingen.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 18 december 2012
Zaaknummer: 200.108.646/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 486085/FA RK 11-2531
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. K.L. Hellemons-Olthoff te Bussum.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 21 juni 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 maart 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 486085/FA RK 11-2531.
1.3.
Op 30 oktober 2010 is bij de griffie van dit hof binnengekomen een brief van de minderjarige [kind a].
1.4.
De vrouw heeft op 31 oktober 2012 stukken ingediend.
1.5.
De man heeft op 1 november 2012 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 12 november 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- -
de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- -
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1.
Partijen hebben van 1989 tot oktober 2000 een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 1995, […] (hierna: [kind b]) [in] 1997 en […] (hierna: [kind c]) [in] 2000 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen, die bij de vrouw verblijven.
2.2.
Partijen zijn in een op 3 oktober 2000 gesloten convenant – voor zover thans van belang – overeengekomen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen van (omgerekend) € 195,13 per kind per maand, thans geïndexeerd € 253,29 per kind per maand.
2.3.
Bij beschikking van 3 augustus 2005 van de rechtbank Amsterdam is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 217,35 per kind per maand.
2.4.
Bij beschikking van 6 april 2006 van dit hof is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 maart 2004 op nihil gesteld.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.5.
Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1965. Hij is [in] 2010 getrouwd en woont samen met zijn echtgenote en hun kinderen [minderjarige x], geboren [in] 2008 en [minderjarige y], geboren [in] 2011.
Zijn echtgenote voorziet in eigen levensonderhoud.
Hij heeft een eenmanszaak, [naam]. Volgens de belastingaanslagen over 2008 en 2009 bedroeg zijn belastbare winst respectievelijk -/- € 7.700,- en -/- € 8.280,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de aan de man toebehorende woning in [a] betaalt hij in totaal € 945,- per maand aan niet aftrekbare rente. De levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, is in februari 2009 geroyeerd omdat de premie niet meer werd betaald. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 225.000,-.
De bestuursrechtelijke premie voor een zorgverzekering bedraagt € 149,- per maand. In verband met achterstallige premiebetalingen heeft hij een schuld van € 2.198,- per januari 2012.
2.6.
Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1965. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.
Zij is werkzaam in loondienst. Volgens de loonstroken over 2011 bedroeg haar inkomen in dat jaar € 15.403,- bruto, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
Daarnaast ontvangt zij € 9.373,- bruto per jaar aan WW- en WAO-uitkering. De WW-uitkering wordt beëindigd per 20 februari 2013.
Aan huur betaalt zij € 452,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 182,- per maand.
Aan premie voor een begrafenisverzekering betaalt zij € 20,- per maand.
Aan premie voor een lijfrenteverzekering betaalt zij € 1.036,- per jaar.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van dit hof van 6 april 2006, bepaald dat de man met ingang van 1 april 2011 € 126,- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Deze beschikking is gegeven op het inleidend verzoek van de vrouw te bepalen dat de man met ingang van 1 november 2010 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen van € 247,40 per kind per maand.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, - naar het hof begrijpt: - het inleidend verzoek van de vrouw geheel af te wijzen en de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 april 2011 op nihil te stellen.
3.3.
De vrouw verzoekt - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
De behoefte van de kinderen aan een door partijen in het convenant van 3 oktober 2000 overeengekomen, thans geïndexeerde bijdrage wordt niet betwist en staat derhalve vast.
4.2.
De man stelt geen draagkracht te hebben om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen. Hij voert daartoe – kort gezegd – aan dat hij ondanks gebrek aan inkomen toch een bijdrage voor de kinderen heeft betaald waardoor schulden zijn ontstaan. Daarnaast heeft hij schulden in verband met de hypothecaire lening voor zijn al geruime tijd te koop staande woning in [a], aan de ziektekostenverzekering en aan zijn echtgenote. Als gevolg van zijn leeftijd, gebrek aan scholing, medische beperkingen en de huidige financiële crisis is het hem sinds 2003 niet gelukt een betaalde baan te vinden. Uit de eigen onderneming van de man wordt niet of nauwelijks winst gegenereerd en uit de door de man in het geding gebrachte administratie van zijn onderneming blijkt dat het inkomen van de man de bijstandsnorm niet overstijgt, aldus de man.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. Door de man is in de onderhavige procedure onvoldoende inzicht verschaft in de financiële situatie van zijn onderneming. De man heeft geen belastingaangiftes over de jaren 2010 en 2011 in het geding gebracht. Evenmin zijn er door hem (voorlopige) jaarcijfers in het geding gebracht, die een beeld hadden kunnen geven van de resultaten van zijn onderneming. Nu de man zich op het standpunt stelt dat hij geen enkele draagkracht heeft, had het op zijn weg gelegen het hof daaromtrent voldoende relevante informatie te verschaffen. De door de man in het geding gebrachte bescheiden, zoals rekeningafschriften, facturen en kasboeken zijn daartoe ontoereikend. Uitgaande van de juistheid van de stelling van de man dat het structureel financieel slecht gaat met zijn onderneming, dient de keuze tot voortzetting daarvan bovendien voor rekening en risico van de man te blijven. Daarnaast overweegt het hof ten aanzien van de door de man gestelde slechte fysieke en psychische gezondheid, dat weliswaar een medicijnenoverzicht en een brief van de huisarts zijn overgelegd, maar dat hieruit niet zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, kan worden afgeleid dat de man vanwege zijn gezondheidssituatie geen werkzaamheden (in loondienst) zou kunnen verrichten, temeer nu de man volgens mededeling ter zitting ook thans (deels) betaalde opdrachten aanneemt. Het hof overweegt voorts dat het, gelet op de betwisting door de vrouw, op de weg van de man had gelegen de door hem gestelde sollicitaties met stukken te onderbouwen. De man heeft onvoldoende met bescheiden onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat hij zich sedert 2006 voldoende heeft ingespannen om inkomen uit arbeid te genereren.
Voorts heeft de man het bestaan dan wel de noodzaak van de door hem gestelde leningen bij de DSB Bank en zijn echtgenote onvoldoende aangetoond, nog daargelaten dat hij deze leningen niet met stukken heeft onderbouwd. Verder houdt het hof geen rekening met de door de man opgevoerde lasten ter zake van zijn woning in [a], nu het een eigen keuze van de man is geweest die woning niet met zijn huidige echtgenote te gaan bewonen, en de man daarnaast onvoldoende informatie met betrekking tot de door hem genoten inkomsten uit verhuur van die woning heeft verschaft.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het door de man in hoger beroep verzochte dient te worden afgewezen en de beschikking waarvan beroep bekrachtigd dient te worden.
4.4.
Overigens overweegt het hof met betrekking tot de stelling van de man dat ook op de vrouw een informatieplicht met betrekking tot haar inkomsten rust, dat de vrouw in hoger beroep voldoende inzicht heeft verschaft in haar financiële situatie en dat uit haar inkomensgegevens kan worden afgeleid dat zij thans niet meer inkomen kan genereren.
4.5.
De grief van de man tegen de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum van 1 april 2011, zijnde de datum waarop het inleidend verzoekschrift is ingediend, faalt. De man kon immers vanaf dat tijdstip rekening houden met zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen.
4.6.
De man stelt tot slot dat hij ten onrechte niet is geïnformeerd dat zijn dochter [kind a] in eerste aanleg is gehoord en hem onvoldoende kenbaar is gemaakt wat zij besproken heeft en of dit uitsluitend betrekking heeft op het onderhavige geschil. Het hof overweegt dat de vrouw daarvan evenmin op de hoogte is gesteld en voorts dat wat daar ook van zij, dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
4.7.
Er is onvoldoende aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten, zoals door de vrouw is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2012.