HR, 22-05-2012, nr. 10/03378
ECLI:NL:HR:2012:BW5642
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-05-2012
- Zaaknummer
10/03378
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BW5642
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW5642, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW5642
ECLI:NL:HR:2012:BW5642, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW5642
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑03‑2011
- Vindplaatsen
Conclusie 22‑05‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Nr. 10/03378
Mr. Silvis
Zitting 6 maart 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 8 juni 2010 door het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2.
Namens verdachte heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het hof verdachte ten onrechte niet- ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, althans dat de beslissing van het hof onbegrijpelijk is.
4.
In zijn arrest heeft het hof ten aanzien van de ontvankelijkheid in hoger beroep het volgende overwogen en beslist:
"De inleidende dagvaarding is niet aan de verdachte in persoon betekend. De verdachte is niet ter terechtzitting van 11 mei 2007 van de politierechter verschenen. Bij vonnis van 11 mei 2007 heeft de politierechter de verdachte bij verstek veroordeeld.
De vraag rijst of zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van die terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Ingeval van bevestigende beantwoording van die vraag had verdachte - gelet op het bepaalde in artikel 408 eerste lid, aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering - zijn hoger beroep moeten instellen binnen veertien dagen na de einduitspraak van de politierechter.
Een zodanige omstandigheid is te dezen gelegen in het feit dat - blijkens het proces verbaal van het verhandelde in raadkamer van 28 maart 2007 - tijdens het verhoor van verdachte in raadkamer in het kader van een vordering verlenging van de gevangenhouding door de officier van justitie de datum van de zitting van de politierechter, te weten 11 mei 2007, aan de verdachte en diens raadsman is medegedeeld. De dag van de terechtzitting was verdachte derhalve van tevoren bekend.
Gelet op deze omstandigheid had verdachte binnen veertien dagen na het vonnis d.d. 11 mei 2007 van de politierechter hoger beroep moeten instellen.
Het hoger beroep is door de raadsman van de verdachte ingesteld op 6 juni 2007 en derhalve niet binnen veertien dagen na voormeld vonnis d.d. 11 mei 2007. Dit brengt mee dat de verdachte niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn."
5.
Genoemd proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer van 28 maart 2007 bevind zich onder de stukken en houdt -voor zover voor het middel van belang- het volgende in:
"De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:
Er zijn geen nieuwe stukken bijgekomen. Ik vorder de verlenging voor 60 dagen. Het onderzoek is afgerond.
Gronden: gezondheid of veiligheid van personen.
Zitting: PR 11 mei 2007."
6.
Het proces-verbaal van het behandelde in raadkamer bevat enkel de vermelding dat de officier van justitie heeft verklaard "Zitting: PR 11 mei 2007". Niet blijkt of de officier van justitie heeft medegedeeld of die datum definitief is, of dat slechts het voornemen bestond om deze zaak op die dag te behandelen. Voorts blijkt niet dat de dag van de terechtzitting op dat moment formeel al was vastgelegd in een dagvaarding. De akte van uitreiking bij de inleidende dagvaarding houdt in dat eerst op 18 april 2007 getracht is deze te betekenen aan verdachte.
7.
Ik meen dat de vaststelling dat de officier van justitie tijdens het verhoor van verdachte in raadkamer de datum van de (voorgenomen) zitting van de politierechter aan de verdachte en diens raadsman heeft medegedeeld, op zich niet onbegrijpelijk is. Maar is daarom de dag van de terechtzitting aan de verdachte te voren bekend? Het blijkt niet dat de dag van de terechtzitting als een vermoedelijke of als reeds bepaalde datum is genoemd.
8.
Gelet op het voorgaande acht ik 's hofs oordeel dat de dag van de terechtzitting verdachte van te voren bekend was, nu tijdens het verhoor van verdachte in raadkamer door de officier van justitie de datum van de zitting van de politierechter is medegedeeld, zonder nadere motivering, niet begrijpelijk.
9.
Het middel slaagt.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 22‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 408.1.c Sv; niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep. De door de Officier van Justitie bij de behandeling van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding gedane mededeling m.b.t. de datum waarop de zaak door de Politierechter zou worden behandeld, kan - in aanmerking genomen dat de ervaring leert dat zo’n mededeling een voorlopig karakter niet kan worden ontzegd - niet zonder meer worden aangemerkt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting verdachte tevoren bekend was ex art. 408.1.c Sv. Het middel klaagt terecht over de niet-ontvankelijkverklaring.
Partij(en)
22 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/03378
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 8 juni 2010, nummer 24/001435-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.
Het Hof heeft omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep het volgende overwogen en beslist:
"De inleidende dagvaarding is niet aan de verdachte in persoon betekend. De verdachte is niet ter terechtzitting van 11 mei 2007 van de politierechter verschenen. Bij vonnis van 11 mei 2007 heeft de politierechter de verdachte bij verstek veroordeeld.
De vraag rijst of zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van die terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Ingeval van bevestigende beantwoording van die vraag had verdachte - gelet op het bepaalde in artikel 408 eerste lid, aanhef en onder c van het Wetboek van strafvordering - zijn hoger beroep moeten instellen binnen veertien dagen na de einduitspraak van de politierechter.
Een zodanige omstandigheid is te dezen gelegen in het feit dat - blijkens het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer van 28 maart 2007 - tijdens het verhoor van verdachte in raadkamer in het kader van een vordering verlenging van de gevangenhouding door de officier van justitie de datum van de zitting van de politierechter, te weten 11 mei 2007, aan de verdachte en diens raadsman is medegedeeld. De dag van de terechtzitting was verdachte derhalve van tevoren bekend.
Gelet op deze omstandigheid had verdachte binnen veertien dagen na het vonnis d.d. 11 mei 2007 van de politierechter hoger beroep moeten instellen.
Het hoger beroep is door de raadsman van de verdachte ingesteld op 6 juni 2007 en derhalve niet binnen veertien dagen na voormeld vonnis d.d. 11 mei 2007. Dit brengt mee dat de verdachte niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn."
2.3.
Het door het Hof genoemde proces-verbaal van 28 maart 2007 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De als verdachte verschenen persoon heeft op vragen van de rechter als personalia opgegeven:
(...)
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:
Er zijn geen nieuwe stukken bijgekomen. Ik vorder de verlenging voor 60 dagen. Het onderzoek is afgerond.
Gronden: gezondheid of veiligheid van personen.
Zitting: PR 11 mei 2007."
2.4.
De door de Officier van Justitie bij de behandeling van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding gedane mededeling met betrekking tot de datum waarop de zaak door de Politierechter zou worden behandeld, kan - in aanmerking genomen dat de ervaring leert dat aan zo een mededeling een voorlopig karakter niet kan worden ontzegd - niet zonder meer worden aangemerkt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
2.5.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 mei 2012.
Beroepschrift 21‑03‑2011
Namens verzoeker, de heer [verdachte], geboren te [geboorteplaats] ([land]e) op [geboortedatum] 1953,
draag ik de volgende middelen voor tegen het arrest van het gerechtshof te Arnhem, nevenvestigingsplaats te Leeuwarden,
uitgesproken op 8 juni 2010, onder parketnummer 24-001435-07.
waarbij verzoeker niet ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep.
MIDDEL — strijd met 6 EVRM, art. 408 lid 1 onder e Wetboek van Strafvordering
Er is sprake van schending van recht en/ of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO. Het Gerechtshof heeft ten onrechte verzoeker in zijn hoger beroep niet ontvankelijk verklaard.
Toelichting
Het hof overweegt dat verzoeker in eerste feitelijke aanleg van de zittingsdatum op de hoogte was en dat derhalve de beroepstermijn veertien dagen na de uitspraak eerste aanleg expireerde. Immers, zo stelt het hof, is de dag van de inhoudelijke behandeling ter raadkamer d.d. 28 maart 2007, aan verzoeker medegedeeld. Het hof verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Los van het feit dat een eventuele mededeling ter raadkamer een voorlopige datum betreft, kan niet worden gezegd dat er sprake is van een situatie als bedoeld in art. 408 lid 1 sub c Sv. Van belang is onder meer dat een verdachte in de situatie van het verhoor ten behoeve van de strafraadkamer niet beschikt over middelen ter notitie van de medegedeelde datum. Ook is het kader van dit verhoor gericht op het wel of niet voortduren van de voorlopige hechtenis. Voorts blijkt in de praktijk dat een dergelijk aangekondigde datum na invrijheidstelling van de verdachte (of diens schorsing uit de voorlopige hechtenis) in het merendeel van de gevallen alsnog wordt gewijzigd. De enkele omstandigheid dat gedurende de zitting ter raadkamer een (voorlopige) zittingsdatum is medegedeeld, brengt immers nog niet mee dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
Het oordeel van hof is derhalve onjuist, althans niet zonder meer begrijpelijk.
Op grond van voorgaande middel is verzoeker van mening dat het arrest van het Gerechtshof te Arnhem, nevenvestigingsplaats te Leeuwarden voor vernietiging en verwijzing in aanmerking komt.
Deze schriftuur wordt ondertekend door mr V.C. van der Velde, advocaat te Almere, kantoorhoudende te 1315 CC Almere, aan de Flevostraat 6 (postbus 10096, 1301 AB), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Almere, 21 maart 2011
V.C.van der Velde