Hof 's-Hertogenbosch, 13-12-2018, nr. 17/00849
ECLI:NL:GHSHE:2018:5257
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-12-2018
- Zaaknummer
17/00849
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2018:5257, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑12‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NLF 2019/0817 met annotatie van
Uitspraak 13‑12‑2018
Inhoudsindicatie
BPM. Invoer gebruikte auto. Nu niet kan worden uitgesloten dat zich op de Nederlandse markt een referentievoertuig bevindt met een datum eerste toelating van 21 februari 2013, waarop het tarief 2012-2 is toegepast, kan dit tot geen andere conclusie leiden dan dat ook belanghebbende het tarief 2012-2 mag toepassen. Belanghebbende stelt dat de auto meer dan normale gebruiksschade heeft en dat ook vanwege het ontbreken van Nederlandstalige handleidingen en Nederlandse spraakbesturing in de software een aanvullende aftrek op de handelswaarde toegepast moet worden. Het Hof oordeelt dat de roest op het dak meer dan normale gebruiksschade vormt; de overige beschadigingen zijn normale gebruikssporen. Voorts acht het Hof aannemelijk dat het ontbreken van een Nederlandstalig literatuurpakket een waardeverminderend effect heeft op de handelswaarde van de auto. Niet aannemelijk is dat de spraakbesturing niet in het Nederlands kan worden ingesteld. Het Hof stelt de waardevermindering in goede justitie vast op € 500.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00849
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] V.O.F., thans [belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 november 2017, nummer BRE 17/2861, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en de daarbij gelijktijdig bij beschikking opgelegde verzuimboete.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag belasting voor personenauto’s en motorrijwielen (hierna: de BPM) opgelegd van € 1.282. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag is aan belanghebbende bij beschikking een verzuimboete van € 128 opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag en de verzuimboete gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 695, de beschikking verzuimboete vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.482 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan deze vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.
1.5.
Middels een nader stuk heeft de Inspecteur het incidenteel hoger beroep ingetrokken.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 oktober 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende de heer [A] , belanghebbendes gemachtigde de heer [B] , adviseur te [C] , ter bijstand vergezeld van de heer [D] , taxateur bij [E] B.V. (hierna: de heer [D] ), alsmede, namens de Inspecteur, [F] en de heren [G] , [H] en [J] , ter bijstand vergezeld van de heer [K] van Domeinen Roerende Zaken (hierna: de heer [K] ). De zaken met kenmerken 17/00849, 17/00850, 18/00083, 18/00101 en 18/00109 zijn gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.
1.7.
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een factuur betreffende de werkzaamheden van de heer [D] overgelegd.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende heeft op 25 maart 2016 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een uit Duitsland ingevoerde, gebruikte personenauto van het merk Mazda, type CX 5, 2.0 TS+ 4WD, met identificatienummer [nummer] (hierna: de auto). Als datum eerste toelating van de auto geldt 21 februari 2013.
2.2.
Voor de berekening van de verschuldigde BPM heeft belanghebbende de auto laten taxeren middels een fysieke opname op 22 maart 2016 door de heer [L] , taxateur te [C] , die zijn bevindingen heeft vastgelegd in een taxatierapport (hierna: het taxatierapport). In het taxatierapport is de handelswaarde van de auto berekend aan de hand van de koerswaardelijst van EurotaxGlass’s, verminderd met € 5.722 vanwege schade. Belanghebbende heeft de verschuldigde BPM van € 1.875 als volgt berekend:
Cataloguswaarde | € 32.885 |
Koerslijst EurotaxGlass’s | € 13.792 |
Schade | € 5.722 |
Handelswaarde (koerslijst – schade) | € 8.070 |
Afschrijving | € 24.815 |
Afschrijvingspercentage | 75,46% |
Historische BPM | € 7.639 |
Afschrijving | € 5.764 |
Verschuldigde BPM (na afronding) | € 1.875 |
2.3.
De Inspecteur heeft de auto laten hertaxeren door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) te Soesterberg. De taxatie heeft plaatsgevonden op 1 april 2016. Het daarvan opgestelde taxatierapport is gedagtekend 8 april 2016. De taxateur van DRZ heeft de handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig op € 19.000 gesteld, op die waarde een schade van € 1.813 in mindering gebracht en de handelsinkoopwaarde van de auto op € 17.187 vastgesteld.
2.4.
Met dagtekening 14 november 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag met verzuimboete opgelegd, waarbij hij de verschuldigde BPM middels forfaitaire afschrijving heeft berekend op € 3.157.Aldus bedraagt de naheffing € 3.157 -/- € 1.875 = € 1.282.
2.5.
De Rechtbank heeft de historische nieuwprijs conform hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, vastgesteld op € 35.023, de handelsinkoopwaarde vóór schadeaftrek vastgesteld aan de hand van de koerslijst EurotaxGlass’s op € 13.792, het bedrag van de waardevermindering als gevolg van schade op € 2.006 en de handelsinkoopwaarde op € 11.786. De na te heffen BPM berekent de Rechtbank als volgt:
Bruto BPM | € 7.639 | |
Historische nieuwprijs | € 35.023 | |
Handelsinkoopwaarde | € 11.786 -/- | |
Werkelijke afschrijving | € 23.237 | |
Werkelijk afschrijvingspercentage | 66,35% | |
Afschrijving o.b.v. werkelijk afschrijvingspercentage | € 5.069 -/- | |
Verschuldigde BPM | € 2.570 | |
Naheffingsaanslag (€ 2.570 -/- € 1.875) | € 695 |
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en door de Rechtbank op een juist bedrag vastgesteld?
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.Ter zitting bij de Rechtbank heeft de Inspecteur zich op het nadere standpunt gesteld dat de herstelkosten voor de beschadigde spiegelkap van € 193 in aanmerking mogen worden genomen. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur een beroep op interne compensatie gedaan voor het geval belanghebbendes hoger beroep gegrond wordt verklaard. De herstelkosten voor de spiegelkap hadden door de Rechtbank slechts voor 72% als schadeaftrek meegenomen mogen worden in plaats van voor 100%, aldus de Inspecteur.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en, primair, tot vernietiging van de naheffingsaanslag, subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Historisch tarief
4.1.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende beroep gedaan op het historische tarief geldend van 1 augustus 2012 tot en met 31 december 2012 (hierna: het tarief 2012-2). Zij wijst erop dat artikel 16a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) de mogelijkheid biedt om voor auto’s die binnen twee maanden na een tariefsverhoging voor het eerst in Nederland zijn geregistreerd, de belasting te berekenen op grond van het lagere voorafgaande tarief. Daardoor is het niet uitgesloten dat zich op de Nederlandse markt referentievoertuigen bevinden, die - net als de auto - voor het eerst zijn ingeschreven in de eerste twee maanden van 2013 en waarop het tarief 2012-2 is toegepast.
4.2.
De Inspecteur heeft belanghebbendes beroep op artikel 16a van de Wet bestreden.
4.3.
De referentievoertuigen waarmee vergeleken moet worden, zijn auto’s met een datum eerste toelating van 21 februari 2013. Artikel 16a van de Wet maakt het mogelijk dat zich op de Nederlandse markt auto’s bevinden met de datum eerste toelating 21 februari 2013, waarop het tarief van 2012-2 is toegepast. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ kan een belastingstelsel van een lidstaat slechts worden geacht verenigbaar te zijn met artikel 110 VWEU, indien vaststaat dat het zodanig is ingericht, dat in alle gevallen is uitgesloten dat ingevoerde producten zwaarder worden belast dan binnenlandse producten en dat het bijgevolg in geen geval discriminerende gevolgen heeft. De BPM bij invoer mag niet hoger zijn dan het laagste restbedrag aan BPM, dat is vervat in de waarde van gelijksoortige, reeds in Nederland geregistreerde voertuigen, oftewel de BPM op de onderhavige auto met een eerste toelating in Duitsland van 21 februari 2013, mag niet hoger zijn dan de BPM op een gelijksoortige auto met een eerste toelating in Nederland van 21 februari 2013. Nu niet kan worden uitgesloten dat zich op de Nederlandse markt een referentievoertuig bevindt met een datum eerste toelating van 21 februari 2013, waarop het tarief 2012-2 is toegepast, kan dit tot geen andere conclusie leiden dan dat ook belanghebbende het tarief 2012-2 mag toepassen. Belanghebbendes grief slaagt. De bruto BPM bedraagt alsdan, naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, € 7.415.
Onafhankelijkheid Domeinen Roerende Zaken (DRZ)
4.4.
Ter zitting heeft belanghebbende de onafhankelijkheid van DRZ ten opzichte van de Belastingdienst in twijfel getrokken. Volgens belanghebbende legt de Belastingdienst instructies op aan DRZ over de wijze van taxeren, zoals bijvoorbeeld het onderscheid dat gemaakt moet worden tussen normale gebruikssporen en waardeverminderende gebruiksschade.
4.5.
Het Hof verwerpt deze stelling van belanghebbende. Niet gebleken is dat de Belastingdienst DRZ beïnvloedt of instrueert over de wijze van taxeren. De omstandigheid dat de Belastingdienst medewerkers van DRZ regelmatig inlicht over recente BPM jurisprudentie, maakt dit niet anders.
Gebruik van innameprotocollen van leasemaatschappijen
4.6.
Voor zover belanghebbende stelt dat innameprotocollen van leasemaatschappijen onderdeel zijn van het beleid van de Belastingdienst, zodat bij de waardevaststelling van de voertuigen aangesloten moet worden bij de interpretatie die deze - overigens door verschillende leasemaatschappijen verschillend opgemaakte - innameprotocollen aan gebruikssporen respectievelijk schades geven, kan het Hof haar daarin niet volgen. De Inspecteur heeft bestreden dat er sprake is van een dergelijk beleid en het Hof is van een dergelijk beleid ook niet gebleken. De verklaring van de heer [K] ter zitting dat DRZ innameprotocollen van leasemaatschappijen raadpleegt om inzicht te krijgen in de markt, maakt het gebruik van innameprotocollen geen onderdeel van het beleid van de Belastingdienst. De stelling van belanghebbende faalt.
Schadecalculatie
4.7.
Belanghebbende stelt onder verwijzing naar het taxatierapport en bijbehorende schadecalculatie, dat de auto meer dan normale gebruiksschade heeft, waaronder lakbeschadiging en roest op de dakplaat, lakbeschadiging bij de instap en schade aan de portieren en achterbumper. Voorts stelt zij dat vanwege het ontbreken van Nederlandstalige handleidingen en Nederlandse spraakbesturing in de software, een aanvullende aftrek op de handelswaarde toegepast moet worden. Belanghebbende claimt in dit kader in totaal een aftrek van € 5.722.
De Inspecteur stelt dat het bedrag van de waardevermindering zoals door de Rechtbank is vastgesteld, gevolgd dient te worden.
4.8.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met behulp van fotomateriaal aannemelijk gemaakt heeft dat de roest op de dakplaat meer dan een normale gebruiksschade vormt. Wat betreft de lakbeschadiging bij de instap en de schade aan de portieren en achterbumper is het Hof echter van oordeel dat dit normale gebruikssporen zijn, die horen bij de leeftijd en kilometerstand van de auto.
4.9.
Het Hof acht aannemelijk dat het ontbreken van Nederlandstalige handleidingen en onderhoudsboekjes (hierna: literatuurpakket) een waardeverminderend effect heeft op de handelswaarde van de auto. De Inspecteur heeft weliswaar ter zitting gewezen op de website Autoboekjes.nl, waarop kopieën van Nederlandse literatuurpakketten tegen een lage prijs zijn aan te schaffen, echter zoals belanghebbende onweersproken heeft gesteld, zijn deze kopieën van literatuurpakketten ongeautoriseerd en daarom onbruikbaar in het kader van de schadecalculatie.
4.10.
Belanghebbende heeft gesteld dat op de auto de software ontbreekt voor het instellen van de Nederlandse spraakbesturing, hetgeen tot een waardeverminderend effect op de handelswaarde van de auto leidt. De Inspecteur heeft het ontbreken van deze software in de auto gemotiveerd weersproken. Niet in geschil is, dat in de auto overigens wel de Nederlandstalige navigatiesoftware aanwezig is. Het Hof acht het op basis van het laatstgenoemde feit aannemelijk dat bij deze software tevens spraakbesturing in verschillende talen zit inbegrepen. Belanghebbende heeft het tegengestelde niet aannemelijk gemaakt.
4.11.
Gelet op de roest op de dakplaat, het ontbreken van een Nederlands literatuurpakket en het beroep van de Inspecteur op de interne compensatie voor het in aanmerking nemen van de waardevermindering in verband met de beschadiging van de spiegelkap, stelt het Hof de additionele waardevermindering van de auto in goede justitie vast op € 500. Voor het overige is naar het oordeel van het Hof slechts sprake van schade die inherent is aan de leeftijd en de kilometrage van de auto, welke schade reeds verdisconteerd is in de koerslijst.
Conclusie
4.12.
De na te heffen BPM dient als volgt te worden berekend:
Bruto BPM | € 7.415 | |
Historische nieuwprijs (€ 35.023 -/- € 7.639 + € 7.415) | € 34.799 | |
Handelsinkoopwaarde (€ 11.786-/- € 500) | € 11.286 -/- | |
Werkelijke afschrijving | € 23.513 | |
Werkelijk afschrijvingspercentage | 67,57% | |
Afschrijving o.b.v. werkelijk afschrijvingspercentage | € 5.011 -/- | |
Verschuldigde BPM | € 2.404 | |
Naheffingsaanslag (€ 2.404 -/- € 1.875) | € 529 |
Slotsom
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de boetebeschikking, de proceskosten en het griffierecht. Het Hof zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraken van de Inspecteur vernietigen en de naheffingsaanslag verminderen tot een bedrag van € 529.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
Omdat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 501 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.16.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 3 (punten) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), is € 1.503, vermeerderd met een bedrag van € 92,83 voor de kosten van de door belanghebbende naar de zitting meegebrachte deskundige. Deze vergoeding is gebaseerd op de totale door de taxateur gedeclareerde en door de Inspecteur niet weersproken kosten van de taxateur van € 649,84 exclusief BTW voor het voorbereiden en bijwonen van de op de zitting van 31 oktober 2018 behandelde zaken met de kenmerken 17/00849, 17/00850, 18/00083, 18/00101 en 18/00109, waarbij het Hof dit bedrag, met uitdrukkelijk goedvinden van partijen, naar eigen inzicht (naar rato van het aantal auto’s) heeft toegedeeld aan deze genoemde zaken.
5. Beslissing
Het Hof
- -
verklaart het hoger beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de boetebeschikking, de proceskosten en het griffierecht;
- -
verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur;
- -
vermindert de naheffingsaanslag tot € 529;
- -
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 501 vergoedt; en
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.595,83.
Aldus gedaan op 13 december 2018 door J. Swinkels, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van S.C. Koenders, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.