In de kantlijn bijgeschreven: en voeten, AG.
HR, 14-04-2015, nr. 13/02123
ECLI:NL:HR:2015:947
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-04-2015
- Zaaknummer
13/02123
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:947, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑04‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:430, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:430, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:947, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0202
Uitspraak 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Redelijke termijnoverschrijding in h.b. De bestreden uitspraak houdt niet een beslissing in op een namens verdachte gevoerd verweer m.b.t. de redelijke termijn. De HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af en vermindert de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf.
Partij(en)
14 april 2015
Strafkamer
nr. 13/02123
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 april 2013, nummer 23/005543-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte gevoerd verweer met betrekking tot de redelijke termijn.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2013 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de bij het proces-verbaal gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Tot slot merk ik in het kader van de strafmaat nog op dat de behandeling in hoger beroep ruim twee jaar heeft geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn (ex artikel 6 lid 1 EVRM en 14 lid 1 IVBP) oplevert. Voor de berechting van een zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het geding in beginsel behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Het hoger beroep is op 29 december 2010 ingesteld. De zaak is niet dusdanig complex dat dat het overschrijden van de redelijke termijn zou rechtvaardigen. Integendeel. De verdediging heeft er alles aan gedaan om de zaak zo spoedig mogelijk af te ronden. Zo hebben wij bijvoorbeeld ten behoeve van de voortgang afstand gedaan van de getuige [betrokkene 1], die bij de raadsheer-commissaris gehoord zou worden, maar niet was verschenen. Ik verzoek u in ieder geval op die grond strafvermindering toe te passen."
2.3.
Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond.
2.4.
De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat, nu door het Hof uitspraak is gedaan op 8 april 2013, de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 34 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2014.
Conclusie 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Redelijke termijnoverschrijding in h.b. De bestreden uitspraak houdt niet een beslissing in op een namens verdachte gevoerd verweer m.b.t. de redelijke termijn. De HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af en vermindert de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf.
Nr. 13/02123 Zitting: 3 maart 2015 (bij vervroeging) | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 8 april 2013 door het Gerechtshof Amsterdam wegens “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof beslissingen genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft het schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander als nader in het arrest omschreven
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de rolnummers 13/02123, 13/02122P en 13/02111. In alle zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel klaagt dat het Hof ongemotiveerd is afgeweken van een door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van het bewijs, zonder dit nader te motiveren. Voorts wordt geklaagd dat het Hof de verklaring van [betrokkene 11] heeft gedenatureerd.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 14 januari 2010 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel, Gamma, gevestigd aan de Laanenderweg nr. 67, heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 14.000 euro en drie mobiele telefoons en een portemonnee, toebehorende aan winkelbedrijf Gamma en/of medewerkers van voornoemde winkel, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen vijf medewerkers, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders naar de zij-ingang van die winkel zijn gegaan en daar in donkere kleding en met bivakmutsen op de medewerkers hebben opgewacht en op het moment dat die medewerkers de winkel verlieten -via de zij-ingang- een vuurwapen hebben getoond en vuurwapens op hen hebben gericht en gericht gehouden en die medewerkers toen dreigend hebben toegevoegd: "dit is een overval, nu naar binnen, ga op de grond liggen, maak geen beweging want dan maak ik je dood" en die medewerkers hebben teruggeduwd die winkel in en hebben gedwongen in die winkel op de grond te gaan liggen en een aantal van hen de armen/handen op de rug hebben getaped en een van hen vervolgens onder bedreiging van een vuurwapen hebben gedwongen de in die winkel aanwezige kluis te tonen en te openen.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2010005371-1 van 18 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (map C, pagina 1 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 januari 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik ben werkzaam bij het filiaal van de Gamma op de Laanenderweg 67 te Alkmaar en ben namens de Gamma gerechtigd tot het doen van aangifte. Op donderdag 14 januari 2010 heeft in dit filiaal een overval plaatsgevonden. De kluis van ons filiaal is tijdens de overval onder dwang geopend door een medewerker, genaamd Hoogelander. In totaal is een bedrag van 14.000 euro ontvreemd. Buiten het geld zijn er nog 3 gsm 's van de overvallen medewerkers gestolen.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010005371 van 15 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (map C, pagina 19 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 januari 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik was vandaag werkzaam als verkoopmedewerker bij de Gamma op de Laanenderweg 67 te Alkmaar. Om 21.00 uur werd de zaak gesloten. Samen met de andere vier personeelsleden stond ik bij de personeelsin- en uitgang. [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) deed de deur open, ik stond achter hem. Toen [betrokkene 3] één meter naar buiten was gestapt zag ik dat hij werd aangevallen door een persoon met een bivakmuts. Direct daarna kwam er nog een tweede persoon. Plotseling zag ik een pistool. Op dat zelfde moment zag ik achter de tweede persoon nog een derde en een vierde persoon aan komen rennen. De tweede persoon richtte het pistool op mijn gezicht. Ik hoorde dat de tweede persoon tegen mij zei: "Naar binnen! Liggen!" en: "Liggen! Anders schiet ik!" Ik ben toen met mijn buik op de grond gaan liggen. Al mijn collega 's moesten ook op de grond gaan liggen. Wij werden vastgebonden bij de polsen met tape. Op een gegeven moment hoorde ik diverse keren vragen: "Waar is je telefoon?" en toen: "Ik schiet je dood als je je telefoon niet geeft." Opeens voelde ik dat uit mijn rechterbroekzak mijn mobiele telefoon werd weggenomen. Daarna werd er gezegd dat [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4]:) de kluis moest open maken. [betrokkene 4] heeft het tape toen losgetrokken en is naar het kantoor gelopen waar zich de kluissleutel bevindt. Daarna is hij met de overvallers naar de kluisruimte gelopen. Enige tijd later kwam [betrokkene 4] de personeelsruimte binnen. Hij was alleen. [betrokkene 4] liet blijken dat de overvallers weg waren en heeft direct de politie gebeld.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 201001142330 1399 van 15 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (map C, pagina 38 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 januari 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Ik had gewerkt bij de Gamma in Alkmaar. De winkel was gesloten en het personeel en ik wilden het pand verlaten. [betrokkene 3] had de deur geopend en ik was de alarmcode aan het instellen. Ik was daar net mee klaar toen ik achteruit werd geduwd. Ik zag een donkere jas, een bivakmuts en een pistool. Ik werd onder bedreiging van het vuurwapen op de grond gedwongen. Ik hoorde dat er geroepen werd: "Ik moet naar de kluis, snel!" Toen ik op de grond lag stonden er twee mannen naast mij die tegen mij zeiden: "We moeten naar de kluis, snel." Ik moest gaan staan en op het moment dat ik de sleutels uit mijn jaszak wilde halen werd er gezegd: "Een verkeerde beweging of we schieten je kapot." Ik moest de sleutels van de kluis uit het kantoor halen. Ik ben met twee mannen, waarvan er in ieder geval één een vuurwapen had, naar het kantoor gelopen en daar heb ik de sleutel van de kluis uit het bureau gepakt. Ik hoorde dat een van de mannen zei: "Een verkeerde beweging of ik schiet je kapot." Ik ben met de twee mannen naar de kluis gelopen. In de kluisruimte heb ik met de sleutel de kluis geopend. Een van de mannen stopte het geld in de rugzak. Hij wilde meer geld. Ik heb de kassalades voor hem open gedaan en toen hij nog meer wilde heb ik gezegd dat er alleen nog maar rollen met muntgeld waren. Deze begon hij vervolgens in te laden. Een van de overvallers duwde mij terug naar de gang. Ik zag mijn collega ’s op de grond liggen. Ik zag een persoon die de handen van mijn collega's aan het vast tapen was, terwijl een andere dader daarbij stond met een vuurwapen in zijn hand. Voordat iedereen vastgebonden werd, werd aan een aantal mensen gevraagd hun mobiele telefoon en portemonnee af te geven. De overvallers zijn via het magazijn naar buiten gegaan. Ik moest de deur voor hen open doen. Een van de mannen zei toen: "We zijn nog tien minuten buiten, niet bewegen anders schieten we je dood".
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010005371-5 van 15 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (map C, pagina 50 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 januari 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Op 14 januari 2010 was ik werkzaam bij de Gamma aan de Laanenderweg te Alkmaar. Omstreeks 21.05 uur wilden mijn vier andere collega 's en ik naar huis. Wij stondenbeneden in de gang bij de dienstuitgang. Mijn college [betrokkene 3] deed de deur open en wilde naar buiten lopen. Ik zag vervolgens direct drie personen binnenstormen. Ik zag dat zij allemaal in het zwart gekleed waren en bivakmutsen droegen. Ik zag dat zij [betrokkene 3] opzij duwden en hoorde dat zij riepen: "Ga liggen!" Wij gingen op de grond liggen. Ik hoorde de personen tegen [betrokkene 3] zeggen dat hij zijn zakken leeg moest maken en dat hij zijn telefoon moest afgeven. Vervolgens kwamen ze bij mij. Ik zag dat twee van de personen een vuurwapen bij zich hadden, een zwart pistool en een zilverkleurige revolver. Zij hielden de vuurwapens op mij gericht. Ik voelde dat over mijn handschoenen heen mijn handen werden vastgetaped. Even later kwam [betrokkene 4], de bedrijfsleider, vanuit de kluisruimte de gang in. Ik had [betrokkene 4] nog niet gezien, maar die was blijkbaar mee naar de kluisruimte gegaan.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010005371-3 van 15 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (map C, pagina 60 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 januari 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 6]:
Op 14 januari 2010 was ik werkzaam bij de Gamma aan de Laanenderweg 67 te Alkmaar. Omstreeks 20.57 uur gingen wij sluiten. Ik was met nog vier medewerkers, onder wie de bedrijfsleider [betrokkene 4]. Op het moment dat wij het pand via de personeelsingang aan de zijkant van het pand wilden verlaten voelde ik ineens dat ik niet verder kon lopen. Ik werd door de collega voor mij terug geduwd. Ik zag toen een persoon, geheel in het zwart gekleed en met een bivakmuts op, binnen komen. Ik zag dat hij mijn collega naar binnen duwde. Vervolgens zag ik nog drie mannen binnen komen. Ook zij waren geheel in het zwart gekleed en droegen een bivak muts. Ik hoorde ze roepen: "Ga liggen, ga liggen!" Ik ben direct gaan liggen en mijn andere collega's ook. De personen richtten zich vervolgens op de bedrijfsleider [betrokkene 4]. Ik hoorde ze roepen: "De kluissleutel, geef de kluissleutel!" [betrokkene 4] is toen naar het kantoor gegaan. Er bleven ook nog zeker twee van de overvallers bij ons. Ik hoorde een van hen roepen dat hij onze telefoons wilde hebben. Ik moest vervolgens mijn handen op mijn rug doen. Mijn handen werden vastgetaped.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010005371-4 van 15 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (map C, pagina 69 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 januari 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Vandaag, 14 januari 2010, was ik werkzaam bij de Gamma aan de Laanenderweg 67 te Alkmaar. Vanaf 18.00 uur was ik samen met [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 1] aanwezig om de koopavond te draaien. Om 21.00 uur sloot de winkel. Omstreeks 21.10 uur stonden wij met zijn vijven in de gang achter de personeelsingang om gezamenlijk het pand te verlaten. De personeelsingang bevindt zich aan de zijkant van de winkel. [betrokkene 4] schakelde het alarm in en ik opende de deur. Ik stapte naar buiten. Opeens zag ik een pistool. Het was een zilveren revolver. Ik hoorde op dat zelfde moment meerdere mannenstemmen roepen:
"Dit is een overval, nu naar binnen, ga op de grond liggen, maak geen beweging want dan maak ik je dood!" of woorden van gelijke strekking. Ik werd naar binnen geduwd. Ik voelde iets in mijn rug prikken. Binnen ben ik op de grond gaan liggen samen met de rest van het personeel. Ik hoorde dat aan [betrokkene 4] gevraagd werd: "Waar is de kluis?" Ondertussen hoorde ik een ander tegen mij en het overige personeel schreeuwen: "Niet bewegen, anders maak ik je dood." Ik weet nog dat er een persoon vlak achter mij stond en aan mij vroeg: "Waar is je telefoon?" De man heeft mijn telefoon uit mijn jaszak gehaald en mijn portemonnee uit de achterzak van mijn broek. Ik hoorde dat ook [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] hun goederen moesten afstaan. Ik hoorde vervolgens dat de man die achter mij stond riep: "Geef me je arm!" Ik heb deze vervolgens achter mijn rug gedaan. Ik hoorde toen het geluid van tape en ik voelde dat hij het om de mouw van mijn jas bond. Ik voelde dat mijn armen aan elkaar gebonden werden door middel van tape.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 7] met nummer 20100216 1015 2189 van 16 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (map B l , pagina 217 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 februari 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 7]:
Wij hebben de overval op de Gamma met zijn vieren gepleegd. Ongeveer twee weken voor de overval kwam [betrokkene 8] met het plan een overval te plegen. Omdat ik niet gepakt wilde worden zei ik dat wij het niet met zijn tweeën konden doen. Toen haalde [verdachte] (het hof begrijpt hier en verder: [verdachte]) erbij. Hij zei dat als wij een goed plan hadden hij wel mee wilde doen. Later kwam [betrokkene 9] (het hof begrijpt hier en verder: [betrokkene 9]) erbij. [medeverdachte] (het hof begrijpt hier en verder: [medeverdachte]) had ons de tip gegeven dat [betrokkene 9] eerder een overval had gepleegd. Op de dag van de overval heb ik rond 20.15/20.30 uur met [betrokkene 9] afgesproken. Ik was al op de afgesproken plaats met [verdachte] en [betrokkene 8]. [betrokkene 9] kwam er met [medeverdachte] naar toe. [medeverdachte] ging naar huis om het wapen te halen. Toen hij terug kwam heeft hij het wapen aan [betrokkene 9] gegeven. Toen zijn wij naar de Gamma gereden. Wij waren daar rond 21.05/21.10 uur. [betrokkene 8] en [betrokkene 9] hadden het wapen bij zich. We wachtten tot het personeel naar buiten zou komen. Toen de deur van de personeelsuitgang open ging zag ik [betrokkene 8] en [betrokkene 9] rennen. Ik zag [betrokkene 9] een personeelslid pakken. Ik hoorde hem schreeuwen: "Dit is een overval!" Ik ben samen met [verdachte] achter hen aan gerend. [betrokkene 9] duwde het personeelslid naar binnen. [betrokkene 8] rende er gelijk achter aan. [verdachte] en ik liepen toen ook naar binnen. Ik was binnen en toen klikte de deur automatisch dicht. [verdachte] stond toen echter nog buiten. Ik hoorde hem op de deur kloppen. Iedereen lag toen al binnen op de grond. Ik heb de deur voor [verdachte] open gedaan. [betrokkene 8] en [betrokkene 9] hebben lopen schreeuwen dat het personeel op de grond moest gaan liggen. Er waren volgens mij vijf personeelsleden. [verdachte] en ik hebben de personeelsleden vastgebonden met tape, met hun handen op de rug. [verdachte] stond te schreeuwen van: "Niet kijken, anders schiet ik." Ik hoorde [verdachte] schreeuwen: "Zakken leeg!" Hun handen zaten vast, dus ze konden hun zakken niet legen. [verdachte] ging in hun zaken voelen. Toen heeft hij een paar telefoons uit de zakken gehaald. Ik denk drie telefoons. [betrokkene 9] en [betrokkene 8] hadden de chef meegenomen naar de kluis. Ik hoorde [betrokkene 8] schreeuwen: "Ik wil meer papier zien!" Ik hoorde dat de chef zei dat dit alles was wat er in de kluis zat. Ik hoorde hem zeggen dat er ook nog geld in de kassalades zat. Ik hoorde dat [betrokkene 8] vroeg om de kassalades in de tas te legen. Dat is ook gebeurd. Ik denk dat wij rond € 12.000,00 hebben buitgemaakt. [betrokkene 8] heeft het geld tussen ons vieren verdeeld. Ik had denk ik rond € 3.000,00.
8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 7] met nummer 20100323 1015 50223 van 23 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] (map B1, pagina 236 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 maart 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 7]:
U laat mij foto's van een bontmuts zien met nummer A-2012-07, bijlage 3. Deze bontmuts was gebruikt bij de overval. Hij is van [betrokkene 8], maar is tijdens de overval gebruikt door [verdachte]. U toont mij de beelden van Camera 11, Gereedschap 2, 21:15:33 en 21:15:34. De man die als laatste in de rij loopt is [verdachte]. Ik en [verdachte] hadden de enige opdracht om de slachtoffers op de grond te houden. We moesten ervoor zorgen dat niemand de held ging spelen. De rollen werden vlak voor de overval verdeeld. [medeverdachte] heeft voor het leveren van het wapen van iedereen een rolletje met muntstukken van € 2,00 gekregen. Zo een rolletje is € 50,00 waard. In totaal heeft hij dus € 200,00 gekregen.
9. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 201002081640 50223 van 8 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (map I, pagina 68 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant:
Op maandag 8 februari 2010 heb ik samen met twee collega’s van de forensische opsporing een onderzoek ingesteld in de personenauto van verdachte [betrokkene 9]. De volgende goederen zijn aangetroffen en in beslag genomen voor onderzoek:
A-2012-07: Kapuchon, donkerbruin met bont, model bontmuts met flappen.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 20100318 1000 50223 van 18 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (map G, pagina 80 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 maart 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 10]:
V = vraag verbalisant
A = antwoord getuige
V: Ik laat u een bontmuts zien. Kunt u mij zeggen van wie deze muts is? (Opmerking verbalisant: Ik toon de getuige [betrokkene 10] de bontmuts genummerd met IBN-nummer: A-2012-07)
A: Dat is de bontmuts van mijn zoon [betrokkene 8].
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 8] met nummer 20100329 0900 50223 van 29 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 9] (map B l, pagina 162 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de op 29 maart 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 8]:
U laat mij een foto zien van een bontmuts (A-2012-07). Ik herken deze bontmuts als mijn bontmuts. Ik draag deze muts meestal zelf. Ik heb hem ook een keer uitgeleend aan [verdachte]. Ik weet niet meer precies wanneer dat was, maar het was sowieso voordat ik werd aangehouden. Ik heb hem nadat ik hem had uitgeleend niet meer teruggekregen.
12. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010011021-9 van 29 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 9] (map B2, pagina 10 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 januari 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 11]:
Ik weet dat vier mensen de Gamma hebben beroofd. Dat waren [betrokkene 9], [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) en nog twee Turken. Ik hoorde dat ze € 3.000,00 buit per persoon hadden. Ik heb dat van [betrokkene 9] gehoord.
13. Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden overval Gamma met nummer 201002111314 50223 van 9 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegdeopsporingsambtenaar [verbalisant 8] (map E, pagina 89 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant:
Op donderdag 14 januari 2010 tussen 21:00 uur en 21:20 uur vond een gewapende overval plaats op de Gamma bouwmarkt, gevestigd aan de Laanenderweg 67 te Alkmaar. De Gamma bouwmarkt heeft camera's hangen. De beelden van deze camera's zijn veilig gesteld en door mij bekeken. Hiervan heb ik de volgende bevindingen:
Camera 7, personeelsingang:
Vanaf 21:09:59 uur is te zien dat de personeelsdeur open is en er een personeelslid naar buiten komt lopen. Op dat moment komen er twee personen, geheel in het zwart gekleed, richting de deur lopen. Te zien is dat de voorste persoon een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand houdt. Vervolgens komen een derde en een vierde persoon richting de personeelsdeur lopen. Wanneer de eerste drie personen binnen zijn, loopt om 21:10:06 uur de vierde persoon richting de dichtvallende personeelsdeur. Te zien is dat hij bij de net dichtgevallen personeelsdeur staat. Daarna is te zien dat de vierde persoon naar binnen gaat.
Camera 11, gereedschap 2:
Op 21:15:34 uur is te zien dat Ve3 duidelijk een muts met flappen draagt.
De onder IBN nummer A-2012-07 in beslag genomen bontmuts met flappen komt sterk overeen met de bontmuts welke door een van de overvallers op de beveiligingsbeelden wordt gedragen. Het model, de kleur, de flappen en de bontkraag aan de voorzijde en zijrand komen overeen.”
7. Voorts heeft het Hof ten aanzien van het bewijs onder meer het volgende overwogen:
“Bewijsoverweging
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan worden afgeleid dat op 14 januari 2010 rond 21.10 uur een gewapende overval heeft plaatsgevonden op een filiaal van de Gamma in Alkmaar. Uit de beelden van de beveiligingscamera van de Gamma blijkt dat bij deze overval vier overvallers betrokken zijn geweest. De vijf nog aanwezige medewerkers van de Gamma zijn door de overvallers met vuurwapens bedreigd en hun handen1.zijn met tape gebonden. Een van hen is gedwongen de kluis te openen. De overvallers zijn er van door gegaan met de inhoud van de kluis en de kassalades, drie mobiele telefoons en een portemonnee. Eén van de verdachten van de overval, [betrokkene 7], heeft bekend de overval te hebben gepleegd samen met de medeverdachten [betrokkene 9], [betrokkene 8] en [verdachte]. Medeverdachte [medeverdachte] zou volgens [betrokkene 7] voorafgaand aan de overval een wapen ter beschikking hebben gesteld.
Betrouwbaarheid [betrokkene 7]
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 7] niet betrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, zodat de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat [betrokkene 7] op wezenlijke punten wisselend, tegenstrijdig, dan wel aantoonbaar onjuist heeft verklaard om daarmee mogelijk zichzelf een kleine(re) rol toe te dichten.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 7] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het hof overweegt hiertoe dat in de eerste plaats redengevend is dat [betrokkene 7] in zijn verklaringen mede zichzelf heeft belast. Daarnaast heeft hij gedetailleerd en uitvoerig verklaard over hoe een en ander voorafgaand, tijdens en na afloop van de overval is gegaan. Hoewel [betrokkene 7] op sommige punten en ten aanzien van details wisselend heeft verklaard, zijn zijn verklaringen in hoofdlijnen consistent en in overeenstemming met de overige bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van aangevers en getuigen, onderzochte telefoongegevens, bevindingen tijdens huiszoekingen bij de verdachten en de camerabeelden van de beveiligingscamera's van de Gamma ten tijde van de overval.
Dat de verdachte [betrokkene 7] het hem ten laste gelegde tijdens zijn eerste twee verhoren heeft ontkend, doet aan het voorgaande naar het oordeel van het hof niet af.
Overige ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts bepleit dat, indien het hof de verklaringen van [betrokkene 7] wel betrouwbaar acht, de overige bewijsmiddelen niet ondersteunen dat de verdachte aanwezig is geweest bij de overval, dan wel wat zijn rol bij die overval is geweest. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de [verdachte] waarover gesproken wordt, [verdachte] is. De getuige [betrokkene 11] heeft bij de raadsheer-commissaris op 25 juli 2012 verklaard dat hij toen hij de naam [verdachte] hoorde, heeft aangenomen dat [verdachte] bedoeld werd. De verklaring van [betrokkene 11] bij de politie dat hij van [betrokkene 9] zou hebben gehoord dat het om [verdachte] ging is een de auditu verklaring. De getuige [betrokkene 11] is naar het oordeel van de verdediging onvoldoende betrouwbaar en specifiek om als steunbewijs voor de verklaring van [betrokkene 7] te dienen. Indien het hof van oordeel is dat wel kan worden vastgesteld dat de verdachte bij de overval aanwezig is geweest kunnen zijn rol en de mate van zijn betrokkenheid niet worden vastgesteld. Uit de verklaringen van de aangevers blijkt niet welke dader wat heeft gedaan, zodat de rol van iedere dader op zich niet kan worden vastgesteld. Ook staat niet voldoende vast dat verdachte degene is geweest die de bontmuts heeft gedragen. De verklaring van [betrokkene 7] alleen is onvoldoende om over het belang van de rol van de verdachte een oordeel te geven. Mocht het hof de verklaring van [betrokkene 7] echter wel voldoende achten, dan blijkt daaruit dat geen sprake is geweest van een gelijkwaardige bijdrage door verdachte, maar dat hij slechts een ondergeschikte rol had. Er is derhalve geen sprake van medeplegen. Gelet op het voorgaande dient de verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Met betrekking tot de betwiste aanwezigheid van de verdachte bij de overval overweegt het hof het volgende.
[betrokkene 7] heeft verklaard dat hij samen met onder meer [verdachte] de Gamma heeft overvallen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van [betrokkene 11], die bij de politie heeft verklaard van [betrokkene 9] te hebben gehoord dat deze samen met [verdachte] de Gamma heeft overvallen. Dat [betrokkene 11] bij de raadsheer-commissaris op 25 juli 2012 heeft verklaard dat toen hij van zijn neef [medeverdachte] hoorde dat het om [verdachte] ging, hij heeft aangenomen dat dit [verdachte] was, doet aan de verklaring die hij van horen zeggen heeft van de medeverdachte [betrokkene 9], die zelf bij de overval aanwezig is geweest, niet af.
Voorts acht het hof het van belang dat op de camerabeelden te zien is dat één van de overvallers een bontmuts met flappen droeg. Geconfronteerd met deze bontmuts heeft [betrokkene 7] verklaard dat [verdachte] een bontmuts met flappen droeg tijdens de overval. Deze muts is volgens [betrokkene 7] van [betrokkene 8], maar [verdachte] droeg hem tijdens de overval (verklaring [betrokkene 7] van 23 maart 2010, map Bl pagina 238). De muts is aangetroffen in de auto van [betrokkene 9] (proces-verbaal van bevindingen map I pagina 68 e.v.). De vader van [betrokkene 8] heeft de muts herkend als de muts van zijn zoon. [betrokkene 8] heeft verklaard dat de muts van hem is, maar dat hij deze aan [verdachte] heeft uitgeleend (verklaring [betrokkene 8] van 29 maart 2010, map B l pagina 162 e.v.).
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte de [verdachte] is waarover in de verschillende verklaringen van de medeverdachten en getuigen gesproken wordt. Het hof is derhalve van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om bewezen te kunnen verklaren dat de verdachte aanwezig is geweest bij de overval op de Gamma.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat geen sprake is geweest van medeplegen overweegt het hof als volgt. De verdachte is samen met [betrokkene 9], [betrokkene 8] en [betrokkene 7] naar de Gamma gereden met het doel een gewapende overval te plegen. In de Gamma hebben twee personen (volgens de verklaring van [betrokkene 7] waren dit [betrokkene 7] en de verdachte [verdachte]) de vier personeelsleden vastgebonden, terwijl [betrokkene 9] en [betrokkene 8] met de chef mee waren naar de kluis. [betrokkene 7] en [verdachte] zijn in het gangetje bij de overige personen gebleven. Zij hadden de taak om de slachtoffers op de grond te houden. Van enig distantiëren door de verdachte is naar het oordeel van het hof derhalve geen sprake. Temeer niet nu, blijkens de verklaring van [betrokkene 7], toen de verdachte als laatste naar binnen wilde en de toegangsdeur dichtviel, de verdachte niet is vertrokken maar op de deur is gaan kloppen, waarna [betrokkene 7] hem heeft binnengelaten. Dat sprake is van een ondergeschikte rol van de verdachte ziet het hof niet. Het hof is van oordeel dat sprake is geweest van een planmatig optreden door en een verdeling van evenwaardige rollen tussen de vier verdachten; twee van hen gingen mee naar de kluis en de andere twee hielden de overige medewerkers in de gaten en bonden die met tape vast. Dit blijkt ook uit de verklaringen van de slachtoffers. Voorts is de buit blijkens de verklaringen van zowel [betrokkene 7] als andere getuigen in gelijke delen door vieren gedeeld. De verdachte heeft tenslotte zijn aandeel geleverd in het bedrag dat moest worden betaald aan medeverdachte [medeverdachte] voor het lenen van het wapen. Van enige ondergeschiktheid in de rol van de verdachte is, gelet op het voorgaande, derhalve geen sprake. Het hof is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat het ten laste gelegde medeplegen van de overval bewezen kan worden verklaard.”
8. De klacht dat het Hof zou hebben verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat verzoeker (ik, AG, lees: niet) bij de verweten overval betrokken was, mist gezien de hierboven aangehaalde bewijsoverweging van het Hof feitelijke grondslag.
9. Anders dan de steller van het middel meent, heeft het Hof de tegenover de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 11] niet gedenatureerd. Voorts merk ik op dat de verklaring die [betrokkene 11] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, door het Hof in de door hem gebezigde bewijsmiddelen buiten beschouwing is gelaten.
10. Het middel faalt in beide onderdelen.
11. Het tweede middel, het derde middel en het vierde middel klagen alle over ’s Hofs strafmotivering en lenen zich derhalve voor gezamenlijke bespreking. Volgens de steller van het middel is deze strafmotivering onbegrijpelijk, dan wel is het Hof te dien aanzien ongemotiveerd afgeweken van uitdrukkelijk door de verdediging onderbouwde standpunten, onderscheidenlijk inhoudende dat de op te leggen straf lager moet uitvallen dan door de rechtbank opgelegd en dat de redelijke termijn in de fase van berechting in appel is overschreden.
12. Door de verdediging is blijkens de aan het Hof overgelegde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2013 gehechte pleitnota het volgende aangevoerd:
“Strafmaat
Mocht u evenwel tot een veroordeling komen, meent cliënt dat hem een lagere straf opgelegd dient te worden dan de 36 maanden gevangenisstraf die hij in eerste aanleg opgelegd heeft gekregen.
In het voordeel van cliënt, zo luidt het vonnis, heeft de rechtbank laten meewegen de jeugdige leeftijd van cliënt en het feit dat cliënt geen vooraanstaande rol heeft gespeeld bij het plegen van het feit. De rechtbank heeft tenslotte bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die in de zaken tegen de medeverdachten zijn opgelegd.
De verdediging meent dat de rechtbank aan cliënt een te hoge straf heeft opgelegd op grond van het volgende:
Behoudens de aan [betrokkene 9] opgelegde straf, is de straf van cliënt aanzienlijk hoger dan die van de medeverdachten. Ik merk daarbij op dat [betrokkene 9] voor meerdere feiten is veroordeeld, hetgeen de hoge(re) straf verklaart. Het feit dat [betrokkene 7] "als enige van de vier verdachten verantwoording heeft genomen voor zijn daad door een bekennende verklaring af te leggen en zijn spijt te betuigen" heeft geleid tot 14 maanden (!) minder gevangenisstraf dan cliënt (het voorwaardelijke gedeelte er afgetrokken) is vreemd. Waarbij precies aansluiting is gezocht, is niet inzichtelijk gemaakt in het vonnis.
Dit blijkt ook nog maar eens uit de aan [betrokkene 8] opgelegde straf. Cliënt is minder dan een jaar ouder dan [betrokkene 8]. Ook [betrokkene 8] is voor méér feiten veroordeeld dan cliënt en de vermeende rol van cliënt bij de overval is een veel kleinere dan die van [betrokkene 8]. Ondanks dat heeft [betrokkene 8] slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden gekregen en cliënt één van 36 maanden. Dit verschil is gelet op het voorgaande veel te groot en kan onvoldoende steun vinden in het enkele feit dat [betrokkene 8] nog minderjarig was.
Dat de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij de straffen in de zaken van de medeverdachten, lijkt gelet op het voorgaande juist niet het geval te zijn.
Daarbij merk ik nog maar eens op dat cliënt ten tijde van het incident nog geen twee weken 18 jaren oud was. Deze zeer jonge leeftijd zal moeten meewegen in de strafmaat.
Daarnaast is cliënt - als de verklaringen van [betrokkene 7] dan toch als betrouwbaar worden aangemerkt - voorafgaand aan het incident bedreigd door [betrokkene 9]. [betrokkene 7] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij meerdere malen vóór de overval door [betrokkene 9] is benaderd om te zeggen dat hij mee moest doen of dat hij anders [betrokkene 7] of zijn familie dood zou maken. [betrokkene 7] verklaart voorts dat zowel hij als cliënt vlak voor de overval een wapen op zich gericht kregen, waarbij [betrokkene 9] zou hebben aangegeven dat als ze nu niet naar binnen zouden gaan, zij morgen in het been konden worden geschoten. Deze bedreigingen waren dus óók op cliënt gericht. Bij de raadsheer-commissaris (25 juli 2012) bevestigt [betrokkene 7] het voorgaande. Ook daar verklaart hij dat [verdachte] en hij zich wilde terugtrekken, maar dat hij en [verdachte] toen door [betrokkene 9] zijn bedreigd. Ik verzoek u die omstandigheid mee te nemen bij het bepalen van de eventuele strafmaat.
Als cliënt al een rol heeft gespeeld, is deze – zo merkt ook de rechtbank terecht op in haar vonnis - niet vooraanstaand geweest. Ik verwijs hierbij ook naar hetgeen uiteen is gezet ten aanzien van het medeplegen. Ook dit zou moeten leiden tot een veel lagere straf dan dat hij in eerste aanleg opgelegd heeft gekregen.
Tot slot merk ik in het kader van de strafmaat nog op dat de behandeling in hoger beroep ruim twee jaar heeft geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn (ex artikel 6 lid 1 EVRM en 14 lid 1 IVBP) oplevert. Voor de berechting van een zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het geding in beginsel behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
Het hoger beroep is op 29 december 2010 ingesteld. De zaak is niet dusdanig complex dat dat het overschrijden van de redelijke termijn zou rechtvaardigen. Integendeel. De verdediging heeft er alles aan gedaan om de zaak zo spoedig mogelijk af te ronden. Zo hebben wij bijvoorbeeld ten behoeve van de voortgang afstand gedaan van de getuige [betrokkene 1], die bij de raadsheer-commissaris gehoord zou worden, maar niet was verschenen.
Ik verzoek u in ieder geval op die grond strafvermindering toe te passen.”
13. Het Hof heeft de oplegging van de straf als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met zijn mededaders een gewapende overval gepleegd op een vestiging van de Gamma zoals in de bewezenverklaring beschreven. Daarbij is tegen vijf medewerkers geweld toegepast en is gedreigd met geweld. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij puur uit materiële overwegingen heeft gehandeld en op dat moment niet heeft stilgestaan bij de angst die hij samen met zijn mededaders teweeg bracht bij de slachtoffers van de door hen gepleegde overval. Gewapende overvallen zijn zeer ernstige feiten. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke berovingen daarvan langdurig ernstige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dit blijkt ook uit de opgemaakte slachtofferverklaringen in deze zaak. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Het hof is, evenals de rechtbank en het openbaar ministerie, van oordeel dat gelet op de ernst van het feit een gevangenisstraf de enige passende sanctie is. Nu de verdachte nooit is aangehouden en verhoord en nooit ter terechtzitting is verschenen, zijn er geen omstandigheden aannemelijk geworden waarmee het hof ten gunste van de verdachte rekening zou kunnen houden. Het hof heeft, evenals de rechtbank, bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die in de zaken tegen de medeverdachten zijn opgelegd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 maart 2013 is de verdachte eerder veroordeeld.”
14. Ik acht ’s Hofs motivering van de opgelegde straf niet onbegrijpelijk. Het Hof heeft uitgelegd waarom het tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden is gekomen. Ondanks hetgeen door de verdediging is aangevoerd, heeft het Hof geen reden gezien om de in eerste aanleg opgelegde straf niet te volgen. Van een motiveringsdefect is geen sprake. Daarbij wijs ik erop dat de waardering van de factoren die voor de strafoplegging van belang zijn, in beginsel is voorbehouden aan de feitenrechter en dat de feitenrechter niet is gehouden, ook niet in het kader van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, om op ieder detail van de argumentatie van de verdediging in te gaan. Voorts wekt de opgelegde gevangenisstraf geen verbazing in het licht van de door het Hof genoemde factoren.
15. Het tweede middel en het derde middel falen.
16. Op één aspect in de strafmotivering wil ik nog nader ingaan. Het Hof heeft in het bijzonder overwogen dat het geen reden ziet de straf te matigen ten opzichte van die van de rechtbank omdat verzoeker “nooit is aangehouden, verhoord en ter terechtzitting is verschenen”. Nu niet is aangevoerd dat het voor verzoeker onmogelijk was om te verschijnen door bepaalde, niet aan verzoeker toe te schrijven omstandigheden, kon het Hof de afwezigheid van verzoeker ten tijde van de strafprocedure in zijn nadeel uitleggen op de door het Hof aangegeven wijze.
17. Ten slotte heeft de raadsman van verzoeker met een beroep op art. 6, eerste lid, EVRM verweer gevoerd inzake de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, omdat de zaak langer dan twee jaren aanhangig is geweest bij het Hof. Op een dergelijk verweer had het Hof moeten reageren.2.Ten onrechte heeft het Hof dat verzuimd.
18. Het middel slaagt.
19. De eerste drie middelen falen en kunnen worden afgedaan op de voet van art. 81, eerste lid, RO. Het vierde middel slaagt. De Hoge Raad kan bij deze stand van zaken om doelmatigheidsredenen doen wat het Hof had behoren te doen en de opgelegde straf matigen, nu de Hoge Raad uit de stukken van het geding kan opmaken dat de redelijke termijn in hoger beroep inderdaad is overschreden.3.Een eventuele voortvarende behandeling in cassatie kan de overschrijding in de hoger beroepsfase niet meer compenseren, aangezien het cassatieberoep reeds op 17 april 2013 is ingesteld en op 17 april 2015 ook de redelijke termijn in cassatie zal worden overschreden.
20. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
21. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑03‑2015
Daarvoor is overigens geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt nodig.
Vgl. Hoge Raad 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1743. Of deze overschrijding (deels) voor rekening van de verdediging zou moeten komen kan door de afwezigheid van een reactie van het Hof niet worden getoetst, zodat de overschrijding in het voordeel van verzoeker moet werken, lijkt mij.