Hof 's-Gravenhage, 30-07-2010, nr. 22-001614-09
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2930
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
30-07-2010
- Zaaknummer
22-001614-09
- LJN
BN2930
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2930, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 30‑07‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BR2348
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BR2348, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 30‑07‑2010
Inhoudsindicatie
De verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachten rade door verwurging van het leven beroofd. De verdachte en haar medeverdachte hebben op bijzonder doortrapte wijze getracht het erop te doen lijken alsof het slachtoffer zelfmoord zou hebben gepleegd. Bij het bepalen van de straf weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee dat zij niet mee heeft willen werken aan enige vorm van onderzoek door gedragsdeskundigen ter beantwoording van vragen naar de mogelijke oorzaak van het handelen van de verdachte in dezen en de mogelijkheid van behandeling ter voorkoming van herhaling in de toekomst. Het hof kan derhalve niet anders dan het ervoor houden dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde volledig toerekenbaar was. 15 jaar gevangenisstraf.
Partij(en)
Rolnummer: 22-001614-09
Parketnummer: 10-690295-07
Datum uitspraak: 30 juli 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
thans gedetineerd in de PI Breda - Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen - te Breda.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 7 juli 2009, 15 december 2009, 16 maart 2010, 8 juni 2010 en 16 juli 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
- 1.
zij op of omstreeks 06 juli 2007, althans in of omstreeks de periode van 6 juli 2007 tot en met 7 juli 2007, te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben/is/zijn verdachte en/of haar mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
- -
die [slachtoffer] gedwongen een touw om haar nek te doen, althans bij die [slachtoffer] een touw/koord om haar nek gedaan/gewikkeld, en/of (vervolgens) die [slachtoffer] gedwongen ergens op te gaan staan, en/of
- -
(vervolgens) die [slachtoffer] op de grond gegooid / tegen de grond gewerkt en/of
- -
schrijlings op die [slachtoffer] gaan zitten en/of
- -
het/een om de nek van die [slachtoffer] gewikkeld(e) touw/koord (met kracht) aangetrokken en/of aangetrokken gehouden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
- 2.
zij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of omstreeks 06 juli 2007, althans in of omstreeks de periode van 6 juli 2007 tot en met 7 juli 2007 te Ridderkerk, nadat er toen en daar het misdrijf was gepleegd van moord, althans doodslag, althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) een blikje cola en/of een asbak en/of een telefoon meegenomen en/of verwijderd van de plaats van het delict en/of (vervolgens) dat/die blikje en/of asbak en/of telefoon in een afvalcontainer gedeponeerd/gegooid, althans doen deponeren/gooien.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter zake van het onder 1 tenlastegelegde is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de akte instellen rechtsmiddel d.d. 4 februari 2009 uitsluitend gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing ten aanzien van feit 1.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
zij op of omstreeks 6 juli 2007, te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
is verdachte en/of haar mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
- -
op die [slachtoffer] gaan zitten en heeft
- -
een om de nek van die [slachtoffer] gewikkeld touw/koord met kracht aangetrokken en/of aangetrokken gehouden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Door de verdediging gevoerde verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte – op gronden als nader vermeld in zijn pleitnota – verkort en zakelijk weergegeven betoogd, primair dat de voorhanden bewijsmiddelen niet uitsluiten dat er sprake kan zijn van een alternatief scenario op grond waarvan de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van [slachtoffer], reden waarom algehele vrijspraak wordt bepleit. Indien het hof wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman subsidiair betoogd – op gronden als nader weergegeven in zijn pleitnota – verkort en zakelijk weergegeven, dat het hof hooguit tot de bewezenverklaring van doodslag zal kunnen komen. Op zijn hoogst kan worden bewezen dat de verdachte als gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Niet kan worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, reden waarom partiële vrijspraak van moord wordt bepleit.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt en gaat daarbij op grond van de gebezigde bewijsmiddelen van het navolgende uit.
In de avond van 6 juli 2007 is de verdachte samen met haar jongere zus [naam] (de medeverdachte) gegaan naar de woning van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) in Ridderkerk. Het doel van het bezoek volgens de verdachte en de medeverdachte was om problemen tussen [slachtoffer] en de verdachte op te lossen. Deze problemen vloeiden voort uit de relatie die [slachtoffer] zou hebben met de toenmalige echtgenoot van de verdachte, die na een periode in detentie spoedig zou vrijkomen, reden waarom verdachte naar haar eigen zeggen [slachtoffer] weg wilde hebben uit Ridderkerk. De verdachte had laten weten dat zij [slachtoffer] zou slaan. Op initiatief van de verdachte hebben zij en de medeverdachte donkere kleding aan getrokken. Eenmaal met de medeverdachte in de woning van [slachtoffer] is over voornoemde problemen gesproken. Haar medeverdachte is met [slachtoffer] in de woning achtergebleven toen de verdachte gedurende enige tijd de woning met de huissleutels van [slachtoffer] had verlaten. Op enig moment is [slachtoffer] door de verdachte in aanwezigheid van de medeverdachte gedwongen een sms-bericht naar haar moeder te sturen, met de mededeling dat zij bij een vriendin ging slapen. Daarna heeft [slachtoffer] haar telefoon van de verdachte uit moeten zetten in aanwezigheid van de medeverdachte. De verdachte heeft [slachtoffer] in aanwezigheid van de medeverdachte de inhoud van een brief gedicteerd, welke brief [slachtoffer] ook daadwerkelijk heeft geschreven, inhoudende verkort en zakelijk weergegeven, dat zij het niet meer aankon, dat dit de beste oplossing was omdat zij teveel levens had verziekt. De verdachte heeft in aanwezigheid van de medeverdachte aan [slachtoffer] gevraagd “doe je het zelf of moet ik het doen” en of zij pillen in huis had. Daarna heeft [slachtoffer] pillen geslikt en vervolgens een vloeistof gedronken, waarvan zij zelf heeft aangegeven dat het bleekwater betrof. Vervolgens heeft [slachtoffer] desgevraagd door de verdachte in aanwezigheid van de medeverdachte aangegeven dat zij nog niets voelde. De verdachte is naar de keuken gegaan en is terug gekomen met een touw/koord. [slachtoffer] moest van de verdachte meekomen naar een ruimte aangeduid als de waskamer en [slachtoffer] is daar ook daadwerkelijk naar toe gegaan. De medeverdachte is in de woonkamer achter gebleven. [slachtoffer] moest in opdracht van de verdachte iets pakken om op te gaan staan, waarna de verdachte haar heeft opgedragen om hierop te gaan staan. De medeverdachte heeft [slachtoffer] horen zeggen dat zij nog niet dood wilde en hoorde vanuit de waskamer geluiden die zij heeft geduid als getrappel en gerochel. De medeverdachte is naar de waskamer gegaan en trof daar de verdachte aan met haar handen bij de keel van [slachtoffer] met het touw/koord dat rond de keel van [slachtoffer] zat in haar handen. [slachtoffer] had toen schuim op haar mond en haar urine laten lopen. In de overtuiging dat [slachtoffer] dood was, hebben de verdachte en haar medeverdachte daarop tussen 22.00 en 23.00 uur de woning verlaten. De verdachte heeft bij het verlaten van de woning het blikje cola van de medeverdachte en de asbak met daarin peuken van zowel [slachtoffer] als de verdachte en medeverdachte, meegenomen. De volgende ochtend omstreeks 4.00 uur is [slachtoffer] door haar dan thuiskomende huisgenoot dood aangetroffen met een touw/koord om haar nek.
Door te handelen als in het vorenstaande omschreven is de dood van [slachtoffer] naar het oordeel van het hof redelijkerwijs toe te rekenen aan de verdachte en haar medeverdachte.
De geweldsinwerking op [slachtoffer], die onder leiding van de arts-patholoog dr V. Soerdjbalie-Maikoe is geconstateerd en die de dood van [slachtoffer] door hartritmestoornissen kan verklaren, te weten omsnoerend, samendrukkend mechanisch geweld op de hals, passend bij het stevig aantrekken van een touw om de hals, is naar het oordeel van het hof door feitelijke handelingen van de verdachte ontstaan. Deze handelingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] gericht is geweest. Een andere oorzaak voor het intreden van de dood van [slachtoffer] is op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden.
De omschreven gang van zaken leidt voorts tot de conclusie dat het opzet van de verdachte en haar medeverdachte doelbewust gericht is geweest op de uitvoering van het minst genomen gedurende de avond ontstane voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat de verdachte heeft gehandeld als gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling zoals door de raadsman is betoogd, is uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden.
De verdachte en haar medeverdachte hebben naar het oordeel van het hof uitgevoerd waartoe zij bereid waren en waarop zij zich hadden voorbereid. Het hof is op grond van deze gang van zaken van oordeel dat de verdachte en haar medeverdachte met voorbedachten rade en na kalm beraad en rustig overleg hebben gehandeld. Zij hebben de tijd gehad zich te beraden op het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat zij over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad hebben nagedacht en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
De verweren van de raadsman worden mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte en de medeverdachte hebben [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade door verwurging van het leven beroofd.
Moord, het opzettelijk en doelbewust vernietigen van een mensenleven, is één van de zwaarste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Met het medeplegen van dit feit hebben de verdachte en de medeverdachte aan [slachtoffer] het meest kostbare dat een mens bezit, haar leven, ontnomen. Naast het verdriet dat de nabestaanden van het slachtoffer is aangedaan, brengen dergelijke feiten in de samenleving verbijstering en gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Dit alles klemt temeer nu de verdachte en haar medeverdachte op bijzonder doortrapte wijze hebben getracht het erop te doen lijken alsof het slachtoffer zelfmoord zou hebben gepleegd.
Bij het bepalen van de straf weegt het hof voorts in het nadeel van de verdachte mee dat zij niet mee heeft willen werken aan enige vorm van onderzoek door gedragsdeskundigen ter beantwoording van vragen naar de mogelijke oorzaak van het handelen van de verdachte in dezen en de mogelijkheid van behandeling ter voorkoming van herhaling in de toekomst. Het hof kan derhalve niet anders dan het ervoor houden dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde volledig toerekenbaar was. Tegen die achtergrond rest het hof niets anders dan het opleggen aan de verdachte van een langdurige gevangenisstraf, teneinde de maatschappij gedurende lange tijd te beschermen tegen de verdachte.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde en door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 14.221,50. De tweede en in het kader van dit hoger beroep door de benadeelde partij ingediende vordering, is hoger dan de eerste vordering die de benadeelde partij heeft ingediend bij de rechtbank. Op grond van artikel 421, lid 3 van het Wetboek van strafvordering is het hof slechts bevoegd in hoger beroep te oordelen over de vordering binnen de grenzen van de eerste vordering, derhalve is thans de vordering aan de orde tot het bij de rechtbank gevorderde bedrag van € 14.221,50.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,-- voor materiële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede tot toekenning van een bedrag van € 892,50 voor kosten van rechtsbijstand voor het indienen van de vordering. Voor het overige heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
De vordering leent zich voor toewijzing tot een bedrag van € 500,--. Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden materiële en immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - begroot op een bedrag van € 892,50.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,-- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
- 15.
(vijftien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] tot een bedrag van
€ 500,-- (vijfhonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op € 892,50 - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat een bedrag te betalen van € 500,-- (vijfhonderd euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat indien de mededader geheel of deels aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre is bevrijd.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. A.M.P. Gaakeer, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 juli 2010.
Mr. C.G.M. van Rijnberk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.