Rb. Amsterdam, 11-04-2007, nr. 355826/HARK06-845
ECLI:NL:RBAMS:2007:BA2761
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
11-04-2007
- Zaaknummer
355826/HARK06-845
- LJN
BA2761
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2007:BA2761, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 11‑04‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
JRV 2007, 363
Uitspraak 11‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Rechtbank beslist: geen verbod en/of ontbinding Stichting Hells Angels Amsterdam
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 355826 / HA RK 06-845
Beschikking van 11 april 2007
in de zaak van
HET OPENBAAR MINSTERIE (LANDELIJK PARKET),
zetelende te Rotterdam, locatie Schiphol,
verzoeker,
voor wie optreedt mr. G. Oldekamp.
tegen
de stichting
STICHTING HELLS ANGELS AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
procureur mr. M.E. van der Werf.
Verzoeker wordt hierna het Openbaar Ministerie genoemd; verweerster wordt hierna de Stichting Amsterdam genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 8 november 2006;
- de faxbrief van 29 november 2006, van de zijde van de Stichting;
- de faxbrief van 13 december 2006, van de zijde van het Openbaar Ministerie;
- de tussenbeschikking van 11 januari 2007, houdende datumbepaling van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift;
- het verweerschrift, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 2 februari 2007;
- de brief van 14 februari 2007, met bijlagen, van de zijde van het Openbaar Ministerie;
- de brief van 15 februari 2007, met bijlagen, van de zijde van het Openbaar Ministerie;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift, gehouden op 20 februari 2007, en de daarin genoemde processtukken en -handelingen.
De beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn door de rechtbank op de hoogte gesteld van de beschikkingsdatum.
Vaststaande feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
Onder de naam Hells Angels bestaat een wereldwijd verband van motorclubs (hierna: de Hells Angels), door hun leden aangeduid als Chapters. Jaarlijks vinden bijeenkomsten van de diverse Chapters plaats op World of Europe “runs” waarbij afspraken worden gemaakt omtrent diverse regels, waaronder ook de zogeheten “World Rules”.
In Nederland bestaan zeven van dergelijke Chapters, te weten in Amsterdam, IJmuiden, Haarlem, Harlingen, Kampen, Rotterdam en Oirsbeek. Het Chapter Amsterdam heeft op dit moment 23 zogeheten “full colour members” (hierna: de members). Het bestuur van het Chapter wordt gevormd door een aantal van haar members in de functies van President, Vice-President, Sergeant at Arms en Road Captain.
In Nederland bestaan voorts negen met de Hells Angels verbonden rechtspersonen, - zeven stichtingen en twee verenigingen - te weten:
Stichting Hells Angels Holland,
Stichting Hells Angels Amsterdam,
Stichting Hells Angels MC, te Rotterdam,
Stichting Hells Angels Haarlem,
Stichting Hells Angels North Coast Harlingen,
Vereniging Rockers NorthCoast MC,
Stichting Hells Angels Zwolle,
Vereniging Westport Motorcycleclub te IJmuiden,
(hierna gezamenlijk: de HA rechtspersonen).
De Stichting Amsterdam is opgericht op 23 december 1975 en is gevestigd te Amsterdam. De Stichting Amsterdam is opstalgerechtigde op het terrein gelegen aan de H.J.E. Wenckebachweg 13 te Amsterdam. Op dit terrein is onder meer het bij het Chapter Amsterdam in gebruik zijnde clubhuis gevestigd (hierna: het clubhuis). De Stichting Amsterdam beschikt voorts over een tapvergunning voor het clubhuis alsmede een bankrekening met nummer [nummer] (hierna: de rekening).
Artikel 2 van de statuten van de Stichting Amsterdam luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(...)
DOEL EN MIDDELEN
Artikel 2.
1. De stichting heeft ten doel het bundelen en organiseren van aktiviteiten van en voor jongeren/motorliefhebbers en het werkzaam zijn in hun belang.
2. De stichting tracht dit doel te bereiken door:
a. het in stand houden van motorwerkplaatsen, motorgarages en motorstallingen;
b. het bekend maken van- en propaganda maken voor het doel van de stichting, waaronder begrepen het streven naar verbetering van het imago van degenen in wier belang de stichting werkzaam is;
c. het in stand houden van een klubhuis en het uitgeven van een klubblad;
d. het bestuderen, voorbereiden, bewerken en voltooien van projecten, welke met het doel van de stichting verband houden of het bereiken daarvan kunnen bevorderen;
e. alle andere wettige middelen.
(...)”
Artikel 3 van de statuten van de Stichting Amsterdam luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(...)
GELDMIDDELEN
Artikel 3
1. De geldmiddelen van de stichting worden verkregen uit:
a. subsidies;
b. schenkingen, erfstellingen en legaten; erfstellingen mogen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving;
c. donaties en andere bijdragen;
d. overige baten.
(...)”
In de statuten van de overige HA rechtspersonen zijn overeenkomstige bepalingen opgenomen.
Het bestuur van de Stichting Amsterdam werd en wordt steeds gevormd door members van het Chapter Amsterdam.
Op 19 december 2000 hebben tien tot vijftien members zich vanuit het clubhuis naar de RTL studio in Hilversum begeven waar het televisieprogramma ‘Barend en Van Dorp’ werd opgenomen. Zij zijn de studio binnengedrongen en hebben onder bedreiging met geweld van de presentatoren geëist dat deze zich in de uitzending zouden excuseren voor het feit dat ze de Hells Angels in een eerdere uitzending als criminele organisatie hadden omschreven. Presentator Van Dorp is daarbij mishandeld.
Op 8 februari 2001 heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het perceel aan de Wenckebachweg 13 te Amsterdam en de zich daarop bevindende opstallen waaronder het clubhuis. Daarbij zijn verschillende wapens en toebehoren aangetroffen, te weten:
- drie pistolen met bijbehorende munitie,
- een machinepistool met bijbehorende munitie,
- een gaspistool met bijbehorende gaspatronen,
- een geluiddemper,
- 74 kogelpatronen,
- 21 hagelpatronen,
- vijf bussen traangas,
- een bus pepperspray.
Voorts is daarbij een hoeveelheid illegaal vuurwerk aangetroffen, alsmede een in Eindhoven ontvreemde schilderijverpakkingskist. Tijdens genoemde doorzoeking zijn tevens drie MDMA tabletten aangetroffen alsmede acht pakken van in totaal 1,82 kilogram hashish.
In juni 2003 is door de Nationale Recherche, onder leiding van het Landelijk Parket, een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam Acroniem (hierna: het Acroniemonderzoek). Dit onderzoek richt zich op de vermoedelijke criminele activiteiten van de Stichting Amsterdam, de overige HA rechtspersonen, hun besturen alsmede individuele members van het Chapter Amsterdam en de overige Nederlandse Chapters.
Op 29 oktober 2003 is bij een doorzoeking van de woning van de toenmalige voorzitter van de Stichting Amsterdam en Sergeant at Arms van het Chapter Amsterdam,
[toenmalige voorzitter], een pistool met 40 patronen aangetroffen.
Op 26 februari 2004 is bij een doorzoeking van de woning van de toenmalige vice-voorzitter van de Stichting Amsterdam, [toenmalige vice-voorzitter], een zogenaamde schiettelefoon aangetroffen alsmede 361 patronen, een seinpistool met twee lichtpatronen en tien hagelpatronen.
Blijkens een door opsporingsambtenaren van het korps landelijke politiediensten opgesteld proces-verbaal van 26 augustus 2004 heeft [A.] heeft tegenover hen verklaard dat in 2003 ter gelegenheid van het 25 jarig jubileumfeest van de Hells Angels in Amsterdam met medeweten van de toenmalige president van het Chapter Amsterdam in het clubhuis pakjes cocaïne en joints zijn verkocht.
Op 17 oktober 2005 hebben in het kader van het Acroniemonderzoek doorzoekingen plaatsgevonden van de woningen van individuele members van het Chapter Amsterdam en het clubhuis.
In de woning van toenmalige vice-voorziter van de Stichting Amsterdam, [toenmalige vice-voorzitter], is daarbij een boksbeugel aangetroffen. Ook in de woning van toenmalige secretaris van de Stichting Amsterdam, [toenmalig secretaris], is een boksbeugel aangetroffen. Voorts zijn in de woningen van members [member 1], [memeber 2] en [member 3] respectievelijk een bus traangas en een boksbeugel, een boksbeugel en 45 patronen aangetroffen.
In het clubhuis is een geschrift aangetroffen waarop onder het opschrift “HAMC Amsterdam Bylaws Members” is vermeld “Geen N in de club”.
2.14. Bij het proces-verbaal van verhoor van 15 november 2005 van [president] door het Korps landelijke politiediensten, Nationale Recherche, Unit Randstand-Noord, Team 1, is een bijlage opgenomen. Deze luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(...)
HEREN,
BINNEN KORT KOMEN ER INVALLEN BIJ MEMBERS THUIS. MISSCHIEN OOK HIER
INFORMATIE BETROUWBAAR
PAS OP DUS.
(...)”
2.15. De World Rules bevatten een regel die luidt: “No Niggers in the Club”.
Het verzoek
Het Openbaar Ministerie verzoekt de rechtbank de Stichting Amsterdam verboden te verklaren en te ontbinden op de voet van artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wegens werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Tevens verzoekt het Openbaar Ministerie de rechtbank om op de voet van artikel 2:23 BW een vereffenaar te benoemen en overeenkomstig artikel 2:23b BW te bepalen dat een eventueel batig saldo na vereffening wordt uitgekeerd aan de Staat. Dit alles uitvoerbaar bij voorraad.
Het Openbaar Ministerie legt aan zijn verzoek ten grondslag dat uit het Acroniemonderzoek en de doorzoekingen is gebleken van grootschalige criminele activiteiten, die in georganiseerd verband worden gepleegd door de Stichting Amsterdam, de overige HA rechtspersonen en de individuele members. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de Stichting Amsterdam om deze reden niet thuishoort in de samenleving en dat er voor haar geen (juridische) plaats is of behoort te zijn.
Meer in het bijzonder voert het Openbaar Ministerie aan dat uit het overgelegde
“Proces-verbaal relaas strafbare feiten Stichting Hells Angels Amsterdam” van 31 juli 2006 blijkt dat de Stichting Amsterdam, haar bestuurders en de members van het Chapter Amsterdam van een aanzienlijk aantal strafbare feiten worden verdacht, waaronder deelneming aan een criminele organisatie, overtreding van de Wet wapens en munitie, opzetheling, overtreding van de Opiumwet, overtreding van de Wet Milieubeheer en het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen en discriminatie.
Criminele activiteiten maken in het algemeen deel uit van de cultuur van de Hells Angels. Het merendeel van de members heeft dan ook een soms aanzienlijk strafblad. Crimineel gedrag is onontbeerlijk om de aan toetreding tot een van de Chapters van de Hells Angels verbonden kosten te kunnen betalen en wordt bovendien binnen de organisatie beloond en normaal bevonden. De door de Stichting Amsterdam en haar members gepleegde strafbare gedragingen maken onderdeel uit van die cultuur en zijn verworden tot een schakeling in de werkwijze van de Stichting Amsterdam. Deze gedragingen zijn bovendien zo ernstig, dat die werkzaamheid binnen de termen van artikel 2:20 lid 1 BW valt. De Stichting Amsterdam dient dan ook verboden te worden verklaard en te worden ontbonden, aldus steeds het Openbaar Ministerie.
Het verweer
De Stichting Amsterdam heeft zich gemotiveerd tegen het verzoek van het Openbaar Ministerie verweerd. Op hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan.
De beoordeling
Ingevolge artikel 2:20 lid 1 BW kan een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden worden verklaard en ontbonden.
De rechtbank zal derhalve eerst dienen te beoordelen waaruit de werkzaamheid van de Stichting Amsterdam bestaat en vervolgens of deze strijdig is met de openbare orde. Van belang bij deze beoordeling is wat onder “werkzaamheid” in de zin van artikel 2:20 lid 1 BW dient te worden verstaan. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het woord werkzaamheid hier in zijn gewone feitelijke betekenis is gebruikt en derhalve omvat de daden die de rechtspersoon stelt en de woorden die hij spreekt en schrijft, ongeacht op welke wijze blijkt dat die zijn gesteld, gesproken of geschreven in het kader van de organisatie met rechtspersoonlijkheid. De enkele overtreding van een of meer verboden stempelt een rechtspersoon nog niet tot ongeoorloofd. Dergelijke overtredingen moeten zijn geworden tot een schakel in de werkwijze om als werkzaamheid te worden aangemerkt.
Vervolgens is van belang welke gedragingen in het onderhavige geval als werkzaamheid van de Stichting Amsterdam hebben te gelden. Anders dan het Openbaar Ministerie heeft betoogd kan daarbij niet zonder meer worden aangenomen dat ook de gedragingen van de individuele members van het Chapter Amsterdam als onderdeel van de werkzaamheid van de Stichting Amsterdam moeten worden beschouwd. De enkele omstandigheid dat het lastig zou zijn een onderscheid te maken tussen gedragingen van de Stichting Amsterdam en individuele members, aangezien deze door elkaar zouden lopen, zoals het Openbaar Ministerie betoogt, is daartoe onvoldoende. Tenminste moet blijken dat de Stichting Amsterdam of haar bestuur op enigerlei wijze zeggenschap heeft gehad over de gedragingen van de individuele members van het Chapter Amsterdam en dat zij, ondanks dat zij daartoe de mogelijkheid had, die gedragingen niet heeft voorkomen en daarvan geen afstand heeft genomen.
Uitgangspunt is voorts dat een stichting geen leden kent en de members dan ook niet als leden van de Stichting Amsterdam kunnen worden aangemerkt.
Hoewel onmiskenbaar een verband bestaat tussen de Stichting Amsterdam en het Chapter Amsterdam, zijn - nog daargelaten dat geen verbod van het Chapter is verzocht - geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat het Chapter en haar members zijn aan te merken als een met de Stichting Amsterdam te vereenzelvigen (informele) vereniging.
Het bestuur van de Stichting Amsterdam en het bestuur van het Chapter Amsterdam bestond weliswaar ten dele uit dezelfde personen, maar dat is niet steeds het geval geweest. Voorts is geenszins uit te sluiten dat individuele members of het bestuur van het Chapter invloed kunnen uitoefenen op binnen de Stichting Amsterdam te nemen beslissingen, doch dat de Stichting Amsterdam desalniettemin zelfstandig deelneemt aan het rechtsverkeer, terwijl de individuele members zich naar buiten toe ook niet profileren als aangeslotenen bij de Stichting Amsterdam, heeft het Openbaar Ministerie niet betwist.
De Stichting Amsterdam stelt, overeenkomstig haar doelstellingen, aan het Chapter Amsterdam en haar members het clubhuis ter beschikking en is ook anderszins facilitair aan sommige activiteiten van (de members van) het Chapter. Dat en, zo ja, hoe de Stichting Amsterdam anders dan uit dien hoofde enige zeggenschap heeft over de gedragingen van het Chapter en haar members, is echter gesteld noch gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende is komen vast te staan dat de Stichting Amsterdam of haar bestuur in de verhouding tot het Chapter Amsterdam en/of de members zeggenschap had over gedragingen van de individuele members. Dit brengt mee dat de gedragingen van individuele members van het Chapter, niet in zijn algemeenheid aan de Stichting Amsterdam kunnen worden toegerekend, en derhalve ook niet als werkzaamheid van de Stichting Amsterdam bij de beoordeling kunnen worden betrokken.
Dit alles geldt ook en wellicht in nog sterkere mate voor de door het Openbaar Ministerie aan haar verzoek ten grondslag gelegde gedragingen van de overige Nederlandse Chapters en de Hells Angels in het algemeen.
De rechtbank zal derhalve in haar beoordeling van de vraag of de werkzaamheid van de Stichting Amsterdam strijdig is met de openbare orde slechts de eigen werkzaamheid van de Stichting Amsterdam en haar bestuur betrekken, alsmede die gedragingen van de members waarover zij uit hoofde van haar werkzaamheid daadwerkelijk zeggenschap heeft gehad.
De rechtbank zal hierna beoordelen of de aldus omschreven werkzaamheid van de Stichting Amsterdam strijdig is met de openbare orde in de zin van artikel 2:20 lid 1 BW.
Daarbij geldt dat het begrip openbare orde beperkt moet worden uitgelegd, in die zin dat het moet gaan om meer dan uit maatschappelijk oogpunt wellicht ongewenst gedrag. Hierbij neemt de rechtbank voorts tot uitgangspunt dat de in artikel 8 van de Grondwet en artikel 11 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde vrijheid van vereniging behoort tot de grondvesten van ons staatsbestel en dat het verbieden van een rechtspersoon daarop een ernstige inbreuk vormt, waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen.
Dit brengt mee dat voor een verbod van de Stichting Amsterdam moet komen vast te staan dat sprake is van een noodzakelijke maatregel ter voorkoming van gedragingen die een daadwerkelijke aantasting vormen van de beginselen van ons rechtstelsel en die onze samenleving zouden kunnen ontwrichten. Daarvoor moet enerzijds zijn gebleken dat Stichting Amsterdam dergelijke gedragingen tot haar werkzaamheid heeft gemaakt. Anderzijds geldt dat aan een verbod slechts kan worden toegekomen indien de samenleving ter voorkoming van die gedragingen geen andere, minder verstrekkende, middelen ten dienste staan.
Clubhuis
Met betrekking tot het recht van opstal voor het terrein aan de H.J.E. Wenckebachweg 13 te Amsterdam, het aldaar gelegen clubhuis en de tapvergunning, geldt dat het enkele feit dat de Stichting Amsterdam een recht van opstal en een tapvergunning heeft niet strijdig is met de openbare orde. Dat de gemeente Amsterdam inmiddels een bestuursrechtelijk onderzoek is gestart naar, onder meer, het gebruik van het perceel aan de Wenckebachweg 13 door de Stichting Amsterdam, doet hieraan niet af. Dit zou echter anders kunnen zijn indien zou blijken dat het gebruik van de opstallen en het clubhuis door de Chapter Amsterdam strijdig is met de openbare orde en de Stichting Amsterdam dit faciliteert.
Het Openbaar Ministerie wijst er in dat kader op dat tijdens de doorzoeking van 8 februari 2001 in het clubhuis en in ruimtes op het afgesloten terrein aan de Wenckebachweg verschillende soorten wapens en munitie zijn gevonden. Daarnaast zijn tijdens de doorzoeking op 17 oktober 2005 in het clubhuis documenten gevonden waarin het gebruik van wapens wordt beschreven. Mede gelet op het feit dat ook bij bestuurders van de Stichting Amsterdam thuis wapens zijn gevonden concludeert het Openbaar Ministerie dat de Stichting Amsterdam het bezit van wapens in haar clubhuis aanvaardt en daartegen niet optreedt.
De Stichting Amsterdam heeft hiertegen aangevoerd dat zij geen zeggenschap had over de aanwezigheid van de betreffende wapens en ook niet verantwoordelijk was voor de aanwezigheid van die wapens nu deze afkomstig waren van en toebehoorden aan individuele members. De Stichting Amsterdam keurt wapenbezit niet goed. Bovendien is niemand strafrechtelijk vervolgd voor het wapenbezit. Met betrekking tot de aanwezigheid van de op 17 oktober 2005 gevonden documenten stelt de Stichting Amsterdam zich op het standpunt dat het enkele bezit van dergelijke documenten niet illegaal is of een overtreding van de Wet wapens en munitie behelst.
De rechtbank is van oordeel dat de aanwezigheid in het clubhuis van de tijdens de doorzoeking van 8 februari 2001 aangetroffen wapens en munitie de Stichting Amsterdam moet worden toegerekend. De Stichting Amsterdam kan zich er niet achter verschuilen dat het hier om gedragingen zou gaan van individuele members, waarvoor zij niet verantwoordelijk is. De Stichting Amsterdam is, gelijk ieder ander, gehouden ervoor te waken dat in door haar beheerde opstallen een dergelijke grote hoeveelheid uiterst gevaarlijke wapens en munitie aanwezig kan zijn. Het had dan ook op de weg van de Stichting Amsterdam gelegen om daarvoor een steekhoudende verklaring te geven en daarbij feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat zij het nodige heeft gedaan teneinde de aanwezigheid van de op 8 februari 2001 aangetroffen wapens in haar clubhuis te voorkomen. Zij heeft dat echter niet gedaan, zodat het ervoor gehouden moet worden dat zij daarvoor mede verantwoordelijk is.
Anders dan het Openbaar Ministerie betoogt is daarmee nog niet gebleken dat de Stichting Amsterdam het (toestaan van het) voorhanden hebben van wapens tot haar werkzaamheid heeft gemaakt. Daarvoor is immers nodig dat die gedraging een onderdeel is van een structureel handelen. Bij de latere doorzoeking in 2005 zijn in het clubhuis echter geen wapens aangetroffen, terwijl ook de bij de beide bestuursleden in 2003 en 2004 aangetroffen wapens niet tot de conclusie kunnen leiden dat het voorhanden hebben van wapens tot een schakel in de werkwijze van de Stichting Amsterdam is geworden. De stelling van het Openbaar Ministerie dat in 2005 wél wapens zouden zijn aangetroffen in het clubhuis indien de Stichting Amsterdam en/of de members voorafgaand aan de doorzoeking niet zouden zijn gewaarschuwd, maakt dat niet anders, nu dit, anders dan door verwijzing naar het onder 2.13 vermelde briefje, niet door feiten wordt gestaafd. Met betrekking tot de in 2005 in het clubhuis gevonden documenten geldt dat het hebben of houden van dergelijke documenten niet strafbaar is, terwijl uit die documenten ook niet volgt dat na 2001 wel wapens in het clubhuis aanwezig zijn geweest. Dat de Stichting Amsterdam het toestaan van het voorhanden hebben of houden van wapens in haar clubhuis tot haar werkzaamheid heeft gemaakt, zoals het Openbaar Ministerie stelt is niet komen vast te staan.
Het Openbaar Ministerie heeft verder aangevoerd dat de Stichting Amsterdam zich schuldig maakt aan het verhandelen en voorhanden hebben van verdovende middelen. Zij wijst daartoe op het feit dat tijdens de doorzoeking van 8 februari 2001 in opstallen op het terrein aan de Wenckebachweg twee buisjes met twee respectievelijk drie MDMA pillen zijn aangetroffen alsmede 1,82 kilogram hashish. Voorts wijst het Openbaar Ministerie op de verklaring van [A.] dat tijdens het 25-jarige bestaan van de Hells Angels Amsterdam cocaïne en hennep zouden zijn verkocht. Dit laatste heeft de Stichting Amsterdam bij gebrek aan wetenschap betwist. Zij betoogt voorts dat zij in ieder geval niet haar goedkeuring aan dergelijke handelingen heeft gegeven.
Ook hier geldt dat de aanwezigheid van verdovende middelen in de opstallen op het op het terrein aan de Wenckebachweg in februari 2001 de Stichting Amsterdam, met name gelet op de grote hoeveelheid van 1,82 kg hashish, in beginsel is toe te rekenen, nu zij daarvoor geen goede verklaring heeft gegeven en heeft verzuimd aan te geven welke maatregelen zij heeft genomen ter voorkoming daarvan. Dat brengt echter nog niet mee dat sprake is van meer dan een enkele overtreding, laat staan dat daaruit kan worden afgeleid dat de Stichting Amsterdam het voorhanden hebben van verdovende middelen tot haar werkzaamheid heeft gemaakt. Die conclusie kan ook niet volgen uit de aanwezigheid van vijf MDMA pillen, die ten dele zijn gevonden in een bij een van de members als woning in gebruik zijnde stacaravan op het terrein.
De verklaring van [A.] dat in 2003 in het clubhuis joints en cocaïne zouden zijn verkocht wordt op geen enkele wijze ondersteund, zodat daaraan tegenover de betwisting door de Stichting onvoldoende gewicht toekomt. Aldus bestaat onvoldoende grond om aan te kunnen nemen dat de in februari 2001 aangetroffen pakken hashish en MDMA pillen een schakel zijn in de werkwijze van de Stichting Amsterdam.
Ten slotte heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat in het clubhuis een schilderijverpakkingskist, afkomstig van het Van Abbemuseum te Eindhoven, en verboden vuurwerk is aangetroffen. De Stichting Amsterdam betwist bij gebrek aan wetenschap dat de schilderijverpakkingskist is gestolen. Met betrekking tot het verboden vuurwerk stelt zij dat het hier een oude partij betrof, bestemd voor oudejaarsnacht 2000-2001. De rechtbank is van oordeel dat ook voor deze op zichzelf staande gedragingen heeft te gelden dat zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, niet valt in te zien op welke wijze deze gedragingen onderdeel zijn van de werkzaamheid van de Stichting Amsterdam.
Financiën
Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat door de Chapters van members grote financiële bijdragen worden gevraagd. Die bijdragen zijn van een zodanige omvang dat die slechts door criminele activiteiten bijeengebracht kunnen worden, waarmee de criminele herkomst van door de members aan de Stichting Amsterdam betaalde bijdragen zou zijn gegeven. Uit de in beslag genomen boekhouding van de Stichting Amsterdam blijkt voorts van onverklaarbaar grote contante stortingen op de rekening van de Stichting Amsterdam, waarbij er van moet worden uitgegaan dat ook dit geld van criminele activiteiten afkomstig is. Daarnaast stelt het Openbaar Ministerie dat de boekhouding onvolledig en/of onjuist is opgemaakt zodat de Stichting Amsterdam handelt in strijd met de statuten en bepalingen uit het tweede boek van het Burgerlijk Wetboek.
De Stichting Amsterdam betoogt hiertegenover dat het Openbaar Ministerie weliswaar suggereert dat de financiën van de Stichting Amsterdam op illegale wijze worden verkregen, doch dat het die stellingen in het geheel niet onderbouwt. Met betrekking tot de gedane contante stortingen merkt de Stichting Amsterdam op dat die stortingen betrekking hebben op door de members ingezamelde bijdragen voor gezamenlijke deelname aan bijeenkomsten van Hells Angels, de zogeheten “runs”. De Stichting Amsterdam betwist dat haar boekhouding niet zou kloppen en merkt daarbij op dat voor zover hiervan al sprake zou zijn, dit in ieder geval niet geacht kan worden in strijd te zijn met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 lid 1 BW.
De rechtbank stelt vast dat niet met feiten is onderbouwd dat financiële bijdragen van members op criminele wijze zijn verkregen. Waar, wanneer, hoe en op welke wijze dat zou hebben plaatsgevonden is eenvoudigweg niet gesteld. Ter onderbouwing van de stelling dat de members grote financiële bijdragen verschuldigd zijn, en dat die slechts langs criminele weg bijeengebracht kunnen worden, wordt verwezen naar de verklaring van twee ex-members van een Duits Chapter. Waarom zulks ook voor het Chapter Amsterdam en in het verlengde daarvan de Stichting Amsterdam zou gelden wordt niet nader toegelicht. De stellingen van de Stichting Amsterdam omtrent de herkomst van de contante stortingen zijn door het Openbaar Ministerie inhoudelijk niet weersproken. Het feit dat de boekhouding van de Stichting Amsterdam wellicht niet accuraat is, maakt, ook indien juist, niet dat sprake is van een verboden werkzaamheid in de zin van artikel 2:20 lid 1 BW.
Het Openbaar Ministerie heeft voorts aangevoerd dat binnen de organisatie van de Hells Angels wereldwijd en in Europa door members gelden worden afgedragen ten behoeve van een zogenaamd Defence Fund. Ieder member heeft recht op uit dit fonds betaalde bijstand van een advocaat indien hij in het belang van de Hells Angels heeft gehandeld. Daarnaast zouden veroordeelde members een beroep kunnen doen op het fonds. Ook de Stichting Amsterdam heeft voor de onderhavige procedure een beroep gedaan op het Defence Fund, aldus het Openbaar ministerie.
De Stichting Amsterdam ontkent dat er een Defence Fund bestaat, doch erkent dat door de members geld wordt ingezameld in verband met procedures die worden gevoerd over de merkenrechtelijke bescherming van de symbolen van de Hells Angels. Ook voor de onderhavige procedure is geld ingezameld, aldus de Stichting Amsterdam.
De rechtbank is van oordeel dat, wat er verder ook zij van het bestaan van genoemd Defence Fund, het inzamelen van gelden ten behoeve van in rechte te voeren procedures, ongeacht waar deze procedures over handelen en of deze strafrechtelijk dan wel civielrechtelijk van aard zijn, of ten behoeve van veroordeelde members, ongeacht waarom zij zijn veroordeeld, niet in strijd is met de openbare orde, zodat de rechtbank de stellingen van het Openbaar Ministerie op dit punt zal passeren.
Barend en Van Dorp
Ten aanzien van de bedreiging en mishandeling van de heren Barend en Van Dorp stelt het Openbaar Ministerie dat nu daarbij ook (ex)-bestuursleden van de Stichting Amsterdam betrokken zijn geweest, de Stichting Amsterdam geacht moet worden van het voornemen van de desbetreffende members op de hoogte te zijn geweest. De Stichting Amsterdam heeft echter geen maatregelen genomen ter voorkoming van de bedreiging en mishandeling noch heeft zij daarvan afstand genomen en is zodoende medeverantwoordelijk voor de gedragingen van de members.
De Stichting Amsterdam stelt hier tegenover dat de betreffende actie een impulsieve beslissing was van enkele members en dat er geen besluit van de rechtspersoon aan ten grondslag lag. Voor zover de actie al binnen haar rechtssfeer (bedoeld is invloedssfeer – rechtbank) zou vallen, betreft het een incident en is geen sprake van enige werkzaamheid, aldus de Stichting Amsterdam.
Uitgangspunt is ook hier dat de gedragingen van de Chapter Amsterdam en haar individuele members niet zonder meer aan de Stichting Amsterdam kunnen worden toegerekend. Als onweersproken moet voorts worden aangenomen dat het besluit naar Hilversum te gaan niet door het bestuur van de Stichting Amsterdam is genomen. Daartegenover staat dat het besluit is genomen in het clubhuis, in aanwezigheid van een deel van de destijds fungerende bestuursleden van de Stichting Amsterdam en dat deze vervolgens ook bij de daadwerkelijke bedreiging en mishandeling in de RTL-studio aanwezig zijn geweest. Dienaangaande kan het bestuur van de Stichting Amsterdam dan ook het verwijt worden gemaakt dat zij zich daar niet aan heeft onttrokken en zich evenmin heeft ingespannen de bedreiging en mishandeling te voorkomen. Voorts moet haar worden aangerekend dat zij, ook nadat de gebeurtenissen in Hilversum tot publieke verontwaardiging hadden geleid, daarvan geen afstand heeft genomen. De, zeven jaar nadien, gemaakte excuses zijn te laat en overtuigen niet.
Dit alles laat echter onverlet dat onvoldoende is weersproken dat, zoals de Stichting Amsterdam stelt, sprake is geweest van een incident. Dat het laakbare gedrag van de Stichting Amsterdam in deze deel uitmaakt van, of in verband staat met haar gebruikelijke bezigheden en zodoende als werkzaamheid van de Stichting Amsterdam heeft te gelden, kan daarom niet worden aangenomen.
Discriminatie
Het Openbaar Ministerie heeft ten slotte betoogd dat de Stichting Amsterdam zich schuldig maakt aan discriminatie daar zij het lidmaatschap van zwarte of gekleurde mensen niet accepteert. Daarmee geeft de Stichting Amsterdam uitvoering aan de onder Hells Angels wereldwijd afgesproken regel: “No Niggers in the club”. De Stichting Amsterdam heeft daar tegenover gesteld dat het Chapter Amsterdam zich niet gebonden acht aan deze “World Rule” en hieraan geen uitvoering geeft. Dit blijkt onder meer uit het feit dat nota bene de president van het Chapter Amsterdam, de heer [president], een donkere huidskleur heeft. Dat het Chapter Amsterdam geen negroïde members kent is het gevolg van het feit dat zich geen negroïde personen als member hebben aangemeld, en niet de consequentie van enig toelatingsbeleid.
Indien zou komen vast te staan dat het Chapter Amsterdam onder invloed van de Stichting Amsterdam stelselmatig negroïde personen als member weert, is sprake van een werkwijze in strijd met de openbare orde. De rechtbank is echter van oordeel dat het Openbaar Ministerie haar stellingen tegenover de betwisting door de Stichting Amsterdam onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Naast de gewraakte “World Rule”, heeft zij verwezen naar de verklaring van [A.] dat een member van het Antilliaanse Chapter, [B.], in verband met zijn huidskleur het lidmaatschap zou zijn ontnomen. [B.] zelf heeft de juistheid van deze verklaring echter betwist. Tegenover de stellingen van de Stichting Amsterdam dat het Chapter Amsterdam en ook zijzelf zich niet gebonden acht aan de “World Rule” en hieraan geen uitvoering geeft, is door het Openbaar Ministerie aldus onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat de Stichting Amsterdam zich daadwerkelijk schuldig maakt aan rassendiscriminatie.
Slotsom
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de Stichting Amsterdam betrokken is geweest bij verschillende strafbare gedragingen, die ieder voor zich ontwrichtend kunnen zijn voor de samenleving. Daarmee is echter niet gebleken dat sprake is van meer dan een incidentele werkzaamheid van de Stichting Amsterdam die van dien aard is dat daarop alleen met een verbodenverklaring van de rechtspersoon kan worden gereageerd.
De Stichting Amsterdam is inmiddels, evenals het Chapter Amsterdam en de individuele members, voorwerp van een grootschalig strafrechtelijk onderzoek. Hoewel de uitkomst van dat onderzoek thans nog ongewis is, is niet gebleken dat die uitkomst niet kan worden afgewacht, noch dat met de in dat kader mogelijk te treffen maatregelen de aan Stichting Amsterdam te verwijten gedragingen onvoldoende zullen kunnen worden bestreden. De rechtbank is bovendien van oordeel dat tussen de verschillende aan de Stichting Amsterdam te verwijten gedragingen, zowel in de tijd als in hun aard onvoldoende verband bestaat om aan te kunnen nemen dat zij telkens schakels zijn in de werkwijze van de Stichting Amsterdam. Dat Stichting Amsterdam “in georganiseerd verband en op grote schaal ernstige strafbare feiten pleegt [die] de grondvesten van ons rechtsstelsel raken en de maatschappij grote schade berokkenen”, zoals het Openbaar Ministerie heeft gesteld, is dan ook niet komen vast te staan. Het verzoek van het Openbaar Ministerie zal worden afgewezen.
Het Openbaar Ministerie zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, gevallen aan de zijde van Stichting Amsterdam, waarbij de rechtbank zal verstaan dat die zullen worden voldaan door de Staat.
6. Beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt het Openbaar Ministerie in de kosten van deze procedure, gevallen aan de zijde van Stichting Amsterdam, en begroot op € 248,-- aan vast recht en € 904,-- aan salaris procureur, en verstaat dat deze proceskostenveroordeling zal worden voldaan door de Staat der Nederlanden.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H. Marcus, mr. N.C.H. Blankevoort en mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2007.?