Rb. Amsterdam, 11-04-2007, nr. 355825/HARK06-844
ECLI:NL:RBAMS:2007:BA2747
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
11-04-2007
- Zaaknummer
355825/HARK06-844
- LJN
BA2747
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2007:BA2747, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 11‑04‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JRV 2007, 362
JIN 2007/208
Uitspraak 11‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Rechtbank beslist: Geen verbod en/of ontbinding Stichting Hells Angels Holland
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 355825 / HA RK 06-844
Beschikking van 11 april 2007
in de zaak van
HET OPENBAAR MINISTERIE (LANDELIJK PARKET),
zetelende te Rotterdam, locatie Schiphol,
verzoeker,
voor wie optreedt mr. G. Oldekamp,
tegen
1. de stichting
STICHTING HELLS ANGELS HOLLAND,
gevestigd te Amsterdam,
2. [verweerder 2],
in zijn hoedanigheid van gewezen voorzitter van de Stichting Holland,
wonende te Amsterdam,
3. [verweerder 3],
in zijn hoedanigheid van gewezen vice-voorzitter van de Stichting Holland,
wonende te Gouda,
4. [verweerder 4],
in zijn hoedanigheid van gewezen secretaris van de Stichting Holland,
wonende te Ooltgensplaat,
5. [verweerder 5],
in zijn hoedanigheid van gewezen penningmeester van de Stichting Holland,
wonende te Haarlem,
verweerders,
procureur mr. M.E. van der Werf.
Verzoeker wordt hierna het Openbaar Ministerie genoemd. Verweerders worden hierna tezamen de Stichting Holland genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingediend ter griffie op 8 november 2006;
- de faxbrief van 24 november 2006, met één bijlage, van het Openbaar Ministerie;
- de faxbrief van 29 november 2006, van Stichting Holland;
- de faxbrief van 13 december 2006, van het Openbaar Ministerie;
- de faxbrief van 22 december 2006, van Stichting Holland;
- de tussenbeschikking van 11 januari 2007, houdende bepaling van de mondelinge behandeling;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 2 februari 2007;
- de brief van 14 februari 2007, met bijlagen, van de zijde van het Openbaar Ministerie;
- de brief van 15 februari 2007, met bijlagen, van de zijde van het Openbaar Ministerie;
- de faxbrief van 15 februari 2007, met één bijlage, van Stichting Holland
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift, gehouden op
20 februari 2007 en de daarin genoemde processtukken en -handelingen.
De beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn door de rechtbank op de hoogte gesteld van de beschikkingsdatum.
Vaststaande feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
Onder de naam Hells Angels bestaat een wereldwijd verband van motorclubs, door hun leden aangeduid als Chapters. Jaarlijks vinden bijeenkomsten van de diverse Chapters plaats op Holland, Europe of World “runs” waarbij afspraken worden gemaakt omtrent diverse regels, waaronder ook de zogeheten “World Rules”.
In Nederland bestaan zeven van dergelijke Chapters, te weten in Amsterdam, IJmuiden, Haarlem, Harlingen, Kampen, Rotterdam en Oirsbeek.
In Nederland bestaan voorts negen met de Hells Angels verbonden rechtspersonen, - zeven stichtingen en twee verenigingen - te weten:
Stichting Hells Angels Holland,
Stichting Hells Angels Amsterdam,
Stichting Hells Angels MC, te Rotterdam,
Stichting Hells Angels Haarlem,
Stichting Hells Angels North Coast Harlingen,
Vereniging Rockers NorthCoast MC,
Stichting Hells Angels Zwolle,
Vereniging Westport Motorcycleclub te IJmuiden,
(hierna gezamenlijk: de HA rechtspersonen).
Uit de opgave van de Kamer van Koophandel blijkt dat de Stichting Holland is opgericht op 21 maart 1980. De Stichting Holland is op 1 november 2006 ontbonden door een besluit van het stichtingsbestuur.
Volgens de opgave van de Kamer van Koophandel was de Stichting Holland gevestigd aan de H.J.E. Wenckebachweg 13 te Amsterdam, tevens het adres van de Stichting Hells Angels Amsterdam. Op het terrein aan de Wenckebachweg 13 te Amsterdam bevindt zich tevens het bij het Chapter Amsterdam in gebruik zijnde clubhuis.
Artikel 2 van de statuten van de Stichting Holland luidde, voor zover van belang, als volgt:
“DOEL EN MIDDELEN.
Artikel 2.
1. De stichting heeft ten doel het bundelen en organiseren van aktiviteiten van en voor jongeren/motorliefhebbers en het werkzaam zijn in hun belang.
2. De stichting tracht dit doel te bereiken door:
a. het in stand houden van motorwerkplaatsen, motorgarages en motorstallingen;
b. het bekend maken van- en propaganda maken voor het doel van de stichting, waaronder begrepen- het streven naar verbetering van het imago van de degenen in wier belang de stichting werkzaam is;
c. het in stand houden van een klubhuis en het uitgeven van een klubblad;
d. het bestuderen, voorbereiden, bewerken en voltooien van projecten, welke met het doel van de stichting verband houden of het bereiken daarvan kunnen bevorderen;
e. alle andere wettige middelen.”
Artikel 3 van de statuten van de Stichting Holland luidde, voor zover van belang, als volgt:
“GELDMIDDELEN
Artikel 3.
1. De geldmiddelen van de stichting worden verkregen uit:
a. subsidies;
b. schenkingen, erfstellingen en legaten; erfstellingen mogen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving;
c. donaties en andere bijdragen;
d. overige baten.
[...].”
Artikel 4 van de statuten van de Stichting Holland luidde, voor zover van belang, als volgt:
“BESTUUR
Artikel 4.
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit tenminste drie en ten hoogste zeven leden, bij voorkeur uit de stichtingen: Stichting Hells Angels Amsterdam en Stichting Hells Angels Haarlem,
[...].”
Het bestuur van de Stichting Holland was steeds samengesteld uit members of bestuursleden van verschillende Nederlandse Chapters.
Bij de Kamer van Koophandel stonden tot het moment van ontbinding van de Stichting Holland, de volgende bestuursleden geregistreerd:
- [verweerder 2], voorzitter en tevens bestuurslid van de Stichting Hells Angels Amsterdam,
- [verweerder 3] vice-voorzitter en tevens bestuurslid van de Stichting Hells Angels MC, te Rotterdam,
- [verweerder 4], secretaris,
- [verweerder 5], penningmeester.
De Stichting Holland beschikte over een bankrekening met nummer [bankrekening] (hierna: de bankrekening).
In de statuten van de Stichting Hells Angels Amsterdam, de Stichting Hells Angels Haarlem en de Stichting Hells Angels North Coast Harlingen is telkens bepaald dat de penningmeester rekening en verantwoording dient af te leggen aan het bestuur van zijn stichting nadat deze rekening en verantwoording door het bestuur van de Stichting Holland is goedgekeurd.
Op 8 februari 2001 is bij een doorzoeking van het clubhuis van het Chapter Amsterdam aan de Wenckebachweg 13 te Amsterdam in een motorjack een pistool van het merk FN aangetroffen. Bij een daarna gehouden geuridentificatieproef bleek, volgens het in zoverre niet betwiste proces-verbaal, dat het motorjack zou moeten toebehoren aan [verweerder 3].
In juni 2003 is door de Nationale Recherche, onder leiding van het Landelijk Parket, een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam Acroniem (hierna: het Acroniemonderzoek). Dit onderzoek richt zich op de vermoedelijke criminele activiteiten van de Stichting Holland, de overige HA rechtspersonen, hun besturen alsmede individuele ‘members’ van de Nederlandse Chapters.
Uit een in het kader van het Acroniemonderzoek op 31 juli 2006 opgemaakt proces-verbaal met nummer 303-03 blijkt dat de Stichting Holland en haar bestuursleden worden verdacht van deelneming aan een criminele organisatie (artikel 140 Wetboek van Strafrecht), wapenbezit (artikel 26 jo 44 lid 3 Wet wapens en munitie), bezit/handel van verdovende middelen (artikel 2 lid b en c Opiumwet), heling (artikel 416 Wetboek van Strafrecht) en bezit van verboden vuurwerk (artikel 8 lid 1 Wet Milieubeheer en artikel 3 Vuurwerkbesluit Wet Milieugevaarlijke stoffen jo art. 24 milieugevaarlijke stoffen, gelet op artikel 1a Wet Economische delicten), alsmede discriminatie op grond van ras, huidskleur en geslacht.
In het kader van het Acroniemonderzoek zijn op 17 oktober 2005 het clubhuis aan de Wenckebachweg 13 te Amsterdam en de woningen van de toenmalige bestuursleden van de Stichting Holland doorzocht. Uit de processen-verbaal die zijn opgemaakt, blijkt dat in de woning van [verweerder 2] een boksbeugel is aangetroffen. In de woning van [verweerder 4] zijn een traangasbus en een boksbeugel aangetroffen en in de woning van [verweerder 5] zijn een pistool, een gasrevolver en 36 scherpe patronen aangetroffen.
In het clubhuis is een geschrift aangetroffen waarop onder het opschrift “HAMC Amsterdam Bylaws Members” is vermeld “Geen N in de club”
De World Rules bevatten een regel die luidt: “No Niggers in the Club”.
Het verzoek
Het Openbaar Ministerie verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de Stichting Holland verboden te verklaren en te ontbinden op de voet van artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Tevens verzoekt het Openbaar Ministerie de rechtbank om op de voet van artikel 2:23 lid 1 BW een vereffenaar te benoemen, niet zijnde één van de bestuursleden van de Stichting Holland, en te bepalen dat een eventueel batig saldo na vereffening wordt uitgekeerd aan de Staat.
Het Openbaar Ministerie legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de Hells Angels niet in onze samenleving thuishoren en dat er voor hen en voor de door hen gepleegde criminele activiteiten geen plaats in ons rechtsbestel is of behoort te zijn. Het stelt daartoe dat het overgrote deel van de members van de verschillende Chapters en ook alle bestuursleden van de Stichting Holland gedurende hun membership dan wel het toetredingstraject een strafblad hebben opgebouwd. Daarnaast wijst het Openbaar Ministerie op hetgeen tijdens de doorzoekingen in en bij de diverse clubhuizen en members van de Chapters in Nederland is aangetroffen en de overige gedocumenteerde verdenkingen, zoals die blijken uit het proces verbaal van de Nationale Recherche. Criminele activiteiten maken in het algemeen deel uit van de cultuur van de Hells Angels. Crimineel gedrag is daarbij onontbeerlijk om de aan toetreding tot een van de Chapters van de Hells Angels verbonden kosten te kunnen voldoen. De Stichting Holland vervult hierin een leidinggevende rol als overkoepelende stichting ten aanzien van de verschillende Chapters en Stichtingen van de Hells Angels in Nederland. Stichting Holland neemt geen afstand van de verboden gedragingen, maar heeft hieraan deelgenomen en geeft hieraan leiding. Tenslotte is Stichting Holland niet bereid om voor deze daden verantwoording af te leggen.
De verboden gedragingen zijn geworden tot een schakel in de werkwijze van de Stichting Holland en bovendien zo ernstig, dat de werkzaamheid van de Stichting Holland binnen de termen van artikel 2:20 lid 1 BW valt. De Stichting Amsterdam dient dan ook verboden te worden verklaard en te worden ontbonden, aldus steeds het Openbaar Ministerie.
Het verweer
De Stichting Holland heeft zich gemotiveerd tegen het verzoek van het Openbaar Ministerie verweerd. Op hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan.
De beoordeling
Voorop gesteld dient te worden dat een reeds ontbonden rechtspersoon niet andermaal ontbonden kan worden. In zoverre dient het verzoek van het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard. Wel kan een ontbonden rechtspersoon verboden worden verklaard. Het Openbaar Ministerie heeft bij een dergelijk verzoek ook nog een redelijk belang, omdat bij toewijzing daarvan de wederoprichting van de ontbonden Stichting Holland kan worden tegengegaan.
Ingevolge artikel 2:20 lid 1 BW kan een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde door de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie verboden worden verklaard en ontbonden. Aangezien Stichting Holland reeds op 1 november 2006 is ontbonden, zal de rechtbank uitsluitend het verzoek tot verboden verklaring behandelen.
De rechtbank zal eerst dienen te beoordelen waaruit de werkzaamheid van de Stichting Holland bestaat en vervolgens of deze strijdig is met de openbare orde.
Van belang bij deze beoordeling is wat onder “werkzaamheid” in de zin van artikel 2:20 lid 1 BW dient te worden verstaan. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het woord werkzaamheid hier in zijn gewone feitelijke betekenis is gebruikt en derhalve omvat de daden die de rechtspersoon stelt en de woorden die hij spreekt en schrijft, ongeacht op welke wijze blijkt dat die zijn gesteld, gesproken of geschreven in het kader van de organisatie met rechtspersoonlijkheid. De enkele overtreding van een of meer verboden stempelt een rechtspersoon nog niet tot ongeoorloofd. Dergelijke overtredingen moeten zijn geworden tot een schakel in de werkwijze om als werkzaamheid te worden aangemerkt.
Vervolgens is van belang welke gedragingen in het onderhavige geval als werkzaamheid van de Stichting Holland hebben te gelden. Anders dan het Openbaar Ministerie heeft betoogd kan daarbij niet zonder meer worden aangenomen dat ook de gedragingen van individuele members van de Nederlandse Chapters of gedragingen van de overige HA rechtspersonen als onderdeel van de werkzaamheid van de Stichting Holland moeten worden beschouwd. Tenminste moet blijken dat de Stichting Holland of haar bestuur op enigerlei wijze zeggenschap heeft gehad over die gedragingen en dat zij, ondanks dat zij daartoe de mogelijkheid had, die gedragingen niet heeft voorkomen en daarvan geen afstand heeft genomen.
Het Openbaar Ministerie heeft dienaangaande betoogd dat de gedragingen van de individuele members van de verschillende Chapters kunnen worden toegerekend aan Stichting Holland, nu Stichting Holland daarvan geen afstand heeft genomen, terwijl zij daar, gelet op haar leidinggevende positie ten opzichte van de verschillende Chapters en de overige HA rechtspersonen in Nederland, zeggenschap over had. Het Openbaar Ministerie onderbouwt haar betoog met de stelling dat de Nederlandse Chapters en HA rechtspersonen rekening en verantwoording dienen af te leggen aan Stichting Holland, en dat Stichting Holland op haar beurt verantwoording dient af te leggen aan een “hoofdchapter” in de Verenigde Staten van Amerika. Deze verantwoordingsplicht zou blijken uit de statuten van de Stichting Hells Angels Amsterdam, Stichting Hells Angels Haarlem en de Stichting Hells Angels North Coast Harlingen waarin is opgenomen dat de door de penningmeesters af te leggen rekening en verantwoording door het bestuur van de Stichting Holland moet worden goedgekeurd.
De Stichting Holland heeft hiertegen aangevoerd dat zij in 1980 is opgericht met het doel in Nederland een internationale bijeenkomst van Hells Angels, een zogeheten run, te organiseren. De Stichting Holland heeft nadien een slapend bestaan geleid. Er werd niet vergaderd, er was geen beleid en er waren geen activiteiten. Afgezien van het feit dat er wel eens een motorfiets op naam van de Stichting Holland is geregistreerd, zijn er geen rechtshandelingen verricht. De Stichting Holland geeft geen leiding aan de overige HA rechtspersonen in Nederland. De bepalingen in de statuten van de Stichtingen Hells Angels Haarlem en Amsterdam werden niet nageleefd. Stichting Hells Angels North Coast Harlingen heeft eenvoudigweg de statuten van de Stichting Hells Angels Amsterdam als voorbeeld gebruikt, waardoor de betreffende bepaling in de statuten is opgenomen. De Stichting Holland is autonoom en staat los van de Chapters in Nederland en in de rest van de wereld, aldus de Stichting Holland.
De rechtbank stelt vast dat er onmiskenbaar een verband bestaat tussen de Stichting Holland en de overige HA rechtspersonen en de Nederlandse Chapters. Dit volgt niet alleen uit de naam van de Stichting Holland, maar ook uit het feit dat zij was gevestigd op hetzelfde adres als de Stichting Hells Angels Amsterdam aan de Wenckebachweg aldaar, waar ook het Chapter Amsterdam zijn clubhuis heeft. De statuten van de Stichting Holland zijn tegelijk met die van de Stichting Amsterdam vastgesteld. Het bestuur van de Stichting Holland werd gevormd door members van de Nederlandse Chapters, tevens bestuursleden van twee van de overige HA rechtspersonen en in de statuten van de Stichtingen Hells Angels Haarlem, Amsterdam en North Coast Harlingen is een goedkeuringsrecht voor de Stichting Holland opgenomen.
Dat verband is echter op zichzelf niet voldoende om aan te kunnen nemen dat, zoals het Openbaar Ministerie stelt, sprake is van een samenhangende organisatie, waarbij de Stichting Holland leiding geeft aan de overige HA rechtspersonen en/of de Nederlandse Chapters, die op hun beurt (financiële) verantwoording zouden moeten afleggen aan de Stichting Holland. Daarvoor zal ten minste moeten blijken dat en, zo ja, hoe daaraan door de Stichting Holland daadwerkelijk uitvoering werd gegeven. Daarbij ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat een dergelijke leidinggevende positie bestond en op welke wijze de Stichting Holland gebruik maakte van haar leidinggevende positie ten opzichte van de overige HA rechtspersonen en/of de Chapters.
Het Openbaar Ministerie heeft dat echter niet gedaan. Gesteld noch gebleken is dat de Stichting Holland op enig moment een besluit heeft genomen dan wel enige aanwijzing heeft gegeven ten aanzien van de gedragingen van de overige HA rechtspersonen of de Nederlandse Chapters. Dat de Stichting Holland nooit gebruik heeft gemaakt van de haar in de statuten van de Stichtingen Hells Angels Haarlem, Amsterdam en North Coast Harlingen toegekende goedkeuringsbevoegdheid is niet betwist. Het Openbaar Ministerie heeft tegenover het verweer van de Stichting Holland dat zij geen activiteiten ontplooide, geen beleid had en geen vergaderingen hield, ook overigens geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat zulks onjuist zou zijn. Aldus heeft het Openbaar Ministerie haar stelling dat de Stichting Holland leiding zou geven aan een samenhangende organisatie van de HA rechtspersonen en de Nederlandse Chapters onvoldoende onderbouwd.
Dit brengt mee dat niet is komen vast te staan dat de Stichting Holland of haar bestuur in de verhouding tot de overige HA rechtspersonen, de Nederlandse Chapters of hun members daadwerkelijk zeggenschap heeft gehad over de hen door het Openbaar Minsiterie verweten gedragingen. Die gedragingen kunnen dan ook niet aan de Stichting Holland worden toegerekend en kunnen evenmin als onderdeel van de werkzaamheid van de Stichting Holland worden aangemerkt. De rechtbank zal derhalve in haar beoordeling van de vraag of de werkzaamheid van de Stichting Holland strijdig is met de openbare orde slechts de eigen werkzaamheid van de Stichting Holland en haar bestuur betrekken.
De rechtbank zal hierna beoordelen of de aldus omschreven werkzaamheid van de Stichting Holland strijdig is met de openbare orde in de zin van artikel 2:20 lid 1 BW.
Daarbij geldt dat het begrip openbare orde beperkt moet worden uitgelegd, in die zin dat het moet gaan om meer dan uit maatschappelijk oogpunt ongewenst gedrag. Hierbij neemt de rechtbank voorts tot uitgangspunt dat de in artikel 8 van de Grondwet en artikel 11 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde vrijheid van vereniging behoort tot de grondvesten van ons staatsbestel en dat het verbieden van een rechtspersoon daarop een ernstige inbreuk vormt, waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen.
Dit brengt mee dat voor aan verbod van de Stichting Holland moet komen vast te staan dat sprake is van een noodzakelijke maatregel ter voorkoming van gedragingen die een daadwerkelijke aantasting vormen van de beginselen van ons rechtstelsel en die onze samenleving zouden kunnen ontwrichten. Daarvoor moet enerzijds zijn gebleken dat Stichting Holland dergelijke gedragingen tot haar werkzaamheid heeft gemaakt. Anderzijds geldt dat aan een verbod slechts kan worden toegekomen indien de samenleving ter voorkoming van die gedragingen geen andere, minder verstrekkende, middelen ten dienste staan.
Clubhuis
Het door het Openbaar Ministerie aan de Stichting Holland gemaakte verwijt ter zake van bezit van/handel in verdovende middelen, heling en bezit van verboden vuurwerk, heeft steeds betrekking op bij de doorzoeking van het clubhuis en het terrein aan de Wenckebachweg op 8 februari 2001 aangetroffen contrabande. Waarom de aanwezigheid aldaar van die zaken aan de Stichting Holland moet worden toegerekend heeft het Openbaar Ministerie echter niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
Financiën
Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat door de Chapters van members grote financiële bijdragen worden gevraagd. Die bijdragen zijn van een zodanige omvang dat die slechts door criminele activiteiten bijeengebracht kunnen worden, waarmee de criminele herkomst van door de members aan de Stichting Holland betaalde bijdragen zou zijn gegeven. Daarnaast stelt het Openbaar Ministerie dat de boekhouding onvolledig en/of onjuist is opgemaakt zodat de Stichting Holland handelt in strijd met de statuten en bepalingen uit het tweede boek van het Burgerlijk Wetboek.
De Stichting Holland betoogt hiertegenover dat het Openbaar Ministerie weliswaar suggereert dat de financiën van de Stichting Holland op illegale wijze werden verkregen, doch dat het die stellingen in het geheel niet onderbouwt. De Stichting Holland betwist dat haar boekhouding niet zou kloppen en merkt daarbij op dat voor zover hiervan al sprake zou zijn, dit in ieder geval niet geacht kan worden in strijd te zijn met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 lid 1 BW.
De rechtbank stelt vast dat op geen enkele wijze met feiten is onderbouwd dat financiële bijdragen van members aan de Chapters of de Stichting Holland op criminele wijze zijn verkregen. Waar, wanneer, hoe en op welke wijze dat zou hebben plaatsgevonden is eenvoudigweg niet gesteld. Ter onderbouwing van de stelling dat de members grote financiële bijdragen verschuldigd zijn, en dat die slechts langs criminele weg bijeengebracht kunnen worden, wordt verwezen naar de verklaring van twee ex-members van een Duits Chapter. Waarom zulks ook voor de Nederlandse Chapters en in het verlengde daarvan de Stichting Holland zou gelden wordt niet nader toegelicht.
Anders dan dat de Stichting Holland de beschikking heeft gehad over de bankrekening is van bezittingen of rechten van de Stichting Holland niet gebleken. Op de bankrekening zijn tussen 8 maart 2002 en 10 december 2004 twee stortingen gedaan van respectievelijk € 30,-- en € 200,--. Verder hebben slechts afschrijvingen plaatsgevonden van de kosten van de bankpas en girotel. Bestuursbesluiten van de Stichting Holland zijn niet bekend. Het Openbaar Ministerie heeft tegenover de stelling van de Stichting Holland dat zij voorafgaand aan haar ontbinding een slapend bestaan heeft geleid geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat zulks onjuist is. Het feit dat de boekhouding van de Stichting Holland wellicht niet accuraat is, maakt, ook indien juist, niet dat sprake is van een verboden werkzaamheid in de zin van artikel 2:20 lid 1 BW.
Het Openbaar Ministerie heeft voorts aangevoerd dat binnen de organisatie van de Hells Angels wereldwijd en in Europa door members gelden worden afgedragen ten behoeve van een zogenaamd Defence Fund. In Nederland zouden die gelden worden afgedragen aan de penningmeester van de Stichting Holland. Ieder member heeft recht op uit dit fonds betaalde bijstand van een advocaat indien hij in het belang van de Hells Angels heeft gehandeld. Daarnaast zouden veroordeelde members een beroep kunnen doen op het fonds. Ook de Stichting Holland heeft voor de onderhavige procedure een beroep gedaan op het Defence Fund, aldus het Openbaar ministerie.
De Stichting Holland betwist dat er een Defence Fund bestaat, doch erkent dat door de members geld wordt ingezameld in verband met procedures die worden gevoerd over de merkenrechtelijke bescherming van de symbolen van de Hells Angels. Ook voor de onderhavige procedure is geld ingezameld, aldus de Stichting Holland.
De rechtbank is van oordeel dat, wat er verder ook zij van het bestaan van genoemd Defence Fund en de rol van Stichting Holland daarbij, het inzamelen van gelden ten behoeve van in rechte te voeren procedures, ongeacht waar deze procedures over handelen en of deze strafrechtelijk dan wel civielrechtelijk van aard zijn, of ten behoeve van veroordeelde members, ongeacht waarom zij zijn veroordeeld, niet in strijd is met de openbare orde, zodat de rechtbank de stellingen van het Openbaar Ministerie op dit punt zal passeren.
Aangetroffen wapens
Uit de door het Openbaar Ministerie in het kader van het Acroniemonderzoek opgemaakte processen-verbaal blijkt dat tegen de bestuursleden van de Stichting Holland ernstige verdenkingen bestaan dat zij de Wet wapens en munitie hebben overtreden. Het Openbaar Ministerie wijst daartoe op het feit dat bij de doorzoeking op 8 februari 2001 een pistool van het merk FN is aangetroffen in een motorjack dat blijkens een nadien gehouden geuridentificatieproef zou moeten toebehoren aan [verweerder 3]. Voorts zijn bij een doorzoeking op 17 oktober 2005 in de woning van [verweerder 2] een boksbeugel, en in de woning van [verweerder 4] een traangasbus en een boksbeugel aangetroffen. In de woning van [verweerder 5] werden een pistool, een gasrevolver en 36 scherpe patronen aangetroffen.
Gelet op het feit dat bij bestuurders van de Stichting Holland wapens zijn gevonden concludeert het Openbaar Ministerie dat de Stichting Holland het bezit van wapens aanvaardt en daartegen niet optreedt, hetgeen strijdig is met de openbare orde.
De Stichting Holland voert hiertegen aan dat zij het bezit van vuurwapens niet heeft goedgekeurd. Stichting Holland is dienaangaande ook nooit als verdachte aangemerkt of strafrechtelijk veroordeeld. Het feit dat individuele bestuursleden van de Stichting Holland zich schuldig zouden hebben gemaakt aan overtredingen van de Wet wapens en munitie maakt in ieder geval nog niet dat de Stichting Holland het voorhanden hebben van wapens tot haar werkzaamheid zou hebben gemaakt, aldus de Stichting Holland.
De rechtbank is van oordeel dat de aanwezigheid op 17 oktober 2005 van verboden wapens in de woningen van drie van de vier bestuursleden van de Stichting Holland alsmede het verband tussen het op 8 februari 2001 in het clubhuis aangetroffen pistool en [verweerder 3], de ernstige verdenking kan schragen dat de Stichting Holland het aanwezig hebben van wapens aanvaardt en daartegen geen maatregelen treft. De Stichting Holland kan zich er niet achter verschuilen dat het hier om gedragingen zou gaan van individuele bestuurders, waarvoor zij niet verantwoordelijk is. Gesteld noch gebleken is immers dat de Stichting Holland, ondanks dat zulks wel op haar weg had gelegen, haar bestuursleden op het aantreffen van die wapens heeft aangesproken of anderszins maatregelen heeft genomen teneinde herhaling te voorkomen.
Anders dan het Openbaar Ministerie betoogt is daarmee echter nog niet gebleken dat de Stichting Holland het (toestaan van het) voorhanden hebben van wapens tot haar werkzaamheid heeft gemaakt. Daarvoor is immers nodig dat die gedraging een onderdeel is van een structureel handelen van de Stichting Holland, doch dat kan naar het oordeel van de rechtbank, uit de geconstateerde overtredingen op 8 januari 2001 en 17 oktober 2005, hoe ernstig die ook zijn, niet volgen.
Discriminatie
Het Openbaar Ministerie heeft ten slotte betoogd dat de Stichting Holland zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie daar zij het lidmaatschap van zwarte of gekleurde mensen niet accepteert. Daarmee geeft de Stichting Holland uitvoering aan de onder Hells Angels wereldwijd afgesproken regel: “No Niggers in the club”. De Stichting Holland heeft daar tegenover gesteld dat zij zich, net als de Nederlandse Chapters zich niet gebonden achtte aan deze “World Rule” en hieraan geen uitvoering heeft gegeven. Dit blijkt onder meer uit het feit dat nota bene de president van het Chapter Amsterdam, de heer [president], een donkere huidskleur heeft en voorts uit de omstandigheid dat ook het Chapter Haarlem een gekleurde member kent.
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie haar stellingen tegenover de betwisting door de Stichting Holland onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Naast de gewraakte “World Rule”, heeft zij verwezen naar de verklaring van [A.] dat een member van het Antilliaanse Chapter, [B.], in verband met zijn huidskleur het lidmaatschap zou zijn ontnomen. [B.] zelf heeft de juistheid van deze verklaring echter betwist. Tegenover de stellingen van de Stichting Holland dat de Nederlandse Chapters en ook zijzelf zich niet gebonden achtten aan de “World Rule” en hieraan geen uitvoering geven, is door het Openbaar Ministerie, noch daargelaten dat enig feitelijk discriminerend handelen van de Stichting Holland zelf niet is aangevoerd, onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat de Stichting Holland zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan rassendiscriminatie.
Slotsom
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet is gebleken dat de Stichting Holland zelf betrokken is geweest bij strafbare gedragingen. Wel is de Stichting Holland te verwijten dat zij geen afstand heeft genomen van het wapenbezit door haar bestuursleden, doch daarmee is niet gebleken dat sprake is van een werkzaamheid van de Stichting Holland die van dien aard is dat daarop alleen met een verbodenverklaring van de rechtspersoon kan worden gereageerd.
De Stichting Holland is inmiddels, evenals de overige HA rechtspersonen, de Nederlandse Chapters en de individuele members, voorwerp van een grootschalig strafrechtelijk onderzoek. Hoewel de uitkomst van dat onderzoek thans nog ongewis is, is niet gebleken dat die uitkomst niet kan worden afgewacht, noch dat met de in dat kader mogelijk te treffen maatregelen de aan Stichting Holland en haar bestuur te verwijten gedragingen onvoldoende zullen kunnen worden bestreden.
Het Openbaar ministerie heeft onvoldoende weerlegd dat de Stichting Holland een grotendeels slapend bestaan heeft geleid en dat zij feitelijk nagenoeg geen werkzaamheden heeft verricht. Dat de Stichting Holland leiding zou hebben gegeven aan strafbare gedragingen van de overige HA rechtspersonen en/of de Nederlandse Chapters en hun members is niet gebleken. Dat de werkzaamheid van Stichting Holland van dien aard is dat zij een daadwerkelijke aantasting vormt van de beginselen van ons rechtstelsel, waarop slechts met een verbodenverklaring van de rechtspersoon kan worden gereageerd, is niet komen vast te staan. Het verzoek van het Openbaar Ministerie zal voor zover ontvankelijk worden afgewezen.
Het Openbaar Ministerie zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, gevallen aan de zijde van de Stichting Holland waarbij de rechtbank zal verstaan dat die zullen worden voldaan door de Staat.
De beslissing
De rechtbank
- verklaart het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in het verzoek tot ontbinding van de Stichting Holland;
- wijst het verzoek voor het overige af;
- veroordeelt het Openbaar Ministerie in de kosten van deze procedure, gevallen aan de zijde van Stichting Holland, en begroot op € 248,-- aan vastrecht en € 904,-- aan salaris procureur, en verstaat dat deze proceskostenveroordeling zal worden voldaan door de Staat der Nederlanden.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H. Marcus, mr. N.C.H. Blankevoort en mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2007.?