Rb. Amsterdam, 01-11-2006, nr. 338038/HAZA06-766
ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ3787
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
01-11-2006
- Zaaknummer
338038/HAZA06-766
- LJN
AZ3787
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ3787, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 01‑11‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Eerste en enige aanleg)
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Uitleg (niet door verzekeraar opgestelde) polisvoorwaarde, Haviltex-formule
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 338038 / HA ZA 06-766
Vonnis van 1 november 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. F.B. Falkena,
tegen
de naamloze vennootschap
GENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. M.R. Lauxtermann.
Partijen zullen hierna A en Generali genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 mei 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 15 september 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Op 21 maart 2005 is de bestuurder van A, groothandel in onder meer horloges en uurwerken, de heer B, bij een beroving om het leven gebracht. De werkzaamheden van de heer B bestonden onder meer uit het afleggen van bezoeken aan (potentiële) klanten. Daarbij maakte hij gebruik van een personenauto, Mercedes, beveiligd met een zogenoemd SCM-gecertificeerde klasse 3 alarm en kofferbakbeveiliging en voorzien van extra verstevigde achterveren (hierna: de Auto). Bij de overval is de Auto ontvreemd en later uitgebrand teruggevonden.
A was voor bedrijfsschade verzekerd bij Generali. De op de verzekering van toepassing zijnde Algemene voorwaarden Multiplex bedrijfsschadepolis 1991 (hierna: de Polisvoorwaarden) luiden onder meer als volgt:
“ARTIKEL 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
(...)
1.8 Gevaarsobject:
het (de) gebouw(en) en/of de inhoud daarvan in en/of om dit (deze) gebouw(en). Onder inhoud wordt verstaan: bedrijfsuitrusting, inventaris, goederen alsmede alle andere roerende zaken.
(...)
ARTIKEL 2 OMVANG VAN DE DEKKING
2.1 Verzekerd wordt tegen bedrijfsschade als rechtstreeks gevolg van materiële schade aan het in de polis omschreven gevaarsobject door de in 2.1.1 en 2.1.2 genoemde gevaren (...)
2.1.1 als vermeld in “Nadere omschrijvingen” (...)
2.1.2 alsmede:
(...)
2. afpersing en beroving mits voorafgegaan door of vergezeld van geweld of bedreiging daarmee
(...)”
In artikel 5 is onder meer beschreven de procedure voor het benoemen van een expert om de schade te taxeren. Artikel 5.2.4 bepaalt dat medewerking aan de omschreven gang van zaken voor verzekeraars geen erkenning van aansprakelijkheid inhoudt.
Aon Risico Management heeft de advocaat van A bij schrijven van 1 december 2005 als volgt bericht:
“(...) Voorzover bekend was, gold als oorzaak van de schade, de uitermate tragische, omstandigheid van het overlijden van de heer B. Verzekeraar Generali heeft de schade destijds aan ons afgewezen op grond van deze aan haar door ons verstrekte informatie. De door u in uw brief d.d. 3 oktober 2005 verstrekte toelichting heeft wat ons betreft nieuwe feiten aan de orde gebracht en die feiten waren voor Generali aanleiding de schade op basis daarvan te toetsen. Het gaat er thans om dat de expert dient vast te stellen hoe groot de bedrijfsschade is welke toe te schrijven valt aan het gemis van een bij de overval gestolen auto.(...) ”
In een door Crawford & Company (Nederland) B.V. (hierna: Crawford) op 2 januari 2006 opgesteld expertiserapport wordt de schade als gevolg van de overval vastgesteld op EUR 101.740,00. Als oorzaken van de bedrijfsschade worden genoemd het verlies van de Auto en het overlijden van de heer B.
Het geschil
A vordert met een beroep op haar verzekering bij Generali- samengevat - veroordeling van Generali bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van EUR 101.740,00, vermeerderd met rente en kosten.
Generali betwist de vordering, stellende dat de Auto niet een gevaarsobject in de zin van artikel 1.8 van de Polisvoorwaarden is en dat de gestelde schade niet een rechtstreeks gevolg is van het verlies van de Auto. Zij betwist voorts de gevorderde rente en kosten.
De beoordeling
Bedrijfsschade is blijkens de Polisvoorwaarden alleen dan verzekerd, indien deze het gevolg is van materiële schade aan een in de Polisvoorwaarden genoemd gevaarsobject. Voor beoordeling van de vordering is derhalve van belang of de Auto een gevaarsobject is in de zin van artikel 1.8 van de Polisvoorwaarden.
A is van mening dat de Auto een gevaarsobject is en stelt in dit verband dat de Auto gezien de aard van haar handel behoort tot de bedrijfsuitrusting en bedrijfsmiddelen en ten tijde van de overval was geparkeerd op de oprit van het bedrijfspand. Daar komt bij dat transportmiddelen niet in de uitsluitingen zijn opgenomen. Indien Generali transportmiddelen als gevaarsobject had willen uitsluiten, had zij dit onder de uitsluitingen in duidelijke bewoordingen moeten opnemen, aldus A.
Generali betwist dat de Auto een gevaarsobject is. De Auto valt niet onder de in artikel 1.8 genoemde begrippen “bedrijfsuitrusting, inventaris, goederen en alle andere roerende zaken”. Naar gangbaar taalgebruik in de verzekeringsbranche is een motorrijtuig niet aan te merken als onderdeel van de bedrijfsuitrusting of de inventaris. Ook valt de Auto niet onder de in artikel 1.8 Polisvoorwaarden genoemde “goederen”, waarmee de voorraden zijn bedoeld. Een redelijke uitleg van het in dat artikel genoemde begrip “alle andere roerende zaken” brengt mee dat de Auto ook daar niet onder is begrepen. Motorrijtuigen behoren doorgaans tot de belangrijkste bedrijfsmiddelen. Het is niet aannemelijk dat een dergelijk belangrijk bedrijfsmiddel wordt weggemoffeld in de restcategorie “alle andere roerende zaken”. Het apart noemen van transportmiddelen in artikel 6.2 van de Polisvoorwaarden duidt er bovendien op dat motorrijtuigen als een aparte categorie zijn te beschouwen. De bedrijfsschadeverzekering behoort tot de branche “brand” en dus niet tot de branche “motorrijtuigen”, zodat eventuele bedrijfsschade als gevolg van verlies van een motorrijtuig niet gedekt is onder de bedrijfsschadeverzekering.
Bovendien ziet het artikel naast het gebouw op de inhoud daarvan in en/of om het gebouw en het is dan ook niet logisch dat daar de Auto onder valt. Het kenmerk van het bedrijfsmiddel motorrijtuig is dat het zich voor een belangrijk deel van de tijd juist niet in of om het bedrijfsgebouw bevindt. Dit zou betekenen dat eventuele bedrijfsschade van een motorrijtuig alleen verzekerd zou zijn gedurende de uren dat dit bedrijfsmiddel niet wordt gebruikt, terwijl de risico’s van verlies of beschadiging van motorrijtuigen op de weg als veel groter wordt ingeschat. Het gerealiseerde risico had apart verzekerd moeten worden of er had een expliciete vermelding van de auto als gevaarsobject in de polis moeten worden opgenomen als dat al mogelijk was geweest, aldus Generali.
Uit de wederzijdse standpunten ten aanzien van het begrip gevaarsobject blijkt dat partijen de Polisvoorwaarden op dit punt elk in verschillende zin hebben opgevat. Ter beantwoording van de vraag welke opvat-ting de juiste is, komt het aan op de zin die par-tijen in de gege-ven om-stan-dig-he-den over en weer rede-lij-kerwijs mochten toe-ken-nen aan dit begrip en op het-geen zij te dien aanzien rede-lij-ker-wijs van el-kaar moch-ten ver-wach-ten. Daarbij is van belang de onbetwist gebleven stelling van Generali dat de Polisvoorwaarden zijn opgemaakt door een door A ingeschakelde professionele makelaar in assurantiën en dat de polis op de beurs bij opeenvolgende risicodragers en uiteindelijk bij Generali is ondergebracht. Generali is dan ook niet betrokken geweest bij het opstellen van de Polisvoorwaarden.
Als gevaarsobject wordt in artikel 1.8 van de Polisvoorwaarden genoemd het gebouw en de inhoud daarvan in en/of om het gebouw. Onder inhoud wordt verstaan “bedrijfsuitrusting, inventaris, goederen alsmede alle andere roerende zaken”. Bedoeld is derhalve als gevaarsobject aan te wijzen zaken die vallen onder genoemde opsomming en die zich bevinden in en/of om het gebouw.
Nog los van de vraag of de Auto valt onder die opsomming, bevindt de Auto zich doorgaans niet in en/of om het gebouw. De Auto was bedoeld om (potentiële) klanten te bezoeken en werd daarvoor ook gebruikt. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de Auto zich regelmatig niet in de nabijheid van het bedrijfsgebouw bevond. Het is niet logisch een object, in dit geval de Auto, te verzekeren op momenten dat het zich op een bepaalde plaats bevindt, terwijl er geen dekking bestaat als het object zich op een andere plaats bevindt. Het oordeel zou dan ook niet anders uitvallen als zou komen vast te staan dat de Auto ten tijde van de overval stond geparkeerd op de oprit van het bedrijfsgebouw.
Een redelijke uitleg van artikel 1.8 van de Polisvoorwaarden brengt dan ook mee dat de Auto niet onder het begrip gevaarsobject valt. Gesteld noch gebleken zijn feiten of omstandigheden die maken dat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan dat artikel een andere dan de zojuiste genoemde betekenis mochten toekennen.
A stelt nog dat Generali blijkens haar onder 2.3. genoemde brief van 1 december 2005 eerder het standpunt had ingenomen dat de Auto wel onder dit begrip valt en dat het haar in redelijkheid niet vrij staat thans in rechte alsnog te stellen dat de Auto niet te beschouwen is als een bedrijfsmiddel en er geen dekking is.
De rechtbank volgt A niet in deze stelling. De inhoud van de brief kan niet gezien worden als een erkenning van aansprakelijkheid. Ook kan niet gezegd worden dat A op grond van de inhoud van deze brief erop heeft vertrouwd en er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat Generali zich in de brief op het standpunt stelde dat de Auto moet worden beschouwd als een gevaarsobject in de zin van artikel 1.8 van de Polisvoorwaarden. In dit verband is van belang de onbetwist gebleven stelling van Generali ter comparitie dat Generali na ontvangst van het rapport van Crawford de schade opnieuw heeft afgewezen via Aon en dat de door A naar aanleiding daarvan ingeschakelde advocaat zich niet op het standpunt heeft gesteld dat het inschakelen van Crawford en het uitgebrachte rapport voldoende waren voor een plicht tot uitbetaling.
Ook het inschakelen van de expert brengt geen erkenning van aansprakelijkheid mee. De in artikel 5 van de Polisvoorwaarden opgenomen procedure heeft betrekking op inschakeling van een expert ter vaststelling van de grootte van de schade, niet ter vaststelling van de aansprakelijkheid. Artikel 5.2.4. van de Polisvoorwaarden bepaalt met zoveel woorden dat medewerking aan de in het artikel beschreven procedure van het inschakelen van een expert voor de verzekeraar geen erkenning van de aansprakelijkheid inhoudt.
Nu de Auto geen gevaarsobject is in de zin van artikel 1.8 van de Polisvoorwaarden valt de gestelde schade niet onder de verzekering. De vorderingen zullen om die reden worden afgewezen.
A zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Generali worden begroot op:
- vast recht 2.355,00
- salaris procureur 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 5.197,00
De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af,
veroordeelt A in de proceskosten, aan de zijde van Generali tot op heden begroot op EUR 5.197,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.E. Geradts en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2006.?