Rb. Amsterdam, 28-09-2005, nr. 290469/H041721, nr. 292387/H042072, nr. 292389/H042073
ECLI:NL:RBAMS:2005:AU4950
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
28-09-2005
- Zaaknummer
290469/H041721
292387/H042072
292389/H042073
- LJN
AU4950
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2005:AU4950, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 28‑09‑2005; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑09‑2005
Inhoudsindicatie
Vernietiging arbitraal vonnis. Schending artikel 1057 en 1058 Rv: arbitraal vonnis is niet ondertekend door arbiters. Artikel 1065 Rv en 1060 Rv.
Partij(en)
290469, 292387 en 292389/H 04.1721, H 04.2072 en H 04.2073
28 september 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e g e v o e g d e z a k e n v a n :
1. A
wonende te ( woonplaats )
2. B
wonende te ( woonplaats )
e i s e r s
procureur mr. J.W. van Rijswijk
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QNOW BEHEER B.V.
gevestigd te Maastricht
g e d a a g d e
procureur mr. J.W. Fernhout
Partijen worden hierna A en B onderscheidenlijk Qnow ge-noemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURES
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
In de zaak met zaaknummer 290469 en rolnummer H 04.1721:
- dagvaar-ding van 4 mei 2004, met bewijsstukken,
- incidentele conclusie van antwoord,
- conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- conclusie van repliek, met bewijsstukken,
- conclusie van dupliek, met bewijsstuk,
- pleidooi dat gehouden is op 20 mei 2005, het daarvan opgemaakte proces-verbaal, pleitnotities van de raadslieden van A en B en Qnow en een bij pleidooi door A en B genomen akte overlegging producties.
- verzoek vonnis wijzen.
In de zaak met zaaknummer 292387 en rolnummer H 04.2072:
- dagvaar-ding van 4 juni 2004,
- akte overlegging producties van de zijde van A en B,
- incidentele conclusie tot voeging ex artikel 222 Rv,
- incidentele conclusie van antwoord,
- vonnis in het incident van 28 juli 2004,
- conclusie van antwoord,
- conclusie van repliek,
- conclusie van dupliek,
- pleidooi dat gehouden is op 20 mei 2005, het daarvan opgemaakte proces-verbaal, pleitnotities van de raadslieden van A en B en Qnow en een bij pleidooi door A en B genomen akte overlegging producties.
- verzoek vonnis wijzen.
In de zaak met zaaknummer 292389 en rolnummer H 04.2073:
- dagvaar-ding van 4 juni 2004,
- akte overlegging producties van de zijde van A en B,
- incidentele conclusie tot voeging ex artikel 222 Rv,
- incidentele conclusie van antwoord,
- vonnis in het incident van 28 juli 2004,
- conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- conclusie van repliek, met bewijsstukken,
- conclusie van dupliek, met bewijsstuk,
- pleidooi dat gehouden is op 20 mei 2005, het daarvan opgemaakte proces-verbaal, pleitnotities van de raadslieden van A en B en Qnow en een bij pleidooi door A en B genomen akte overlegging producties.
- verzoek vonnis wijzen.
Bij incidenteel vonnis van 28 juli 2004 is de voeging gelast van de zaken met de rolnummers H 04.2072 en H 04.2073 met de zaak met rolnummer H 04.1721. Deze drie zaken zullen daarom gevoegd worden behandeld.
Partijen hebben in hun processtukken zowel bedragen in guldens als bedragen in euro’s vermeld. De rechtbank zal in de rechtsoverwegingen waar nodig guldenbedragen tevens weergeven in eurobedragen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, als-mede op grond van de in zoverre niet bestreden in-houd van overgelegde bewijs-stuk-ken, staat in dit geding het volgende vast.
- a.
Groen Invest Nederland (GIN) B.V. (hierna: GIN) legt zich toe op de exploitatie van Robinia-plantages. GIN geeft participaties uit die participanten recht geven op de opbrengst van een gedeelte van de plantage. Op 30 december 1998 is GIN een fusie aangegaan met FAM Beheer B.V., waarbij GIN de verdwijnende en FAM Beheer B.V. de verkrijgende vennootschap was. FAM Beheer B.V. heeft hierbij haar naam gewijzigd in Groen Invest Nederland (GIN) B.V. Ook laatstgenoemde vennootschap zal hierna worden aangeduid als GIN.
- b.
Bij overeenkomst van 30 augustus 1997 (hierna: de koopovereenkomst) heeft Qnow 200.000 aandelen in het kapitaal van GIN, een belang van 50%, verkocht aan A en B. De koopsom bedroeg NLG 30.000.000. Op 15 september 1997 heeft Qnow bij notariële akte (hierna: de akte van levering) aan A en B ieder 100.000 aandelen in GIN geleverd. In de akte van levering zijn partijen overeengekomen dat zij alle geschillen ten aanzien van de overeenkomst zullen onderwerpen aan arbitrage, met uitsluiting van de bevoegde rechter. Van de koopsom hebben A en B een bedrag van NLG 10.000.000 betaald.
- c.
Bij brief van 6 juli 2001 zijn namens A en B de koopovereenkomst en de akte van levering buitengerechtelijk vernietigd op grond van bedrog, althans dwaling.
- d.
A en B hebben, samen met GIN, een arbitrale procedure aanhangig gemaakt jegens Qnow, waarin zij hebben gevorderd: een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst en de akte van levering terecht buitengerechtelijk zijn vernietigd, althans vernietiging van de koopovereenkomst en de akte van levering; veroordeling van Qnow tot terugbetaling aan A en B van het reeds betaalde gedeelte van de koopsom, het onder b genoemde bedrag van NLG 10.000.000 (€ 4.537.802,16); ontzegging van de werking aan de vernietiging van de koopovereenkomst en de akte van levering in die zin dat A en B zouden worden ontslagen van hun verplichting tot teruglevering van de aandelen in GIN aan Qnow, eventueel onder bepaling dat A en B in plaats daarvan aan Qnow een ex aequo et bono door de arbiters te betalen vervangende koopsom verschuldigd zouden zijn, te verrekenen met het reeds betaalde gedeelte van de koopsom van € 4.537.802,16; betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en betaling van de proceskosten. Als arbiters hebben partijen aangewezen prof. C, prof. D en prof. E (hierna indien gezamenlijk bedoeld ook: de arbiters).
- e.
De arbiters hebben onder meer op 6 juni 2003 een tussenvonnis gewezen. Hierin hebben zij zich onbevoegd verklaard om over de vorderingen van GIN te oordelen. Verder hebben de arbiters in het tussenvonnis van 6 juni 2003, onder meer, overwogen dat er bij het aangaan van de koopovereenkomst sprake is geweest van dwaling aan de zijde van A en B met betrekking tot de feitelijke gang van zaken rond de aankoop van gronden door GIN en dat A en B ontslagen zijn van hun verplichting tot teruglevering van de aandelen in GIN en in plaats daarvan een vervangende koopsom (hierna: de vervangende koopsom) moeten betalen. Wat betreft de berekening van de vervangende koopsom hebben de arbiters in hun tussenvonnis van 6 juni 2003 overwogen dat de vervangende koopsom gelijk dient te zijn aan de prijs die A en B bereid zouden zijn geweest te betalen indien zij niet zouden hebben gedwaald. Gelet op het feit dat A en B 50% van de aandelen in GIN hebben verworven, dient, volgens de arbiters, het verschil tussen de koopsom en de vervangende koopsom te worden gelijkgesteld aan de helft van het nadeel dat voortvloeit uit het feit dat GIN ongeschikte percelen grond heeft beplant met Robinia’s (hierna: het nadeel). Voorts hebben de arbiters in hun tussenvonnis van 6 juni 2003 een formule gegeven voor de berekening van het nadeel. Nadat beide partijen zich, met inachtneming van deze formule, schriftelijk en onder overlegging van deskundigenrapporten, hadden uitgelaten over het nadeel, hebben de arbiters op 13 februari 2004 eindvonnis gewezen. Hierin hebben zij het nadeel (voor 100% van de aandelen in GIN) vastgesteld op NLG 10.000.000 en de vervangende koopsom bijgevolg op NLG 25.000.000 (€ 11.344.505).
- f.
Bij faxbericht van 13 februari 2004 heeft mr. F, secretaris van de arbiters, een door hemzelf en C (de voorzitter) ondertekend exemplaar van het arbitrale vonnis van 13 februari 2004 (hierna: de oorspronkelijke versie van het arbitrale vonnis van 13 februari 2004) toegezonden aan de advocaat van A en B en aan de toenmalige advocaat van Qnow. Bij op 15 februari 2004 gedateerd en op 16 februari 2004 verzonden faxbericht heeft F aan genoemde advocaten een vervangende pagina 8 toegezonden van de oorspronkelijke versie van het arbitrale vonnis van 13 februari 2004. Het faxbericht vermeldt:
“In het exemplaar van de einduitspraak dat u vrijdagavond is toegezonden blijkt in overweging 4.1 abusievelijk als zin te zijn weggelaten:
“Arbiters houden hierbij rekening met de prijsstijging van 8% en een disconteringsvoet van 10,44 (= 6,32% met, mede gelet op de aard van het product een beta van 0,84, een opslag van 4,12%).”
Ik fax u hierbij een vervangend blad 8. Ik verzoek u de oude bladzijde 8 te vernietigen. In de originelen die u komende week zullen worden toegezonden, is het goede blad opgenomen.
Met vriendelijke groet,
F
C.C. Prof. mr E
Prof. mr. D
Prof. mr C”
Bij brief van 19 februari 2004 zijn aan genoemde advocaten ieder twee exemplaren van het gewijzigde arbitrale vonnis van 13 februari 2004 (hierna: het arbitrale vonnis van 13 februari 2004) toegezonden. Ook deze exemplaren waren getekend door C en F. Bij fax van 26 februari 2004 heeft F aan de hierboven genoemde advocaten bericht dat hij die dag een exemplaar van de einduitspraak aan de rechtbank te Amsterdam zond voor deponering. Het arbitrale vonnis van 13 februari 2004 is vervolgens op 5 maart 2004 gedeponeerd ter griffie van deze rechtbank Amsterdam onder nummer 141/2004.
- g.
Op verzoek van Qnow is bij beschikking van 15 maart 2004 van de Voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis van 13 februari 2004 verleend. Vervolgens heeft Qnow het arbitrale vonnis van 13 februari 2004 aan A en B doen betekenen en heeft Qnow verschillende beslagen doen leggen ten laste van A en B.
- h.
Bij op 3 mei 2004 gedateerde en op 6 mei 2004 door de advocaat van A en B ontvangen brief heeft C aan de advocaat van A en B en aan de toenmalig advocaat van Qnow drie exemplaren van het arbitrale vonnis van 13 februari 2004, ondertekend door alle drie de arbiters en door F, alsmede drie exemplaren van alle andere arbitrale tussenvonnissen, eveneens ondertekend door alle drie de arbiters en F toegezonden. De brief vermeldt:
“Ik heb geconstateerd dat u van arbiters tot dusverre hebt ontvangen afschriften van eindvonnis en tussenvonnissen, getekend door mij en griffier, maar niet het eindvonnis en de vonnissen getekend door arbiters. Ik zend u elk drie exemplaren voorzien van de handtekeningen van arbiters (eindvonnis + tussenvonnissen). Een exemplaar van het eindvonnis met tussenvonnissen heb ik tevens gestuurd naar de rechtbank voor depot.”
Op 4 mei 2004 zijn de door alle arbiters ondertekende vonnissen ter deponering aangeboden bij de griffie van deze rechtbank. De door alle arbiters ondertekende arbitrale vonnissen van 6 juni 2003 en van 13 februari 2004 zullen hierna worden aangeduid als het tweede arbitrale vonnis van 6 juni 2003 respectievelijk het tweede arbitrale vonnis van 13 februari 2004. In antwoord op een fax van de advocaat van A en B schreef C bij fax van 14 mei 2004, voorzover hier van belang:
“Zoals u bekend is, wordt de inhoud van intern overleg tussen arbiters nimmer aan partijen bekend gemaakt.
In en na overleg met mijn mede-arbiters merk ik niettemin op dat tijdens het proces tussen arbiters is afgesproken dat, gelet op de ruimtelijke spreiding van arbiters en het belang van partijen ten spoedigste te worden geïnformeerd, de vonnissen zodra zij gewezen worden, aan partijen zouden worden toegezonden, namens arbiters ondertekend door voorzitter en griffier. Daarbij is afgesproken dat als zulks vereist is, nadien ondertekening door andere arbiters zou plaatsvinden. Daarop heeft één van de arbiters mij op 15 februari 2004 gewezen.
Tijdens de afwerking van het dossier herinnerde ik mij de afspraak, terwijl ik mij voorts afvroeg of de tussenvonnissen ook gedeponeerd zouden moeten worden. In dat kader heb ik RV geraadpleegd. Naar aanleiding hiervan concludeerde ik dat de werkzaamheden van arbiters pas voltooid waren bij depot van een origineel, door alle arbiters ondertekend exemplaar van het vonnis. Alsnog heb ik daarom mijn mede-arbiters verzocht tot ondertekening over te gaan van vonnis en tussenvonnissen waarbij ik de tussenvonnissen gehecht heb aan het te deponeren exemplaar van het eindvonnis.”
- i.
In mei 2004 hebben A en B deze rechtbank schorsing van de tenuitvoerlegging van het arbitrale eindvonnis van 13 februari 2004 verzocht op de voet van artikel 1066 Rv. Bij beschikking van 1 november 2004 heeft deze rechtbank dit verzoek van A en B afgewezen. Van deze beschikking zijn A en B in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof heeft, bij beschikking van 7 april 2005, de beschikking van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis van 13 februari 2004 geschorst totdat in de onderhavige procedure een onherroepelijke beslissing zal zijn gegeven.
2. De vordering en het verweer in de zaak met zaaknummer 290469 en rolnummer H 04.1721:
2.1
A en B vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tussen A en B enerzijds en Qnow anderzijds door prof. mr. C prof. mr. D en prof. dr. mr. E gewezen tussenvonnis van 6 juni 2003 en arbitrale eindvonnis van 13 februari 2004, gedeponeerd ter griffie van de rechtbank te Amsterdam onder nummer 141/2004, vernietigt, met veroordeling van Qnow in de proceskosten.
2.2
A en B voeren de volgende zes, afzonderlijke, gronden aan op grond waarvan de arbitrale vonnissen van 6 juni 2003 en 13 februari 2004 volgens hen moeten worden vernietigd:
- I.
De arbitrale vonnissen van 6 juni 2003 en 13 februari 2004 zijn niet overeenkomstig artikel 1057 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ondertekend.
- II.
De arbiters hebben het beginsel van hoor en wederhoor geschonden doordat zij in het kader van de vaststelling van het nadeel een formule aan partijen hebben opgelegd, zonder partijen voorafgaand aan het vaststellen van die formule van hun voornemen daartoe in kennis te stellen en partijen de gelegenheid te geven daarover hun standpunt kenbaar te maken, opdat zulks door de arbiters in hun oordeel zou kunnen worden betrokken.
- III.
De arbiters hebben de bezwaren die A en B uitten tegen de éénzijdig door de arbiters vastgestelde formule ter berekening van het nadeel ongemotiveerd verworpen.
- IV.
De arbiters hebben het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, omdat zij het verzoek van A en B tot het houden van een nadere mondelinge behandeling op een essentieel punt dat tot dan toe in de procedure onderbelicht was gebleven, hebben geweigerd.
- V.
Bij de toepassing van de formule ter berekening van het nadeel ontbreekt op verschillende onderdelen een motivering.
- VI.
Arbiters hebben hun opdracht geschonden door bij de bepaling van het nadeel feiten aan te vullen.
2.3
Qnow heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
3. De vordering en het verweer in de zaak met zaaknummer 292387 en rolnummer H 04.2072:
3.1
A en B vorderen, evenals in de zaak met zaaknummer 290469 en rolnummer H 04.1721, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tussen A en B enerzijds en Qnow anderzijds door prof. mr. C, prof. mr. D en prof. E gewezen tussenvonnis van 6 juni 2003 en arbitrale eindvonnis van 13 februari 2004, gedeponeerd ter griffie van de rechtbank te Amsterdam onder nummer 141/2004, vernietigt, met veroordeling van Qnow in de proceskosten.
3.2
A en B voeren – ten opzichte van de hiervoor onder 2.2. genoemde gronden - de volgende extra grond aan op grond waarvan de arbitrale vonnissen van 6 juni 2003 en 13 februari 2004 volgens hen moeten worden vernietigd:
- VII.
Arbiters hebben hun opdracht geschonden door na te laten in het arbitrale eindvonnis van 13 februari 2004, alsmede in het arbitrale tussenvonnis van 6 juni 2003 de beslissingsmaatstaf te vermelden. Derhalve is onduidelijk welke beslissingsmaatstaf arbiters hebben gehanteerd. Daarom moeten beide arbitrale vonnissen worden vernietigd op grond van artikel 1065 li1 1 onder c Rv.
3.3
Qnow heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
4. De vordering en het verweer in de zaak met zaaknummer 292389 en rolnummer H 04.2073:
4.1
A en B vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
verklaart voor recht dat het tussen A en B enerzijds en Qnow anderzijds door prof. C, prof. D en prof. E gewezen tweede arbitrale tussenvonnis van 6 juni 2003 en het tweede arbitrale eindvonnis van 13 februari 2004, die zijn getekend door alle arbiters, niet rechtsgeldig zijn en dat Qnow daaraan geen rechten kan ontlenen, met veroordeling van Qnow in de proceskosten.
Subsidiair
het tussen A en B enerzijds en Qnow anderzijds door prof. mr. C, prof. mr. D en prof. E gewezen tweede arbitrale tussenvonnis van 6 juni 2003 en het tweede arbitrale eindvonnis van 13 februari 2004, die door alle arbiters zijn ondertekend en zijn gedeponeerd ter althans toegezonden aan de griffie van de rechtbank Amsterdam vernietigt, met veroordeling van Qnow in de proceskosten.
4.2
A en B leggen aan hun primaire vordering het volgende ten grondslag. Het arbitrale vonnis van 13 februari 2004 heeft op grond van artikel 1059 lid 1 Rv op 13 februari 2004 gezag van gewijsde gekregen. Een gebrek in de ondertekening van een arbitraal vonnis vormt een grond voor vernietiging en kan niet (meer) worden hersteld. Dit volgt uit het feit dat op grond van artikel 1064 lid 3 Rv vernietiging van een arbitraal vonnis kan worden gevorderd wegens een gebrek in de ondertekening zodra het gezag van gewijsde heeft en uit het feit dat op grond van artikel 1060 leden 1 tot en met 4 Rv slechts in beperkte (limitatief opgesomde) gevallen, waaronder niet valt een gebrek in de ondertekening, herstel van fouten (ambtshalve of op verzoek) mogelijk is. Bovendien moet een fout worden hersteld uiterlijk 30 dagen na deponering ter griffie van het arbitrale vonnis. Deze termijn is overschreden. Het arbitrale vonnis van 13 februari 2004 is op 5 maart 2004 gedeponeerd ter griffie van de rechtbank Amsterdam en arbiters zonden hun brief met de tweede arbitrale vonnissen van 6 juni 2003 en 13 februari 2004 pas op 3 mei 2004. Tot slot was de opdracht aan de arbiters op grond van artikel 1058 lid 2 Rv geëindigd door het depot van het arbitrale vonnis van 13 februari 2004 ter griffie van de rechtbank te Amsterdam, op 5 maart 2004.
4.3
A en B leggen aan hun subsidiaire vordering zes gronden voor vernietiging, genummerd I tot en met VI, ten grondslag, welke gronden overeenkomen met de in de zaak met zaaknummer 290469 en rolnummer H 04.1721 aangevoerde gronden II tot en met VI en de in de zaak met zaaknummer 292387 en rolnummer H 04.2072 aangevoerde grond VII.
4.4
Qnow heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. Beoordeling
5.1
Als niet betwist staat tussen partijen vast dat tegen het arbitrale eindvonnis van 13 februari 2004 geen hoger beroep open staat. Voorts zijn de drie dagvaardingen uitgebracht binnen de in artikel 1064 lid 3 Rv bedoelde termijn. A en B zijn dus ontvankelijk in hun vorderingen.
5.2
De rechtbank behandelt eerst de vordering tot vernietiging van de arbitrale vonnissen van 6 juni 2003 en 13 februari 2004, welke vordering zowel in de zaak met zaaknummer 290469 en rolnummer H 04.1721 als in de zaak met zaaknummer 292387 en rolnummer H 04.2072 centraal staat.
5.3
Uitgangspunt bij de beoordeling van de door A en B voorgedragen vernietigingsgronden is dat de overheidsrechter bij zijn onderzoek of er grond voor vernietiging bestaat terughoudendheid moet betrachten. Een vernietigingsprocedure voor de overheidsrechter mag immers niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en het belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging brengt mee dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Een en ander neemt evenwel niet weg dat de controle door de overheidsrechter op arbitrage een belangrijke waarborg vormt voor een goed functionerende arbitrale rechtspleging.
5.4
Als eerste grond voor vernietiging van de arbitrale vonnissen van 6 juni 2003 en 13 februari 2004 voeren A en B aan dat deze vonnissen niet overeenkomstig artikel 1057 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn ondertekend.
5.5
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Artikel 1065 Rv bevat een limitatieve opsomming van vernietigingsgronden. Als een van deze gronden noemt artikel 1065 lid 1 sub d Rv het geval dat het arbitrale vonnis niet overeenkomstig het in artikel 1057 Rv bepaalde is ondertekend. Op grond van artikel 1057 lid 2 Rv dient een arbitraal vonnis in beginsel te worden ondertekend door alle arbiters. Artikel 1057 lid 3 Rv bevat een regeling voor de gevallen dat een minderheid van de arbiters weigert te ondertekenen en dat een minderheid van de arbiters niet in staat is te ondertekenen. Nu de meerderheid van de arbiters de arbitrale vonnissen van 6 juni 2003 en van 13 februari 2004 niet heeft ondertekend zijn deze vonnissen niet overeenkomstig het in artikel 1057 Rv bepaalde ondertekend.
5.6
Dat de vonnissen van 6 juni 2003 en van 13 februari 2004 alleen door C en griffier F zijn ondertekend, wordt door Qnow niet betwist. Qnow voert evenwel aan dat het hier gaat om afschriften van de naderhand door alle arbiters ondertekende vonnissen, namelijk de tweede arbitrale vonnissen van (onder andere) 6 juni 2003 en 13 februari 2004. De rechtbank verwerpt deze stelling van Qnow. Weliswaar behoeft het in artikel 1058 lid 1 sub a Rv bedoelde afschrift niet door alle arbiters te worden ondertekend, doch dit neemt niet weg dat op grond van artikel 1058 lid 1 sub b Rv het origineel, en niet een afschrift, van het arbitrale vonnis moet worden gedeponeerd ter griffie van de rechtbank. Aangezien tussen partijen als niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken vaststaat dat de op 5 maart 2004 ter griffie van deze rechtbank gedeponeerde vonnissen alleen door Cen F zijn ondertekend en dat partijen, via hun advocaten, eerst bij brief van 3 mei 2004 de, door alle arbiters ondertekende, tweede arbitrale vonnissen van 6 juni 2003 en 13 februari 2004 hebben ontvangen, gaat de rechtbank er van uit dat de alleen door Cen F ondertekende vonnissen (hierboven gedefinieerd als de vonnissen van 6 juni 2003 en 13 februari 2004) de originele vonnissen van 6 juni 2003 en van 13 februari 2004 zijn. Dit wordt overigens onderstreept door de hierboven onder 1 f genoemde fax van F van 26 februari 2004, waarin F melding maakt van deponering van een exemplaar van de einduitspraak.
5.7
Uit tekst en systematiek van de wet volgt dat een gebrek in de ondertekening van een arbitraal vonnis niet kan worden hersteld door arbiters. Herstel of verbetering van een arbitraal vonnis is immers slechts mogelijk in één van de in artikel 1060 Rv limitatief opgesomde gevallen, waaronder niet is begrepen dat het vonnis niet overeenkomstig het in artikel 1057 Rv bepaalde is ondertekend. Een gebrek in de ondertekening in de zin van artikel 1057 Rv wordt daarentegen in artikel 1065 lid 1 sub d als grond voor vernietiging van een arbitraal vonnis genoemd. Het belang bij deze regeling is hierin gelegen dat ondertekening van een arbitraal vonnis door alle arbiters een belangrijke waarborg vormt voor partijen dat alle arbiters daadwerkelijk betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het vonnis, dat zij allen het vonnis voordat het is gewezen hebben gezien en dat zij controle hebben kunnen uitoefenen op het resultaat. Een en ander wordt niet, althans niet volledig, bereikt indien ondertekening op een later moment, zelfs na deponering van het vonnis, nog mogelijk zou zijn. Bovendien dient het voor partijen vanaf het moment dat het vonnis gezag van gewijsde krijgt duidelijk te zijn hoe het arbitrale vonnis luidt en dat alle arbiters betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het vonnis. Zou de mogelijkheid bestaan om, zoals C in zijn hierboven onder 1 h aangehaalde faxbericht van 14 mei 2004 suggereert, op grond van onderlinge, voor partijen niet goed controleerbare, afspraken tussen de arbiters, de ondertekening deels uit te stellen tot na het moment waarop het vonnis in gezag van gewijsde gaat, dan zou de gewenste duidelijkheid voor partijen niet bestaan.
5.8
Dat partijen een gerechtvaardigd belang hebben bij ondertekening overeenkomstig artikel 1057 Rv wordt geïllustreerd door de onderhavige zaak. Doordat zowel het oorspronkelijke vonnis van 13 februari 2004 als het vonnis van 13 februari 2004 alleen door de voorzitter en de griffier is ondertekend, is voor partijen niet na te gaan of, in hoeverre en wanneer alle arbiters betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het vonnis, of zij allen het (definitieve) vonnis voordat het is gewezen hebben gezien en of zij controle hebben kunnen uitoefenen op het resultaat. Voor partijen is immers niet met zekerheid na te gaan wanneer de andere arbiters zijn gekend in de extra zin die aan het oorspronkelijke vonnis van 13 februari 2004 is toegevoegd. Dat het hier om een belangrijke wijziging gaat hebben A en B voldoende onderbouwd gesteld en is door Qnow niet gemotiveerd weersproken. De met de onduidelijkheid rond de toevoeging van de extra zin in het arbitrale vonnis van 13 februari 2004 samenhangende onduidelijkheid rond de gang van zaken bij de totstandkoming van het arbitrale vonnis, en met name de betrokkenheid van D en E daarbij, raakt de gehele arbitrale procedure en treft dus ook het arbitrale vonnis van 6 juni 2003. Gezien het gerechtvaardigd belang van A en B bij de nakoming van de vereisten van artikel 1057 Rv met betrekking tot de ondertekening, zal de rechtbank de arbitrale vonnissen van 6 juni 2003 en van 13 februari 2004 op grond van artikel 1065 lid 1 sub d Rv vernietigen. Nu het gerechtvaardigd belang van A en B bij ondertekening conform artikel 1057 Rv voor wat betreft de onderhavige zaak vast staat, kan in het midden blijven of en in hoeverre artikel 1065 Rv de rechtbank dwingend voorschrijft een arbitraal vonnis te vernietigen indien het lijdt aan een gebrek in de ondertekening in de zin van artikel 1057 Rv.
5.9
Anders dan Qnow heeft aangevoerd, vormt de vermelding in de slotzinnen van de vonnissen van 6 juni 2003 en 13 februari 2004 inhoudende dat deze vonnissen zijn gewezen door C, D en E geen waarborg dat geen sprake is geweest van een weigering van een van de arbiters om te ondertekenen en evenmin dat alle arbiters vóór de totstandkoming van de vonnissen in de (definitieve) teksten ervan zijn gekend. Anders dan Qnow betoogt, kan voorts uit het feit dat niet is gebleken dat de andere arbiters zich niet konden verenigen met de inhoud van de vonnissen niet met zekerheid worden afgeleid dat de arbiters unaniem de vonnissen onderschrijven en hebben gewezen. Geen van de door Qnow aangevoerde omstandigheden vormt immers een, met ondertekening door alle arbiters gelijk te stellen, positieve waarborg dat alle arbiters zijn gekend in de totstandkoming van de arbitrale vonnissen.
5.10
Dat de Voorzieningenrechter in deze rechtbank een exequatur heeft verleend, zoals Qnow aanvoert, doet aan het bovenstaande niet af. De rechtbank is als bodemrechter immers niet aan de beschikking van de voorzieningenrechter gebonden. Of in andere nationale en internationale arbitragewetten een vernietigingsgrond wegens het niet ondertekend zijn van een vonnis niet voorkomt, zoals Qnow aanvoert en A en B betwisten, kan in het midden blijven. De rechtbank is immers gebonden aan de (huidige) Nederlandse wet.
5.11
Aangezien de rechtbank de arbitrale vonnissen van 6 juni 2003 en van 13 februari 2004 zal vernietigen op grond van artikel 1065 lid 1 sub d Rv, de door A en B in de procedure met zaaknummer 290469 en rolnummer H 04.1721 onder I aangevoerde grond, hebben A en B geen belang meer bij behandeling van de in de procedure met zaaknummer 290469 en rolnummer H 04.1721 aangevoerde vernietigingsgronden II tot en met VI en evenmin bij behandeling van de in de zaak met zaaknummer 292387 en rolnummer H 04.2072 aangevoerde aanvullende vernietigingsgrond VII.
5.12
De rechtbank zal nu ingaan op de vorderingen met betrekking tot het tweede arbitrale tussenvonnis van 6 juni 2003 en het tweede arbitrale eindvonnis van 13 februari 2004, die zijn getekend door alle arbiters, welke vorderingen centraal staan in de zaak met zaaknummer 292389 en rolnummer H04.2073.
5.13
Met A en B is de rechtbank van oordeel dat de opdracht aan de arbiters op grond van artikel 1058 lid 2 Rv is geëindigd door het depot van het arbitrale vonnis van 13 februari 2004 op 5 maart 2004. Na dit depot konden de arbiters nog slechts in de door artikel 1060 Rv genoemde gevallen en binnen de in dit artikel genoemde termijn van dertig dagen na deponering van het arbitrale eindvonnis overgaan tot herstel of verbetering van hun arbitrale vonnissen. Aangezien het geval dat een vonnis niet overeenkomstig artikel 1057 Rv is ondertekend niet onder de artikel 1060 Rv genoemde gevallen is begrepen, stond het arbiters niet vrij het gebrek in de ondertekening van hun arbitrale vonnissen te herstellen. De rechtbank zal de primaire vordering strekkende tot het verkrijgen van een verklaring van recht dat de tweede vonnissen van 6 juni 2003 en van 13 februari 2004 niet rechtsgeldig zijn en dat Qnow daaraan geen rechten kan ontlenen daarom toewijzen. Aan de subsidiaire vordering komt de rechtbank niet meer toe.
5.14
Qnow wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeelt in de proceskosten, die van het incident in de zaak met zaaknummer 292389 en rolnummer H 04.2073 daaronder begrepen. Wat betreft het incident in de zaak met zaaknummer 292387 en rolnummer H 04.2072 ziet de rechtbank geen aanleiding Qnow in de proceskosten te veroordelen.
BESLISSING
De rechtbank:
- -
vernietigt het tussen A en B enerzijds en Qnow anderzijds door prof C, prof. mr. D en E gewezen tussenvonnis van 6 juni 2003 en het arbitrale eindvonnis van 13 februari 2004, gedeponeerd ter griffie van de rechtbank te Amsterdam onder nummer 141/2004;
- -
verklaart van recht dat het tussen A en B enerzijds en Qnow anderzijds door prof. C, prof. D en prof. E gewezen tweede arbitrale tussenvonnis van 6 juni 2003 en het tussen A en B enerzijds en Qnow anderzijds door prof. C, prof. D en prof. E gewezen tweede arbitrale eindvonnis van 13 februari 2004, welke vonnissen zijn getekend door alle arbiters, niet rechtsgeldig zijn en dat Qnow daaraan geen rechten kan ontlenen
- -
veroordeelt Qnow in de kosten van de procedure, tot op de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van A en B begroot op € 947,58 aan verschotten en € 4068,00 aan salaris van de procureur;
- -
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de verklaring van recht, welke zich naar haar aard niet leent voor uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
Gewezen door mrs. H.A.M. Röell-Mulder, J. Thomas en P.M. Wamsteker, leden van ge-noem-de kamer, en uitgesproken ter openbare te-recht-zitting van 28 september 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.