Rb. Amsterdam, 04-03-2005, nr. 13/097322-04
ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0467
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
04-03-2005
- Zaaknummer
13/097322-04
- LJN
AU0467
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0467, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 04‑03‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑03‑2005
Inhoudsindicatie
Overlevering aan Duitsland toegestaan. Standpunt van de officier van justitie, dat artikel 2.2 OLW niet de eis stelt dat de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen moet worden overgelegd, verworpen. Voor beoordeling of het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt is daadwerkelijke kennis van de inhoud van de toepasselijke buitenlandse voorschriften nodig.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER B
Parketnummer: 13/097322-04
RK nummer: 05/252
Datum uitspraak: 4 maart 2005
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 januari 2005 (ingekomen ter griffie op 18 januari 2005) en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 12 januari 2005 door de justitiële autoriteit, de Public Prosecutor van justitie van het Braunschweig Department of Public Prosecutions (Staatsanwaltschaft Braunschweig). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende: [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 februari 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Turkse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsbevel van het Braunschweig County Court (Landgericht Braunschweigg) d.d. 24 september 2004 ten grondslag. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat artikel 2, tweede lid, OLW, dat vermeldt welke gegevens het Europees aanhoudingsbevel moet bevatten, niet de eis stelt dat de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen moet worden overgelegd. Getoetst dient te kunnen worden of is voldaan aan het lex certa beginsel, dat wil zeggen dat de opgeëiste persoon
exact moet kunnen zien om welk(e) strafbare feit(en) het in concreto gaat. Voldoende voor deze toetsing is het vereiste van de dubbele strafbaarheid en, indien dit niet geldt, of de uitvaardigende staat in redelijkheid het (de) feit(en) heeft kunnen onderbrengen onder een van de categorieën van de in bijlage 1 van de wet vermelde lijst.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar primaire standpunt aangevoerd dat noch in het Kaderbesluit noch in de Overleveringswet voor de uitvaardigende justitiële autoriteit de verplichting is opgenomen om in het EAB de tekst van de toepasselijke wetsbepalingen te vermelden. Mede gelet op de bewoordingen en de systematiek van het Kaderbesluit en de Overleveringswet, is de andersluidende opmerking van de minister van Justitie in de Memorie van Antwoord (Kamerstukken I, 2003-2004, 29 042, C, p. 6) dan ook onjuist.
De rechtbank overweegt als volgt.
De bijlage bij het Kaderbesluit en bijlage 2 bij de Overleveringswet houden onder rubriek e) onder meer in:
“Aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit/strafbare feiten en toepasselijke wettelijke voorschriften:...."
Nog daargelaten dat kaderbesluiten volgens artikel 34, tweede lid van het Verdrag van de Europese Unie geen rechtstreekse werking hebben, noopt de hiervoor aangehaalde formulering niet zonder meer tot de door de officier van justitie voorgestane restrictieve lezing.
Bij de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel dat tot de Overleveringswet heeft geleid, heeft de minister van Justitie schriftelijk en later ook mondeling te kennen gegeven dat het EAB steeds de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen dient te bevatten, zonder dat deze opvatting enige bestrijding heeft ondervonden (Kamerstukken I, 2003-2004, 29 042, C, p. 8 en Handelingen I, 2003-2004, 29 042, p. 26-1345).
Deze opvatting strookt met de bedoeling van de wetgever dat de rechtbank het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt, alleen naar het recht van de uitvaardigende lidstaat mag beoordelen. Voor die beoordeling is immers daadwerkelijke kennis van de inhoud van de toepasselijke buitenlandse voorschriften nodig.
Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook buiten twijfel welke betekenis de wetgever heeft willen hechten aan het hierboven aanhaalde onderdeel van rubriek e).
Het primaire standpunt van de officier van justitie moet worden verworpen.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Turkse nationaliteit heeft en dat hij een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft.
4. Strafbaarheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat -zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen- heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten. De verwachting bestaat dat hij niet het recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na
overlevering opgelegde straf of maatregel. Op grond van artikel 6, vijfde lid, van de Overleveringswet moet de opgeëiste persoon in zoverre gelijk worden gesteld aan een Nederlander. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet bedoelde garantie is gegeven.
De hoofdofficier van justitie bij het openbaar ministerie te Braunschweig heeft in een brief van 14 februari 2005 de volgende garantie gegeven:
Da die gesuchte Person einem niederländischen Staatsangehörigen gleichsteht, sichere ich hiermit im Einvernehmen mit dem Niedersächsischen Justizministerium zu, dass sie zur Verbü?ung einer eventuellen Freiheitsstrafe unter den Voraussetzungen des
Überstellungsübereinkommens vom 21.03.1983 in die Niederlande zurücküberstellt werden wird. Ferner sichere ich zu, dass bei der Rücküberstellung keine Bedingungen gestellt werden, so dass in den Niederlanden das Umwandlungsverfahren nach Artikel 9 Absatz 1 Buchstabe b und Artikel 11 des Überstellungsübereinkommens angewandt werden kann.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands strafbaar en leveren op: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder A/B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Verweer ex artikel 13 OLW
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft onder meer aangevoerd dat -kort gezegd- de overlevering geweigerd dient te worden aangezien de in het aanhoudingsbevel genoemde feiten gedeeltelijk in Nederland hebben plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van deze weigeringsgrond. Enerzijds blijkt dat de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, zodat hij belang heeft bij vervolging en berechting in Nederland.
Anderzijds blijkt dat
- -
in Duitsland de gevolgen van de strafbare feiten hebben plaatsgevonden, immers de
verdovende middelen werden te Duitsland verkocht en derhalve is de Duitse rechtsorde
geschaad;
- -
in Duitsland de opsporing en vervolging van de strafbare feiten zijn aangevangen en
mededaders dienen te worden vervolgd;
- -
in Nederland op dit moment geen vervolging tegen [opgeëiste persoon] loopt;
Voorts verwijst de officier van justitie naar het faxbericht van de hoofdofficier van justitie Niestroj d.d. 23 februari 2005, ingekomen op 25 februari 2005, waaruit onder meer blijkt dat de [hoofdverdachte B.] in Duitsland is aangehouden en gedetineerd.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de officier van justitie te Braunschweig ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en R.B. Kleiss, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 maart 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.