Rb. Amsterdam, 09-01-2004, nr. AWB03/3472GEMWT
ECLI:NL:RBAMS:2004:AO1959
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-01-2004
- Zaaknummer
AWB03/3472GEMWT
- LJN
AO1959
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2004:AO1959, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑01‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2005:AR8730
- Vindplaatsen
Gst. 2004, 143 met annotatie van L.J.J. Rogier
Uitspraak 09‑01‑2004
Inhoudsindicatie
Sluiting hash cafe op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Cocaine in cafe aangetroffen. Verwijtbaarheid van de exploitant is niet relevant. Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AR8730.
Partij(en)
Rechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg. nr. AWB 03/3472 GEMWT
van:
[eisers], gevestigd te [woonplaats],
eisers,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.L. Boekhoff, advocaat te Amsterdam,
tegen:
De Burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder,
vertegenwoordigd door P.J. van Sloten en mr. R. Osterwald.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 29 juli 2003 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 18 juni 2003 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 27 november 2003.
2. OVERWEGINGEN
Eisers exploiteren aan de [adres] te [woonplaats] een zogenoemd hash-café. Dit hash-café, [naam], is op last van verweerder op 6 februari 2003 gesloten.
Bij het thans bestreden besluit is het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard.
In het bestreden besluit is overwogen dat in de inrichting een bij de politie bekende dealer is aangetroffen en dat deze persoon een handelshoeveelheid harddrugs, naar is gebleken cocaïne, bij zich droeg. Voorts is overwogen dat het geopend blijven van desbetreffende inrichting een ernstig gevaar voor de openbare orde oplevert, dat met spoed dient te worden opgetreden en dat de belanghebbenden geen argumenten naar voren hebben gebracht die ertoe nopen van sluiting af te zien.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit ingebracht dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Zij hebben onder meer aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is op basis van dat artikel tot sluiting over te gaan, omdat niet is aangetoond dat de in de inrichting aangetroffen harddrugs aanwezig waren om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Voorts hebben eisers gesteld dat zij het hash-café sinds 1992 exploiteren zonder dat zich ooit problemen hebben voorgedaan in de sfeer van de openbare orde.
Vast staat dat in het hash-café op 22 januari 2003 een man is aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet en dat de man ten tijde van de aanhouding, naar later is vastgesteld, 1,4 gram cocaïne, verpakt in 9 bolletjes, in zijn bezit had. Cocaïne is een middel in verband waarmee de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet kan worden toegepast.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en
daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Overwogen wordt dat uit het woord 'daartoe' in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt, dat de enkele aanwezigheid van bedoelde middelen de bevoegdheid tot sluiting verschaft, indien de aanwezigheid van de middelen de verkoop, aflevering of verstrekking van die middelen dient. Dat is het geval als het gaat om handel in die middelen, waaronder verkoop, verstrekking en aflevering vallen, en om het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een handelshoeveelheid dienen naar het oordeel van de rechtbank alle omstandigheden van het geval te worden betrokken, waaronder het gewicht van de gevonden drugs en de wijze van verpakking.
Gelet op de wijze van verpakking en de omstandigheid dat de cocaïne is aangetroffen bij één persoon heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat sprake is van een handelshoeveelheid. Aangenomen mag worden dat een persoon die een handelshoeveelheid bij zich draagt - indien de mogelijkheid zich aandient - ook daadwerkelijk tot verkoop, aflevering of verstrekking zal overgaan. De rechtbank acht gelet op het hiervoor omschreven feitencomplex voldoende aannemelijk dat de drugs in de inrichting aanwezig waren in verband met de verkoop, aflevering of verstrekking van die drugs.
Gezien het vorenstaande was verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevoegd op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet het hash-café te sluiten.
Voorop wordt gesteld dat verweerder bij het gebruik van de hem in artikel 13b van de Opiumwet gegeven bevoegdheid een ruime beleidsvrijheid toekomt en dat gebruikmaking van die bevoegdheid wordt begrensd door -onder meer- de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Verweerder hanteert met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bestuurspraktijk dat een voor het publiek toegankelijke inrichting onmiddellijk wordt gesloten, indien daar harddrugs worden verhandeld, verstrekt of afgeleverd, dan wel daartoe aanwezig zijn. Grondslag hiervoor vormt het ervaringsfeit dat handel en gebruik in harddrugs een ontwrichtend effect heeft op de bewegingsvrijheid van burgers, het begaan van misdrijven in de hand werkt en een zodanig uitstralend negatief effect heeft dat daardoor de openbare orde wordt aangetast.
De rechtbank acht voornoemde praktijk niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist. Eisers hebben betoogd dat verweerder op oneigenlijke wijze gebruik maakt van zijn bevoegdheid om op basis van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting over te gaan. Dit middel zou ingezet worden ter versterking van het zogenoemde uitsterfbeleid ten aanzien van hash-cafés in de als noodgebieden aangewezen delen van de Amsterdamse binnenstad. Eisers hebben op geen enkele wijze dit betoog nader onderbouwd. Verweerder ontkent op deze wijze het middel van sluiting in te zetten. De rechtbank heeft geen enkel aanknopingspunt dat verweerder daaromtrent niet de waarheid spreekt. Het besluit tot onmiddellijke sluiting is in overeenstemming met de terzake gehanteerde bestuurspraktijk.
Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn van zijn bestuurspraktijk af te wijken. Geen betekenis komt toe aan de vraag of de exploitant van de inrichting op enigerlei wijze bij het geconstateerde betrokken was, dan wel daarvan wetenschap had. Het betoog van eisers dat zij er alles aan doen om handel in harddrugs in hun hash-café te voorkomen en dat zij niets van doen hebben met de in het hash-café aangehouden persoon, dwingt verweerder dan ook niet tot een ander besluit. Het behoort tot de verantwoordelijkheid en het risico van de exploitant dat ordebedreigende gebeurtenissen in de inrichting worden voorkomen. De aanwezigheid van harddrugs bedreigt zozeer de openbare orde dat een onmiddellijke sluiting niet disproportioneel is te achten. De omstandigheid dat de onderhavige maatregel eisers grote financiële schade berokkent, alsmede consequenties zal hebben voor het personeel van het hash-café, noopt verweerder dan ook niet tot een andersluidend besluit.
De rechtbank is voorts van oordeel dat nu eisers hun zienswijze naar voren hebben kunnen brengen met betrekking tot de ophanden zijnde sluiting van de inrichting is voldaan aan het vereiste van artikel 4:8 van de Awb. Dat eisers door een politieagent namens verweerder zijn gehoord, komt de rechtbank niet onredelijk of anderszins onzorgvuldig voor. In dit verband wordt opgemerkt dat de Awb geen vormvereisten geeft voor de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan artikel 4:8 van de Awb.
Nu het algemeen belang spoed vereistte bij het treffen van maatregelen, kon verweerder, gelet op artikel 5:24, vijfde lid, van de Awb, een begunstigingstermijn achterwege laten.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet gezegd kan worden dat verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de onmiddellijke sluiting heeft kunnen besluiten. Het beroep is ongegrond.
Hetgeen eisers verder hebben aangevoerd kan in de onderhavige procedure geen rol spelen. De wijze van bedrijfsvoering zou eerst een rol kunnen spelen bij een besluit van verweerder op een verzoek van eisers tot heropening van hun hash-café. In dat kader kan verweerder beoordelen of het feit dat eisers er naar hun zeggen alles aan doen om handel in harddrugs in hun hash-café te voorkomen, een reden kan zijn om positief te besluiten op een verzoek om heropening. Een zodanig verzoek noch een besluit daarop is thans aan de orde.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mrs. E.M.M. Gabel, voorzitter, H.G. Schoots en M.J.M. Langeveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. dos Santos, griffier.
Openbaar gemaakt op:
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Coll:
D: B