CRvB, 12-08-2008, nr. 07-2335 WWB
ECLI:NL:CRVB:2008:BE0009
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
12-08-2008
- Zaaknummer
07-2335 WWB
- LJN
BE0009
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2008:BE0009, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 12‑08‑2008; (Hoger beroep)
Uitspraak 12‑08‑2008
Inhoudsindicatie
Aanvraag buiten behandeling gelaten: niet binnen de termijn de ontbrekende gegevens overlegd.
Partij(en)
07/2335 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2007, 05/4072 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op 20 mei 2008, waar partijen, met voorafgaande kennisgeving, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Appellante heeft op 7 maart 2005 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Deze aanvraag heeft geleid tot het besluit van 31 maart 2005 waarbij het College de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling heeft gelaten. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellante niet binnen de in de brief van 15 maart 2005 genoemde termijn de voor de behandeling van de aanvraag ontbrekende gegevens heeft overgelegd.
- 1.2.
Bij besluit van 21 juli 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2005 ongegrond verklaard.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 juli 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij als volgt overwogen, waarbij appellante als eiseres is aangeduid en het College als verweerder:
“(…) In artikel 4:5, eerste lid van de Awb is bepaald dat indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
(…)
Ten aanzien van de ontbrekende bankafschriften overweegt de rechtbank dat blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep inzage in bankafschriften met betrekking tot de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode in het algemeen noodzakelijk is om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. De rechtbank verwijst in dit verband naar uitspraken van de Raad gepubliceerd in JABW 2002/105 en JWWB 2005/170. Gelet hierop kon verweerder eiseres verzoeken om overlegging van de bankafschriften over de periode van 7 november 2004 tot en met 6 maart 2005.
De rechtbank is niet gebleken dat eiseres redelijkerwijs niet in staat is geweest de gevraagde bankafschriften tijdig te verstrekken. Gelet op de aard van de gevraagde stukken acht de rechtbank de in de brief van 15 maart 2005 genoemde termijn niet onredelijk kort. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat uit het dossier niet is gebleken dat eiseres verweerder heeft verzocht om verlenging van de in de brief van 15 maart 2006 (lees: 2005) gestelde termijn. De stelling van eiseres, dat zij de sociale dienst tijdig heeft meegedeeld dat zij niet in staat was om binnen de gestelde termijn de benodigde stukken te overleggen is door eiseres niet aannemelijk gemaakt.
Dat, zoals eiseres stelt, verweerder bij het ontbreken van één bankafschrift zelf kan uitrekenen wat de mutatie is geweest op de betreffende bankrekening leidt niet tot een ander oordeel. Immers op die wijze is slechts het saldo van de mutaties op die rekening te berekenen. Daarmee heeft verweerder nog geen volledig inzicht in alle mutaties op de betreffende rekening.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder reeds op grond van het niet overleggen van alle gevraagde bankafschriften in redelijkheid de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. (…)”
- 3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. De in hoger beroep aangevoerde gronden vormen in wezen een herhaling van hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd.
- 4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in het hierboven weergegeven oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad kan appellante dan ook niet volgen in haar standpunt dat de aangevallen uitspraak in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
- 4.2.
Nu de Raad met de rechtbank tot de conclusie komt dat het College in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag, slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak bevestigd te worden.
- 4.3.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J. Bernhagen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2008.
(get.) J.J.A. Kooijman
(get.) M.J. Bernhagen
IJ