Rb. Amsterdam, 25-07-2019, nr. 13/650172-18 (A) en 13/011477-19 (B)
ECLI:NL:RBAMS:2019:5453
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
25-07-2019
- Zaaknummer
13/650172-18 (A) en 13/011477-19 (B)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:5453, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 25‑07‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 25‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor medeplegen van verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving, meermalen gepleegd. Oplegging TBS met dwangverpleging.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/650172-18 (A) en 13/011477-19 (B)
Datum uitspraak: 25 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] , (hierna: verdachte)
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam] ” te [plaats] .
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 juni 2018, 31 januari 2019, 24 april 2019 en 11 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W. van Vliet, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
ten aanzien van zaak A: op 17 en/of 18 maart 2018
1. primair medeplegen van verkrachting van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] );
1. subsidiair medeplegen van het verrichten van handelingen die mede bestaan uit het binnendringen van het lichaam met [slachtoffer 1] , terwijl hij of zijn mededader wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde;
2. medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] ;
3. primair medeplegen van diefstal van een bankpas en een geldbedrag van € 25,-, toebehorend aan [slachtoffer 1] ;
3. subsidiair medeplegen van verduistering van een bankpas en een geldbedrag van € 25,-, toebehorend aan [slachtoffer 1] .
ten aanzien van zaak B (na wijziging ter zitting van 11 juli 2019): op 14 januari 2019
1. primair poging om [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) opzettelijk van het leven te beroven;
1. subsidiair poging om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
2. wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] ;
3. bedreiging van [slachtoffer 2] ;
4. bezit van 7 MDMA/XTC tabletten.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.1.1.
Ten aanzien van zaak A
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat [slachtoffer 1] door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) is verkracht en van haar vrijheid is beroofd. Volgens verdachte en [medeverdachte] zijn de seksuele handelingen met [slachtoffer 1] vrijwillig geweest, maar dat is niet aannemelijk. De verklaring van aangeefster is betrouwbaar, het bij haar geconstateerde letsel sluit naadloos aan op de door haar beschreven toedracht en de verklaring van de buschauffeur bevestigt haar verhaal eveneens. Daarnaast hebben zij zich een geldbedrag en een pinpas toegeëigend. Deze goederen heeft [slachtoffer 1] in de woning achtergelaten.
4.1.2.
Ten aanzien van zaak B
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging tot doodslag, wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging en drugsbezit. Verdachte heeft [slachtoffer 2] (onder meer) herhaaldelijk met zijn vuisten hard in het gezicht geslagen en haar keel dichtgedrukt. Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam. Verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op het overlijden van [slachtoffer 2] . Daarnaast kan op grond van de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 1] bewezen worden dat verdachte [slachtoffer 2] enige tijd van haar vrijheid heeft beroofd en haar met de dood heeft bedreigd. Ten slotte kan bewezen worden dat verdachte 7 MDMA-pillen voorhanden heeft gehad.
4.2.
Standpunt van de verdediging
4.2.1.
Ten aanzien van zaak A
Verdachte heeft de aan hem ten laste gelegde feiten ontkend. Er is sprake geweest van seksuele gemeenschap tussen hem, [medeverdachte] en [slachtoffer 1] , maar dat was niet tegen de wil van [slachtoffer 1] . Zij was onder invloed van alcohol, hetgeen van belang is voor haar waarnemingsvermogen en haar beleving van de avond. Haar verhaal is op een aantal onderdelen niet logisch en zij heeft op onderdelen niet consequent verklaard. Het is niet logisch om helemaal naar Amsterdam-Noord te reizen om een telefoon op te laden en het mogen bellen naar haar ouders, de hond van verdachte mogen uitlaten en het nadien sturen van berichten aan aangeefster door beide verdachten past niet bij haar verklaring dat zij tegen haar wil in de woning werd vastgehouden. Daarnaast valt op dat aangeefster met betrekking tot de vraag of er anale seks heeft plaatsgevonden en hoe zij op het bed van verdachte terecht is gekomen, aan haar vriendinnen een ander verhaal heeft verteld dan aan de politie en de rechter-commissaris. Haar verklaring moet als onbetrouwbaar terzijde worden geschoven. [slachtoffer 1] is niet van haar vrijheid beroofd geweest en mochten er al eigendommen van haar in de woning zijn achtergebleven, dan is dat omdat [slachtoffer 1] deze in de haast is vergeten mee te nemen. Dit levert geen vermogensdelict op. De raadsman heeft bepleit dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten.
4.2.1.
Ten aanzien van zaak B
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] veelvuldig met een vlakke hand in het gezicht heeft geslagen. Tevens heeft hij verklaard dat hij haar terug de woning in heeft getrokken. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 2] heeft bedreigd. Ten aanzien van de in de jaszak van verdachte aangetroffen MDMA-pillen heeft verdachte verklaard dat deze zijn eigendom zijn.
Verdachte heeft de vrijheidsberoving (feit 2) en het drugsbezit (feit 4) dus bekend. De raadsman heeft zich ten aanzien van deze feiten daarom gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft bepleit dat verdachte van poging tot doodslag (feit 1 primair) en bedreiging (feit 3) moet worden vrijgesproken. Niet kan worden vastgesteld dat de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 2] hebben veroorzaakt. Hierdoor kan niet worden bewezen dat verdachte heeft getracht om haar van het leven te beroven. Verder wordt de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij door verdachte is bedreigd, niet door ander bewijs ondersteund. Verdachte moet daarom eveneens van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van zaak A
Vast staat dat [slachtoffer 1] in de nacht van 17 op 18 maart 2018 in de woning van verdachte is geweest, en dat beide verdachten toen (ook gelijktijdig) seks met haar hebben gehad. Beiden zijn haar lichaam op diverse manieren binnengedrongen. Volgens verdachten was dit vrijwillig. Volgens aangeefster is zij hiertoe gedwongen.
De rechtbank acht op grond van de wettige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , [slachtoffer 1] heeft verkracht en wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. Niet kan worden bewezen dat verdachte de pinpas en een geldbedrag van [slachtoffer 1] heeft gestolen of verduisterd. Hij zal hiervan worden vrijgesproken. De volgende overwegingen liggen aan dit oordeel ten grondslag.
4.3.1.1. Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] driemaal door de politie is verhoord en eenmaal door de rechter-commissaris. Haar verklaringen zijn gedetailleerd en in grote lijnen consistent. Veel details over de nacht en de daaropvolgende ochtend vinden verankering in camerabeelden, telefoongegevens, verklaringen van getuigen en verklaringen van verdachte en [medeverdachte] . In het bijzonder hecht de rechtbank waarde aan de verklaring van de buschauffeur die [slachtoffer 1] ziet en spreekt, kort nadat zij uit de woning van verdachte is gevlucht. Deze getuige beschrijft een jongedame die met uitgelopen mascara en betraande ogen in de bus stapt, hem kort daarna vertelt dat ze door twee mannen is misbruikt en vraagt of ze met zijn telefoon haar ouders mag bellen. Ook het letsel bij [slachtoffer 1] (vele bloeduitstortingen op het gehele lichaam) past bij de door haar beschreven toedracht. Verder vindt de rechtbank steun voor de verklaring van aangeefster in de verklaringen van de moeder en vriendinnen van [slachtoffer 1] , aan wie [slachtoffer 1] heeft verteld wat haar is overkomen en die haar als verdrietig en overstuur beschrijven in de dagen na 18 maart 2018. Dat er tussen deze verklaringen enkele tegenstrijdigheden zitten, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen als geheel. Datzelfde geldt voor het gegeven dat [slachtoffer 1] op 17 en 18 maart 2018 alcohol had genuttigd. Aangeefster was weliswaar naar eigen zeggen dronken geweest toen zij eerder op de avond in café [naam café] was maar [medeverdachte] heeft tot twee keer toe verklaard dat zij niet dronken was en ‘gewoon aanspreekbaar’ op het moment dat zij elkaar hadden ontmoet. Bovendien worden veel detailpunten uit de verklaring van aangeefster bevestigd door andere informatie in het dossier. Zij was kennelijk dus in staat om goed verslag te doen van de gebeurtenissen op 17 en 18 maart 2018. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] voldoende betrouwbaar zijn om te worden gebruikt voor het bewijs. Dat betekent ook dat de rechtbank bewezen vindt dat verdachten haar hebben gedwongen tot de seksuele handelingen.
4.3.1.2. Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten. Uit het bewijs leidt de rechtbank af dat verdachte de seksuele handelingen met [slachtoffer 1] in de slaapkamer heeft geïnitieerd en deze handelingen ongeveer 5 uur hebben geduurd. Aangeefster huilde, heeft gezegd dat zij dit niet wilde en heeft verdachte gesmeekt te stoppen. Verdachte heeft tegen haar geschreeuwd en heeft haar geslagen. [medeverdachte] bevond zich op dat moment in de woonkamer en kwam af en toe de slaapkamer in om iets te brengen. De slaapkamer lag direct naast de woonkamer en was gescheiden van de woonkamer door een glazen deur. Op enig moment heeft [medeverdachte] zich bij verdachte en [slachtoffer 1] gevoegd, waarbij hij [slachtoffer 1] met zijn vingers en zijn penis heeft gepenetreerd en zij hem moest pijpen. Verdachte was hier eveneens bij aanwezig. Op enig moment heeft [slachtoffer 1] gezegd: “Laat mij gaan”. Verdachte deelde hierop mee dat de deuren op slot waren. [medeverdachte] was ook op dat moment in de woning aanwezig. Uiteindelijk kreeg [slachtoffer 1] toestemming om in de tuin een sigaret te roken, doch alleen in het gezelschap van [medeverdachte] . Toen [slachtoffer 1] vervolgens richting de bushalte is gevlucht, is [medeverdachte] achter haar aangegaan en heeft nog een poging gedaan haar uit de bus te krijgen. Gedurende die periode is hij gebeld door verdachte.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] voldoende nauw en bewust hebben samengewerkt bij de verkrachting en vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] . De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen zowel ten aanzien van de verkrachting als ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen.
4.3.1.3. Vrijspraak feit 3: diefstal/verduistering van bankpas en geld
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het medeplegen van diefstal of verduistering van de bankpas en het geld van [slachtoffer 1] . Volgens [slachtoffer 1] zijn de bankpas en het geld in de woning van verdachte achtergebleven. De bankpas en het geld zijn echter niet in de woning van verdachte teruggevonden. Ook kan niet worden uitgesloten dat de bankpas of het geld al op een eerder moment in het ongerede zijn geraakt. Het dossier bevat daarom onvoldoende bewijs dat de bankpas en het geld door verdachte of zijn medeverdachte zijn weggenomen of toegeëigend.
4.3.2.
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en haar van haar vrijheid heeft beroofd. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat verdachte 7 pillen voorhanden heeft gehad die MDMA bevatten. Niet kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven of haar heeft bedreigd. Hij zal hiervan worden vrijgesproken. De volgende overwegingen liggen aan dit oordeel ten grondslag.
4.3.2.1. Ten aanzien van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde
Het geweld
De rechtbank is van oordeel dat verdachte meermalen met zijn vuisten tegen het hoofd van [slachtoffer 2] heeft gestompt, ook toen zij op de grond lag. Gelet op het aan haar toegebrachte letsel (gebroken neus, gebroken oogkas en bloeduitstortingen over het gehele lichaam), de verklaring van [slachtoffer 2] , het letsel aan de linkerhand van verdachte en hetgeen de politie heeft opgeschreven over het letsel van [slachtoffer 2] , acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte alleen met de vlakke hand heeft geslagen, zoals hij ter zitting heeft verklaard. Verder concludeert de rechtbank op basis van de aangifte en de foto’s van de hals en nek van [slachtoffer 2] , dat verdachte de keel van [slachtoffer 2] heeft dichtgeknepen. Ook heeft hij haar aan de haren (mee)getrokken.
Poging doodslag of poging zware mishandeling?
De volgende vraag die door de rechtbank beantwoord moet worden is hoe deze gewelddadige handelingen van verdachte in juridisch opzicht moeten worden gekwalificeerd. Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Subsidiair is ten laste gelegd dat hij opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft ontkend dat zijn opzet op de dood of op zwaar lichamelijk letsel gericht is geweest.
Het opzet van een verdachte kan evenwel in voorwaardelijke zin op dit gevolg gericht zijn geweest, indien is komen vast te staan dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg (in dit geval de dood of zwaar lichamelijk letsel) zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten is.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht onvoldoende zijn om vast te stellen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] . Uit het bewijs volgt evenwel dat verdachte veelvuldig met zijn vuisten tegen het hoofd van [slachtoffer 2] heeft geslagen en hij de keel van [slachtoffer 2] heeft dichtgedrukt, maar niet is gebleken dat daarbij een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. In dat verband is onder meer relevant dat niet duidelijk is geworden hoe lang en met hoeveel kracht de keel van [slachtoffer 2] is dichtgedrukt. Gelet hierop zal verdachte van de poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Wel stelt de rechtbank vast dat door bovengenoemde geweldshandelingen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het subsidiair ten laste gelegde zal daarom bewezen worden verklaard.
4.3.2.2. Vrijspraak bedreiging
Een bewezenverklaring mag niet worden gebaseerd op de verklaring van één getuige. De feiten en omstandigheden waarover de getuige heeft verklaard moeten voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij gedurende de mishandeling door verdachte is bedreigd. Hoewel de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar wordt geacht, wordt deze ten aanzien van de bedreiging niet ondersteund door ander bewijs. Verdachte moet daarom, bij gebrek aan voldoende wettig bewijs, van de bedreiging worden vrijgesproken.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
1.
op 18 maart 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte en/of zijn mededader,
- de benen van die [slachtoffer 1] gespreid en boven op die [slachtoffer 1] is gaan liggen; en
- heeft verdachte zijn penis en vingers en heeft zijn mededader zijn penis en vingers in de vagina en/of mond van die [slachtoffer 1] gebracht en geduwd en gezegd: "Wil je het niet ofzo?" en "Zo, nu krijg je een kind van mij" en "Nu moet je me pijpen"; en
- ( toen die [slachtoffer 1] aan had gegeven dit niet te willen) die [slachtoffer 1] bij de haren gepakt en aan de haren getrokken en haar hoofd in de richting van de penis van hem, verdachte, bewogen en gezegd: "Wat ik wil het niet??!!" en "Doe het dan, doe het dan, doe het dan"; en
- heeft verdachte zijn penis en heeft zijn mededader zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht; en
- aan de armen en benen en haren van die [slachtoffer 1] getrokken; en
- de borsten en de vagina en de nek van die [slachtoffer 1] gelikt; en
- die [slachtoffer 1] in het gezicht en op de billen geslagen en die [slachtoffer 1] geknepen en tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] geduwd en gezegd: "Het is je eigen schuld"; en
- die [slachtoffer 1] gefilmd en gezegd: "Je bent nu van mij, begrijp je dat" en (toen die [slachtoffer 1] niet reageerde) die [slachtoffer 1] geslagen en aan de haren getrokken en dan aan die [slachtoffer 1] gevraagd: "Heb je dat begrepen?"; en
- toen die [slachtoffer 1] zei: "laat me gaan" tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "Je kunt kijken wat je wilt maar de deuren zijn op slot"; en
- terwijl die [slachtoffer 1] meermalen heeft aangegeven het niet te willen en zij zich fysiek heeft verzet;
- terwijl, hij, verdachte, en zijn mededader zich in zijn eigen woning bevonden en aldus voor die [slachtoffer 1] een zodanig dreigende en bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet, althans onvoldoende aan seksuele handelingen met verdachte en zijn mededader kon onttrekken en/of durfde te onttrekken.
2.
op 18 maart 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] (terwijl, hij verdachte en zijn mededader voor die [slachtoffer 1] een zodanig dreigende en bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet, althans onvoldoende aan seksuele handelingen met verdachte en/of zijn mededader kon onttrekken en/of durfde te onttrekken) wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 1] meegenomen naar zijn woning en (toen die [slachtoffer 1] aangaf te willen vertrekken) tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "Je kunt kijken wat je wilt maar de deuren zijn op slot";
ten aanzien van zaak B
1. subsidiair
op 14 januari 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen heeft gestompt en geslagen tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] (ook toen zij op de grond lag) en gedurende enige tijd de keel van voornoemde [slachtoffer 2] heeft dichtgedrukt en aan de haren van voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrokken;
2.
op 14 januari 2019 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door (onder het uitoefenen van geweld op voornoemde [slachtoffer 2] ) meermalen (in zijn, verdachtes, woning), toen voornoemde [slachtoffer 2] meermalen naar buiten wilde gaan en naar buiten ging, voornoemde [slachtoffer 2] de woning binnen te trekken;
4.
op 14 januari 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 7 tabletten van een materiaal bevattende MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. Strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf en maatregel
8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1, 2 en 3 subsidiair en in zaak B onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd, met vermelding in het vonnis dat het gaat om misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de mogelijkheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden onvoldoende is onderzocht. Eén van die voorwaarden zou een opname in een kliniek kunnen zijn. Het advies van de gedragsdeskundigen om terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen is gebaseerd op aannames. Verdachte is volgens hen impulsief, onbetrouwbaar en vrouwonvriendelijk. Deze conclusies worden echter onvoldoende onderbouwd. Verder heeft de raadsman bepleit dat een langdurige gevangenisstraf geen meerwaarde heeft naast de oplegging van de maatregel. De door de deskundigen beschreven stoornis zou in die periode onbehandeld blijven.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige en gewelddadige misdrijven. Op 18 maart 2018 heeft hij samen met een ander een jonge vrouw van haar vrijheid beroofd en urenlang op gewelddadige wijze in zijn woning verkracht. Een verkrachting betekent per definitie een ernstige, grove aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. In zijn algemeenheid is verkrachting een schokkende, ingrijpende en beangstigde gebeurtenis die vaak langdurig fysieke, psychische en/of emotionele gevolgen heeft voor het slachtoffer. De advocaat van het slachtoffer heeft ter zitting treffend verwoord welke gevolgen dat voor het slachtoffer heeft gehad en nog steeds heeft. Letsel dat zich aanvankelijk uitte in blauwe plekken en wonden, heeft inmiddels plaatsgemaakt voor angst, terughoudendheid en wantrouwen. Uit het verzoek om schadevergoeding volgt dat bij [slachtoffer 1] sprake is van een posttraumatische stress-stoornis en arbeidsongeschiktheid. Hiervoor ontvangt zij nog altijd psychologische begeleiding. De inschatting van de rechtbank is dat ook indien [slachtoffer 1] met deskundige hulp herstelt van het psychische leed dat bij haar is veroorzaakt, zij hetgeen haar op 18 maart 2018 door verdachten is aangedaan, waarschijnlijk altijd met zich meedragen.
Enkele maanden nadat de voorlopige hechtenis van verdachte in de hiervoor omschreven verkrachtingszaak werd geschorst, kreeg verdachte een relatie met [slachtoffer 2] . Op 14 januari 2019 is zij door verdachte ernstig mishandeld. In zijn woning heeft hij haar veelvuldig in het gezicht gestompt en geslagen en aan haar haren door de woning getrokken. Hierbij liep zij ernstig letsel op, dat op meerdere foto’s in het dossier is vastgelegd, en niet anders omschreven kan worden dan afgrijselijk en onthutsend. De ouders van het slachtoffer hebben verklaard dat zij hun dochter aanvankelijk niet herkenden toen zij haar in het ziekenhuis passeerden. De ernst van het toegebrachte letsel wordt door deze verklaring treffend geïllustreerd. Het slachtoffer heeft ter zitting verklaard dat zij doodsangsten heeft uitgestaan. Er is sprake van blijvend letsel rondom haar ogen, haar neus en haar oor. Verder ervaart zij dagelijks angst, verdriet en boosheid en heeft zij last van nachtmerries en herbelevingen. Een posttraumatische stress-stoornis is gediagnosticeerd. Hiervoor ontvangt ook zij nog altijd psychologische begeleiding. Ook voor [slachtoffer 2] geldt dat het maar de vraag is in hoeverre zij hetgeen verdachte haar heeft aangedaan, achter zich zal kunnen laten.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank in aanmerking een uittreksel van het strafblad van verdachte van 18 juni 2019. Hieruit volgt dat verdachte eerder voor zeden- en gewelds- en drugsdelicten is veroordeeld.
Verder wordt in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die onder andere blijken uit de dubbelrapportage van 22 mei 2018, de dubbelrapportage van 4 april 2019 en het aanvullende rapport van 18 april 2019, alle opgemaakt door drs. J.E. Julsing (psychiater) en drs. M.L. de Groot (psycholoog). Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dit uit zich in een langdurig patroon van disfunctioneren op diverse leefgebieden, bij verdachte gekenmerkt door een impulsieve en onverantwoorde levensstijl, gebrekkige frustratietolerantie, normoverschrijdend gedrag, onbetrouwbaarheid en een lacunaire gewetensfunctie. Verdachte is sterk gericht op zijn eigen behoeftebevrediging en heeft daarbij weinig empathie voor anderen. Het risico op gewelddadige recidive wordt als hoog ingeschat. Gelet op de doorwerking van de stoornis adviseren beide deskundigen de ten laste gelegde feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. De deskundigen zijn verder van oordeel dat een langdurige, klinische behandeling nodig is om de persoonlijkheidsstoornis en de daarmee gepaard gaande risicofactoren te bedwingen. Slechts een terbeschikkingstelling biedt daarbij voldoende garantie om de vastgestelde pathologie intensief en indringend te kunnen aanpakken en het (hoge) recidiverisico te beheersen. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt niet passend geacht, nu er sprake is van een gebrekkige intrinsieke motivatie voor behandeling, terwijl het risico op een ernstig delict hoog is als verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij.
De rechtbank acht de rapportages zorgvuldig tot stand gekomen en de conclusies voldoende onderbouwd en neemt daarom de inhoud en de conclusies daarvan over. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de rapportages blijkt dat de deskundigen ook voldoende hebben onderzocht of terbeschikkingstelling met voorwaarden tot de mogelijkheden behoort. Zij raden dit uitdrukkelijk af, en ook de rechtbank meent dat daarmee niet kan worden volstaan.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking gesteld moet worden en van overheidswege moet worden verpleegd. De rechtbank stelt vast dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege stelt. De in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen eist het opleggen van die maatregel.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
De rechtbank is van oordeel dat, naast de maatregel van terbeschikkingstelling, aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren moet worden opgelegd. De eerste reden daarvoor is dat verdachte meerdere, zeer ernstige feiten heeft begaan die het opleggen van een gevangenisstraf rechtvaardigen en vereisen. Die strafbare feiten hebben grote gevolgen (gehad) voor beide slachtoffers. Verdachte heeft (voor een deel samen met een mededader) een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van beide slachtoffers Daar komt bij dat verdachte zijn gedragingen grotendeels heeft ontkend of ten minste heeft gebagatelliseerd. Hij heeft er onvoldoende blijk van gegeven ervan doordrongen te zijn dat zijn gewelddadige gedrag een gevaar voor anderen vormt. Een derde reden om aan verdachte ook een gevangenisstraf op te leggen, is dat verdachte een omvangrijk strafblad heeft. Daarop staat ook een veroordeling uit 2014 wegens verkrachting, mishandeling en bezit van MDMA-tabletten. Verdachte heeft toen een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd gekregen. Uit het vonnis in die zaak blijkt van vele overeenkomsten met onderhavige zaken, en dat baart de rechtbank ernstig zorgen. De rechtbank acht een gevangenisstraf mede noodzakelijk om verdachte te doordringen van de ernst van de feiten. Daarnaast dient de maatschappij voor langere duur tegen verdachte te worden beschermd. In de persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te beslissen.
9. Beslag
Volgens de beslaglijst zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. iPhone 5 (beslagnummer: 5546982);
2. Fototoestel Panasonic (beslagnummer: 5546984).
De goederen zijn in de woning van verdachte in beslag genomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat ze aan hem toebehoren. Nu er geen verband tussen de voorwerpen en de bewezen geachte feiten is vastgesteld, zullen deze aan verdachte worden teruggegeven.
10. Vorderingen benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
10.1.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 866,72 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten en de eigen bijdrage voor de zorgverzekering. Verder vordert zij € 36.500,- aan immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij vordert dat de bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op € 640,97 en de vordering zal in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Deze schade bestaat uit het eigen risico van de zorgverzekering (€ 366,72) en de kosten voor het reizen naar het ziekenhuis (€ 68,85) en de psycholoog (€ 205,40). De gevorderde overige reiskosten zijn onvoldoende onderbouwd en worden daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft verder voldoende onderbouwd dat zij als gevolg van het bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelt voorop dat het in zaken als de onderhavige niet eenvoudig is om een bedrag te koppelen aan het leed dat een slachtoffer is aangedaan. Bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van de bewezen geachte feiten, het letsel dat dit ten gevolg heeft gehad (zowel fysiek als psychisch) en de hoogte van de immateriële schadevergoeding die in min of meer vergelijkbare zaken is toegekend. De immateriële schade van de benadeelde partij wordt derhalve begroot op € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (18 maart 2018).
De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit gedeelte van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak A onder 1 en 2 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade in totaal op een bedrag van € 15.640,97 (zegge: vijftienduizend zeshonderdveertig euro en zevenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 18 maart 2018.
De rechtbank wijst het toegewezen bedrag hoofdelijk toe. Dat betekent dat in geval een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade aan [slachtoffer 1] te vergoeden, verdachte alleen het bedrag hoeft te betalen dat nog niet door die ander(en) is betaald.
10.2.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 8.159,94 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit medische kosten, reiskosten, een beschadigde telefoon, in de woning van verdachte achtergebleven goederen en toekomstige materiële schade. Verder vordert zij € 16.000,- aan immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij vordert dat de bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank begroot deze schade op € 3.142,52 en de vordering zal in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Deze schade bestaat uit medische kosten (€ 1.710,49), de waarde van haar telefoon (€ 804,00), kosten voor in de woning achtergebleven eigendommen (€ 29,00 en € 25,00 en € 442,23 en € 29,99) en reiskosten (€ 101,81). Ten aanzien van de in de woning achtergebleven eigendommen wordt overwogen dat de benadeelde partij deze heeft moeten achterlaten toen zij de woning van verdachte is ontvlucht. De rechtbank is daarom van oordeel dat ten aanzien van deze goederen en de bewezen geachte feiten een voldoende verband bestaat om de kosten van deze goederen als rechtstreekse schade aan te merken.
Ten aanzien van de reiskosten van € 17,42 wordt overwogen dat de kosten om op 11 juli 2019 naar de zitting te komen worden aangemerkt (en toegewezen) als proceskosten.
De gevorderde toekomstige kosten (€ 5.000,-) zijn onzeker en daarom niet toewijsbaar. Deze worden daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft verder voldoende onderbouwd dat zij als gevolg van het bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelt voorop dat het in zaken als de onderhavige niet eenvoudig is om een bedrag te koppelen aan het leed dat een slachtoffer is aangedaan. Bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van de bewezen geachte feiten, het letsel dat dit ten gevolg heeft gehad (zowel fysiek als psychisch) en de hoogte van de immateriële schadevergoeding die in min of meer vergelijkbare zaken is toegekend. De immateriële schade van de benadeelde partij wordt derhalve begroot op € 8.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (14 januari 2019).
De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit gedeelte van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 11.142,52 (zegge: elfduizend honderdtweeënveertig euro en tweeënvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 14 januari 2019.
10.3.
Hechtenis bij uitblijven van betaling
De rechtbank ziet reden om de hechtenis die zal volgen als verdachte deze schadevergoedingen niet betaald, te matigen naar een duur van in totaal 100 dagen. De rechtbank doet dit omdat is gebleken dat verdachte schulden heeft en op dit moment geen inkomen geniet. Om te voorkomen dat hij ook in geval van betalingsonmacht langdurig in hechtenis wordt genomen wanneer betaling uitblijft, wordt het aantal dagen vervangende hechtenis gematigd. De hiervoor genoemde 100 dagen worden naar rato over de toegekende schadevergoedingen verdeeld (58 respectievelijk 42 dagen).
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 38e, 45, 47, 57, 63, 242, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht; en
2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
12. Beslissing
Verklaart het in zaak A onder 3 primair en 3 subsidiair en in zaak B onder 1 primair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 subsidiair, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
medeplegen van verkrachting;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 subsidiair ten laste gelegde
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 3, van de Opiumwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. iPhone 5 (beslagnummer: 5546982);
2. Fototoestel Panasonic (beslagnummer: 5546984).
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 15.640,97 (zegge: vijftienduizend zeshonderdveertig euro en zevenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 18 maart 2018, bestaande uit € 640,97 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 15.640,97 (zegge: vijftienduizend zeshonderdveertig euro en zevenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 18 maart 2018, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 58 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 11.142,52 (zegge: elfduizend honderdtweeënveertig euro en tweeënvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 14 januari 2019, bestaande uit € 3.142,52 materiële schade en € 8.000,- immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 17,42.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , € 11.142,52 (zegge: elfduizend honderdtweeënveertig euro en tweeënvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 14 januari 2019, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 42 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Groot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2019.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.