Rb. Rotterdam, 11-04-2007, nr. 231066/HAZA05-124
ECLI:NL:RBROT:2007:BA6218
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
11-04-2007
- Zaaknummer
231066/HAZA05-124
- LJN
BA6218
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BA6218, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 11‑04‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Overeenkomst tot gecombineerd vervoer. Zee- en wegvervoer (over zee van IJsland naar Rotterdam en vervolgens over de weg naar Italië). De CMR is rechtstreeks toepasselijk op deze overeenkomst. De rechtbank is internationaal bevoegd op grond van art. 31 CMR.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 231066 / HA ZA 05-124
Uitspraak: 11 april 2007
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging IF SKADEFÖRSÅKRING AB, tevens handelende onder de naam IF P&C INSURANCE LTD.,
gevestigd te Stockholm, Zweden;
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging SIF LTD.,
gevestigd te Hafnarfjördur, IJsland,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het bevoegdheidsincident,
procureur mr. E.A. Bik,
advocaat mr. C.M. Koevoet
- tegen -
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging EIMSKIPAFELAG ISLANDS ehf,
gevestigd te Reykjavik, IJsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
procureur mr. H.T. Kernkamp.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk "IF", "SIF" en "Eimskip".
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in het griffiedossier. Uit die stukken blijkt het procesverloop.
1 De vaststaande feiten in het bevoegdheidsincident
1.1
Op 12 november 2003 heeft Eimskip een Non-Negotiable Sea Waybill for Combined Transport or Port to Port Shipment (hierna: CT-document) afgegeven ter zake van het vervoer van een container gezouten vis van Reykjavik (“Port of Loading”) naar Rotterdam (“Port of Discharge”) met het m.s. “Godafoss” en vandaar naar de eindbestemming te Napels (“Place of Delivery”). In het CT-document is niet aangegeven met welk vervoermiddel/over welke vervoersmodaliteit het vervoer over het traject Rotterdam-Napels dient te worden uitgevoerd.
1.2
Op het vervoer zijn de door Eimskip gehanteerde “Terms and conditions for transport” van toepassing, die - voor zover hier van belang - het volgende inhouden:
“11. Methods and Routes for Transportation
(1) The Carrier may at any time and without notice to the Merchant;
(i) use any means of transport or storage whatsoever;
(ii) transfer the Goods from one conveyance to another including transhipping or carrying the same on another Vessel than the Vessel named overleaf or on any other means of transport whatsoever and even though transhipment or forwarding of the Goods may nog have been contemplated or provided for herein;
(…)
26. Jurisdiction and Law:
Except as provided in Clause 24 (USA Clause paramount) the contract evidenced by this Bill of Lading shall be governed by the law of Iceland and any dispute hereunder shall be determined by the Icelandic Courts according to Icelandic law to the exclusion of the jurisdiction of any other country.”
2 De vordering in de hoofdzaak en de grondslag daarvan
2.1
De vordering luidt - verkort weergegeven - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Eimskip veroordeelt tot betaling aan IF en SIF, althans aan IF, althans aan SIF, van € 134.628,--, vermeerderd met de CMR-rente van 5% over dit bedrag vanaf 21 november 2003, en van € 6.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, met veroordeling van Eimskip in de kosten van deze procedure.
2.2
Hieraan hebben IF en SIF ten grondslag gelegd dat Eimskip als vervoerder van bovengenoemde container met gezouten vis aansprakelijk is voor de schade die SIF, haar contractuele wederpartij, en IF, de gesubrogeerde verzekeraar van SIF, hebben geleden als gevolg van de diefstal van deze zending vis tijdens het wegvervoer van Rotterdam naar Napels.
3 Het geschil in het bevoegdheidsincident
3.1
De incidentele vordering luidt dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de onderhavige vordering kennis te nemen, althans IF en SIF niet ontvankelijk verklaart in hun vordering, met veroordeling van IF en SIF in de kosten van deze procedure.
3.2
Hieraan heeft Eimskip primair de onder 1.2 vermelde forumkeuze voor de IJslandse rechter ten grondslag gelegd en subsidiair de omstandigheid dat deze rechtbank geen bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 31 lid 1 onder b CMR, nu Rotterdam niet de plaats is geweest van inontvangstneming van de lading als bedoeld in die bepaling.
3.3
IF en SIF hebben de incidentele vordering gemotiveerd betwist.
4 De beoordeling in het bevoegdheidsincident
4.1
Artikel 31 CMR bepaalt dat alle rechtsgedingen, waartoe het aan dit verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, door de eiser, behalve voor de gerechten van de bij dit verdrag partij zijnde landen, bij beding tussen partijen aangewezen, kunnen worden gebracht voor de gerechten van het land op het grondgebied waarvan “(...) (b) de plaats van inontvangstneming der goederen (...) is gelegen”.
4.2
Welk vervoer “onderworpen” is aan de CMR is, voor zover hier van belang, geregeld in artikel 1 CMR. Volgens artikel 1 lid 1 CMR is dit verdrag van toepassing op iedere overeenkomst onder bezwarende titel voor het vervoer van goederen over de weg door middel van voertuigen, wanneer de plaats van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering, zoals deze zijn aangegeven in de overeenkomst, gelegen zijn in twee verschillende landen, waarvan ten minste één een bij het verdrag partij zijnd land is, ongeacht de woonplaats en de nationaliteit van partijen. Dit verdrag heeft rechtstreekse werking en bepaalt zelf in welke gevallen en in hoeverre het van toepassing is; zulks is derhalve niet afhankelijk van het nationale recht dat overigens op de overeenkomst van gecombineerd goederenvervoer van toepassing is.
4.3
Nu Eimskip ervoor heeft gekozen om een deel van het vervoerstraject, namelijk het traject Rotterdam-Napels, per vrachtauto/over de weg te doen plaatsvinden, terwijl de overeenkomst haar daartoe de vrijheid liet, geldt de plaats waar Eimskip dan wel de door haar ingeschakelde hulpperso(o)n(en) de container met vis ten vervoer over de weg in ontvangst heeft genomen, Rotterdam derhalve, als de in de overeenkomst aangegeven plaats van inontvangstneming in de zin van artikel 1 lid 1 CMR.
4.4
Aangezien de door If en Sif gestelde schade is ontstaan tijdens het wegvervoer van Rotterdam naar Napels, wordt de door hen ingestelde vordering beheerst door de CMR, nu dit verdrag (waarbij Nederland en Italië partij zijn), gelet op het vorenoverwogene, op dit deel van het vervoer van toepassing is. Waar dit aan de CMR onderworpen vervoer tot dit rechtsgeding aanleiding heeft gegeven, is de bevoegdheidsregeling van artikel 31 CMR van toepassing.
4.5
Ingevolge het bepaalde in artikel 57 EVEX blijft de in dat verdrag gegeven bevoegdheidsregeling (inclusief art. 17 EVEX) hier buiten toepassing. Voor zover de in het CT-document vervatte jurisdictieclausule ertoe strekt een IJslandse rechter exclusieve bevoegdheid toe te kennen, is zij in strijd met artikel 31 CMR en is zij, gelet op artikel 41 CMR, nietig. IJsland is geen partij bij de CMR.
4.6
Nu onder “plaats van inontvangstneming der goederen” in de zin van artikel 31 CMR moet worden verstaan de plaats waar Eimskip dan wel de door haar ingeschakelde hulpperso(o)n(en) de container ten vervoer over de weg in ontvangst heeft genomen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe en is deze rechtbank ingevolge artikel 630 Rv bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
4.7
Eimskip heeft de rechtbank verzocht, voor zover haar incidentele vordering wordt afgewezen, tussentijds hoger beroep toe te staan van het vonnis waarin de rechtbank zich bevoegd verklaart. If en Sif hebben zich tegen inwilliging van dit verzoek (aanvankelijk) verzet.
Hetgeen Eimskip aan dit verzoek ten grondslag heeft gelegd strekt ertoe te betogen dat het onderhavige geschil in het incident een aantal controversiële juridische geschilpunten betreft waarover partijen uitdrukkelijk van opvatting verschillen, zodat het vanuit proceseconomisch oogpunt te verkiezen is dat allereerst dit geschil wordt beslecht alvorens het geschil in de hoofdzaak een aanvang neemt, nu dit hoofdgeschil naar verwachting aanzienlijk tijdsverlies teweeg zal brengen.
Ondanks de If en Sif (aanvankelijk) aangevoerde bezwaren is in dezen sprake van bijzondere omstandigheden, zoals deze door Eimskip zijn aangevoerd, op grond waarvan het doelmatiger moet worden geacht om thans, bij dit tussenvonnis, van de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel - geen tussentijds beroep - af te wijken.
5 De beslissing
De rechtbank,
in het incident
verklaart zich bevoegd van de vorderingen van If en Sif kennis te nemen;
veroordeelt Eimskip in de proceskosten in het incident, die tot aan deze uitspraak worden begroot op EUR 904;
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld en dat daartoe het eindvonnis in de hoofdzaak niet behoeft te worden afgewacht,
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 11 juli 2007 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Van Zelm van Eldik, Van de Laarschot en
De Loor-Alwin.
Uitgesproken in het openbaar.
901/10/559/1548