Rb. Rotterdam, 24-05-2006, nr. 226340/HAZA04-2929
ECLI:NL:RBROT:2006:AX8918
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
24-05-2006
- Zaaknummer
226340/HAZA04-2929
- LJN
AX8918
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2006:AX8918, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 24‑05‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht; brandstichting?; merkelijke schuld aan de brand- door verzekeraar aangevoerde omstandigheden die niet voldoende zijn om reeds thans het bewijs geleverd te achten dat sprake is van brandstichting door verzekerde; schade buiten taxatie; causaal verband.
R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 226340 / HA ZA 04-2929
Uitspraak: 24 mei 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1.[eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
en (na tussenkomst)
2.mr. Pieter Willem Alexander VAN DER STOEP in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiseres sub 1],
wonende te ’s Gravenhage, kantoorhoudende te Rotterdam,
eisers,
procureur mr. M.N.R.Nasrullah,
advocaat mr. D.Matadien te Rotterdam,
- tegen -
de naamloze vennootschap MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE DISCONTERING EN BELEENING DER STAD ROTTERDAM ANNO 1720 N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.G.A.van Zuuren,
advocaten mrs. P.C.Knijp en L.K. de Haan te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres sub 1]”, “de curator” respectievelijk “Stad Rotterdam”.
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 13 oktober 2004 en de door [eiseres sub 1] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 23 maart 2005, waarbij de curator is toegelaten als tussenkomende partij, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- conclusie van eis na tussenkomst, met producties;
- conclusie van antwoord na tussenkomst, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 24 augustus 2005, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 10 oktober 2005;
- akte aan de zijde van Stad Rotterdam, met producties;
- antwoordakte aan de zijde van eisers;
- akte aan de zijde van Stad Rotterdam;
- antwoordakte aan de zijde van eisers.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
Op 13 december 2001 is er in de huurwoning waar [eiseres sub 1] met haar partner woonde (aan het [straat en huisnummer] te [woonplaats]) brand ontstaan. Een deel van de woning en de inboedel is verbrand, verder is er rook en waterschade.
2.2
Tussen [eiseres sub 1] en Stad Rotterdam was sedert 1 mei 2000 een verzekeringsovereenkomst onder polisnummer 01.70377711 van kracht; het betreft hier een inboedelverzekering, die dekking biedt tegen brandschade.
Artikel 14 lid 3 van de op deze polis toepasselijke voorwaarden bevat een vervalbeding.
2.3
Na de brand zijn in totaal drie expertiserapporten opgemaakt door respectievelijk Coolen Expertise BV (hierna Coolen), I.Tek, en Biesboer Expertise BV (hierna Biesboer).
Het rapport van Coolen vermeldt voor zover thans van belang dat de schade in overleg met verzekerde ([eiseres sub 1]) en haar partner is vastgesteld aldus:
“Inboedel, totaal schadebedrag, inclusief BTW €19.786,18”.
2.4
De woning zou op 19 december 2001 ontruimd worden; dit betrof een tevoren geplande ontruiming.
3. De vordering
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
I. Het beding in de algemene voorwaarde clausule onder 14.3 te vernietigen;
II. Stad Rotterdam te veroordelen tot betaling van €38.000,= met rente;
III. Te bepalen dat [eiseres sub 1] heeft te gedogen dat de vordering onder II. wordt toegewezen aan de curator.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben eisers aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
De verzekering biedt dekking tegen de schade die [eiseres sub 1] heeft geleden als gevolg van de brand.
3.2
Deze schade bestaat uit materiële schade ten bedrage van €28.000,=; de onder 2.3 genoemde vaststelling bindt [eiseres sub 1] niet; daarin zijn sommige schadeposten over het hoofd gezien (de 2 computers met software zijn, gelet op hun leeftijd, te laag gewaardeerd, beeld- en audio-apparatuur die van Skala in huurkoop was verkregen en studieboeken zijn niet meegerekend). Ook heeft [eiseres sub 1] kosten ad f.22,- per hond per dag voor 3 honden gedurende 4 maanden moeten maken, omdat opvang voor de honden nodig was nadat het huis was afgebrand.
Daarnaast bestaat de schade uit immateriële schade, tengevolge van de erbarmelijke omstandigheden waaronder [eiseres sub 1], die na de brand zwanger was geworden doch wegens de brand niet over huisvesting kon beschikken, de bevalling heeft moeten afwachten. Er is tevens sprake van lichamelijk letsel, nu er een gecompliceerde bevalling met keizersnede is gevolgd. Bovendien heeft zij haar studie niet kunnen voltooien en kon zij zich niet opnieuw verzekeren; zij heeft door dit alles psychische schade ad €10.000,= opgelopen die Stad Rotterdam dient te vergoeden.
3.3
Omdat [eiseres sub 1] inmiddels failliet is behoort aan de curator te worden uitgekeerd.
3.4
De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 21 januari 2002, omdat Stad Rotterdam op die datum in gebreke is gesteld.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van eisers in de kosten van het geding.
Stad Rotterdam heeft daartoe voor zover thans nog van belang het volgende aangevoerd:
4.1
Gelet op het faillissement kan hoogstens de curator een vordering hebben op Stad Rotterdam, niet [eiseres sub 1] zelf.
4.2
De brand is ontstaan door merkelijke schuld van de zijde van [eiseres sub 1], zodat Stad Rotterdam ingevolge art. 294 K niet behoeft uit te keren.
4.3
Als er al sprake is van schade, die vergoed moet worden, dan kan dat slechts het door de expert vastgestelde bedrag genoemd onder 2.3 zijn. In dat bedrag is alle materiële schade verdisconteerd. De kosten voor opvang van de honden is niet gedekt en mist ook causaal verband met de brand, voor zover het de periode na 19 december 2001 betreft, gelet op de ontruiming.
Betwist wordt dat er sprake is van psychisch letsel en dat er causaal verband bestaat tussen de psychische en/of fysieke klachten van [eiseres sub 1] en de weigering van Stad Rotterdam om uit te keren.
4.4
De brief van 21 januari 2002 ziet niet op een uitkering onder de polis en kan dus niet gelden als een ingebrekestelling, zodat de eventueel te betalen wettelijke rente niet op die datum kan ingaan.
5. De beoordeling
5.1
Tussen partijen staat -terecht- vast, dat gelet op het faillissement [eiseres sub 1] niet ontvangen kan worden in haar vordering en een eventuele uitkering aan de curator ten behoeve van de boedel zal moeten worden gedaan. De curator heeft echter alle relevante stellingen van [eiseres sub 1] overgenomen.
5.2
Het belangrijkste geschilpunt is de vraag, of reeds thans kan worden vastgesteld dat sprake is van merkelijke schuld bij [eiseres sub 1] aan de brand en op wie, als dat niet zo zou zijn, dan de bewijslast rust.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge art. 294 K de bewijslast in beginsel bij de verzekeraar berust.
5.2.1
Zoals ter comparitie door Stad Rotterdam nader is uiteengezet is haar standpunt (dat het bewijs reeds geleverd is althans de bewijslast omgekeerd dient te worden) gebaseerd op drie elementen:
a. de drie expertiserapporten, waar, na eliminatie van mogelijke andere oorzaken, brandstichting als de enige mogelijkheid wordt gepresenteerd;
b. de slechte financiële situatie van [eiseres sub 1], in combinatie met het gegeven dat zij kort voor de brand de achterstallige premie heeft betaald;
c. de van het normale leefpatroon afwijkende gedragingen van [eiseres sub 1] en haar partner op de avond van de brand.
5.2.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze punten als volgt.
Het hiervoor onder b. genoemde argument snijdt geen hout. Nog daargelaten in hoeverre in het algemeen het bestaan van een financieel motief voor brandstichting van belang kan zijn voor het bewijzen of aannemelijk maken van merkelijke schuld, in dit geval is onweersproken gesteld dat de financiële problemen pas ongeveer een half jaar na de brand werkelijk ernstig zijn geworden; ook voor het kort voor de brand alsnog betalen van de premie is een, mede op basis van de overgelegde stukken, plausibele en door Stad Rotterdam ook niet meer betwiste verklaring gegeven. (Te weten een aanvankelijk abusievelijk veronderstelde inning per automatische incasso, waarna alsnog per overschrijving is betaald).
Het onder c. genoemde argument zou van belang kunnen zijn, doch de thans beschikbare stukken zijn -in het licht van de stellingen van [eiseres sub 1]- onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van een vast patroon rond tijdstip en duur van uitlaten van de honden, waarvan die avond is afgeweken. De feitelijke onderbouwing van dit argument van Stad Rotterdam is immers beperkt tot de uitlating van één niet met name genoemde buurtbewoner, genoemd in één van de drie rapporten.
Het belangrijkste argument is dat onder a.
Zoals Stad Rotterdam terecht heeft gesteld, behoeft zij als verzekeraar niet te bewijzen dat brandstichting de enig mogelijke oorzaak van de brand is; voldoende is dat genoegzaam aannemelijk is dat brandstichting de meest waarschijnlijke oorzaak is. In dat verband komt het er uiteraard op aan, wat in het concrete geval de eventuele alternatieve mogelijkheden zijn. In dit geval is daarbij meer in het bijzonder van belang, of een technische oorzaak mogelijk is en of er anderen toegang kunnen hebben gehad tot de woning, waarvan op zichzelf in confesso is dat die deugdelijk afgesloten was, terwijl er geen braaksporen zijn gevonden.
Stad Rotterdam heeft inmiddels een aanvullend expertiserapport in het geding gebracht, waarin één van de oorspronkelijke experts (Biesboer) aangeeft, dat in haar visie een technische oorzaak kan worden uitgesloten. Daarin valt op dat
-in reactie op de stelling van eisers dat de buurman, die electricien is, kortsluiting heeft vastgesteld en dat ook de politie heeft gezien dat de stoppen waren doorgeslagen- weliswaar wordt toegelicht dat kortsluiting een verklaarbaar gevolg is van de brand, doch niet blijkt van enig onderzoek naar de vraag, of de kortsluiting ook voorafgegaan kan zijn aan de brand. Die mogelijkheid wordt alleen zeer kort genoemd en verworpen met een verwijzing naar de plaats waar de brand heeft gewoed. Eisers hebben er echter terecht op gewezen, dat deze onderbouwing zich voorshands niet goed verdraagt met het eerste rapport van deze deskundige, waaruit is op te maken dat de vraag waar de brand aanvankelijk heeft gewoed niet met zekerheid is vast te stellen.
Ook het overigens beschikbare materiaal geeft onvoldoende uitsluitsel.
Weliswaar zijn er drie expertiserapporten overgelegd, doch bij lezing van die rapporten blijkt, dat alleen Biesboer daadwerkelijk zelf onderzoek naar de oorzaak van de brand heeft gedaan. Kennelijk heeft ook de technische recherche (van de politie) onderzoek gedaan, doch van dat onderzoek (en van de eventuele bevindingen van de brandweer) zijn geen rapporten in het geding gebracht. Daarbij is nog van belang dat inmiddels vast staat dat het pand gesloopt zou worden wegens onder meer de slechte staat waarin het verkeerde, een element dat van belang kan zijn voor een eventuele technische oorzaak, doch in de rapporten nergens onderzocht lijkt te zijn.
Voor wat betreft de kwestie van de toegang tot de woning heeft [eiseres sub 1] tegenover de expert van I.Tek verklaard dat zij in mei/juni 2001 een sleutel heeft geleend aan een zekere [X], met wie later een conflict is ontstaan. Naar de mogelijkheid dat die avond met gebruikmaking van die sleutel of een kopie daarvan een ander/anderen dan [eiseres sub 1] of haar partner zich toegang tot de woning heeft/hebben verschaft is geen enkel onderzoek gedaan. Desniettemin stelt Stad Rotterdam zich op het standpunt dat slechts [eiseres sub 1] en haar partner toegang tot de woning hadden.
5.2.3
In die situatie heeft Stad Rotterdam naar het oordeel van de rechtbank thans nog niet voldoende aannemelijk gemaakt dat brandstichting de meest waarschijnlijke oorzaak van de brand is. Het bewijs van merkelijke schuld is dus niet voorshands als geleverd te beschouwen en er is evenmin aanleiding de bewijslast om te keren.
Stad Rotterdam zal dus hebben te bewijzen dat sprake is van merkelijke schuld aan de brand bij [eiseres sub 1] (en/of haar, in dit opzicht met haar gelijk te stellen, partner).
De zaak zal naar de rol worden verwezen om Stad Rotterdam in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de wijze, waarop zij dat bewijs wenst te leveren. Indien zij daartoe -mede- een (nader) deskundigenbericht wenst, komt het geraden voor, dat dat wordt uitgebracht door een onafhankelijke deskundige. Over de persoon van de deskundige en de te stellen vragen zullen partijen zich dan beiden hebben uit te laten. De rechtbank gaat er van uit, dat Stad Rotterdam in haar akte meteen voorstellen op dat punt doet, waarna [eiseres sub 1] daarop bij antwoordakte kan reageren. Het verdient de voorkeur dat partijen op dit punt tevoren overleggen, zodat zij met een gezamenlijk voorstel kunnen komen.
5.3
De rechtbank ziet uit proceseconomische overwegingen aanleiding reeds thans het volgende te overwegen over de hoogte van de vordering.
5.3.1
Als in een later stadium wordt geoordeeld dat Stad Rotterdam schade dient te vergoeden, zal de vergoeding wegens materiële schade beperkt zijn tot het door de expert vastgestelde bedrag, waarmee [eiseres sub 1] blijkens de overgelegde stukken heeft ingestemd.
De stelling dat [eiseres sub 1] gedwongen zou zijn om die vaststelling te tekenen hebben eisers onvoldoende onderbouwd, zodat die wordt verworpen; dat staat in de weg aan een andere waardering van de computers met toebehoren.
Dat in de vaststelling ten onrechte (al dan niet abusievelijk) posten buiten beschouwing zijn gebleven hebben eisers evenmin deugdelijk onderbouwd. Van de audio-en video-apparatuur hebben zij ter comparitie laten weten dat zij zich realiseren dat daarvan geen vergoeding kan worden gevraagd, nu die eigendom van Skala zijn en zij niet namens Skala vorderen.
Dat er, behoudens de door de expert in aanmerking genomen boeken nog andere boeken zijn verbrand of beschadigd is niet voldoende onderbouwd.
Voor wat betreft het elders onderbrengen van de honden hebben eisers niet aangegeven op grond van welke bepaling uit de polis dit een post betreft die onder de dekking van deze inboedelverzekering zou vallen, ook niet nadat Stad Rotterdam heeft gesteld dat een dergelijke verplichting onder de polis niet bestaat. Ook dit deel van de vordering komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
5.3.2
Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding is niet gebleken dat bij [eiseres sub 1] sprake is van psychisch letsel in de zin van een psychiatrisch ziektebeeld: de brief van de huisarts beschrijft slechts psychische klachten, enige diagnose is kennelijk niet gesteld en er is ook niet naar een psychiater verwezen. Deze grond faalt dus, een en ander nog daargelaten of er sprake is van een causaal verband tussen de klachten en de weigering van Stad Rotterdam om uit te keren.
Eisers hebben voorts gesteld dat daarnaast sprake zou zijn van lichamelijk letsel, te weten de keizersnede, die zij kennelijk als gevolg zien van het feit dat [eiseres sub 1] een groot deel van haar zwangerschap op de grond heeft moeten slapen omdat Stad Rotterdam niet uitkeerde.
Vast staat dat de woning ingevolge een rechterlijk vonnis ontruimd had moeten zijn op 19 december 2001; dat die ontruiming in feite toch niet gevolgd zou zijn heeft [eiseres sub 1] wel gesteld, maar niet behoorlijk onderbouwd, nog daargelaten dat zij niet weerspreekt dat sprake was van op handen zijnde sloop. Vast staat voorts, dat [eiseres sub 1] nog niet zwanger was ten tijde van de brand: de baby is pas geboren op 13 oktober 2002, terwijl al in januari 2002 was gebleken, dat Stad Rotterdam niet bereid was uit te keren.
Reeds die omstandigheden maken duidelijk, dat een causaal verband tussen het gestelde letsel en de weigering uit te keren redelijkerwijs uitgesloten kan worden geacht, behoudens wellicht zeer uitzonderlijke omstandigheden, waaromtrent echter niets is gesteld.
5.3.3
Als Stad Rotterdam gehouden is uit te keren zal dat dus zijn het vastgestelde bedrag van €19.786,18 met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2002. De sommatiebrief van 21 januari 2002 bevat als punt 5 (nadat in de eerdere punten de verzekeringsovereenkomst, de brand en de vaststelling van de schade waren besproken) de volgende tekst: “ Namens cliente verzoek ik u, met kracht van sommatie, mij voor vrijdag 25 dezer schriftelijk te bevestigen dat de polis ten onrechte per 1 augustus 2001 is geroyeerd, zodat de door cliente geleden schade door de verzekeringsovereenkomst wordt gedekt. (…)”. Nu het hier gaat om een verzoek tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst, waarbij het gedekt zijn van de schade uiteraard in praktische zin neerkomt op het doen van een uitkering tot vergoeding daarvan, is deze passage in redelijkheid voldoende duidelijk te achten.
5.4
Ter comparitie is bevestigd dat Stad Rotterdam zich niet op het vervalbeding van art. 14.3 van de polis zal beroepen. Bij het onder I gevorderde lijken eisers dus geen belang te hebben.
6. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
draagt Stad Rotterdam op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [eiseres sub 1] merkelijke schuld heeft aan de brand op 13 december 2001;
bepaalt dat indien Stad Rotterdam dit bewijs (mede) wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. P.F.G.T.Hofmeijer-Rutten;
bepaalt dat de procureur van Stad Rotterdam in dat geval bij na te noemen akte opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in de maanden augustus tot en met november 2006 en dat de procureur van eisers bij antwoordakte opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan hun zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
verwijst de zaak naar de rol van 28 juni 2006 voor uitlatingen zijdens Stad Rotterdam als bedoeld in 5.2.3;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T.Hofmeijer-Rutten.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
106