Einde inhoudsopgave
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
Artikel 55 [Disciplinaire straffen]
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2001
- Bronpublicatie:
02-11-2000, Stb. 2000, 481 (uitgifte: 16-11-2000, kamerstukken: 26016)
- Inwerkingtreding
01-09-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-08-2001, Stb. 2001, 370 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Justitiële jeugdinrichtingen
1.
De directeur kan wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 54, eerste lid, de navolgende disciplinaire straffen opleggen:
- a.
opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en ten hoogste zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder;
- b.
ontzegging van bezoek van een bepaald persoon of bepaalde personen voor ten hoogste vier weken, indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen;
- c.
uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en ten hoogste zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder;
- d.
weigering, intrekking of beperking van het eerstvolgende verlof;
- e.
geldboete tot een bedrag van ten hoogste het zakgeld, bedoeld in artikel 51, derde lid, over één week.
2.
De directeur bepaalt bij de oplegging van een geldboete tevens door welke andere straf deze zal worden vervangen, ingeval de boete niet binnen de daartoe door hem gestelde termijn is betaald.
3.
De directeur kan voor feiten als bedoeld in artikel 54, eerste lid, meer dan één straf opleggen, met dien verstande dat de in het eerste lid onder a en c genoemde straffen slechts kunnen worden opgelegd voor zover zij te zamen niet langer duren dan vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder.
4.
De oplegging van een straf laat onverlet de mogelijkheid voor de directeur om ter zake van de door de jeugdige toegebrachte schade met hem dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger een regeling te treffen.
5.
Geen straf kan worden opgelegd, indien de jeugdige voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 54, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.
6.
Indien een straf is opgelegd wordt deze onverwijld ten uitvoer gelegd. De directeur kan bepalen dat een straf niet of slechts ten dele ten uitvoer wordt gelegd.