Einde inhoudsopgave
Algemeen militair ambtenarenreglement
Artikel 58c Aanwezigheidsdienst brandweer
Geldend
Geldend vanaf 25-07-2001. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-07-2001
- Bronpublicatie:
27-06-2001, Stb. 2001, 348 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-07-2001, terugwerkend tot: 01-07-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-2001, Stb. 2001, 348 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Arbeidsvoorwaarden
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de militair die met goed gevolg een brandweeropleiding heeft afgesloten en die als zodanig werkzaam is, alsmede de militair die in directe samenhang met voornoemde militair werkzaamheden of diensten verricht.
2.
In afwijking van artikel 58a, tweede lid, kan de commandant de militair ten hoogste 4 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, ten hoogste 46 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en ten hoogste 124 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.
3.
Indien het tweede lid wordt toegepast, dan:
- a.
heeft de militair vóór en ná een aanwezigheidsdienst een onafgebroken rusttijd van ten minste 11 uren, welke rusttijd éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren;
- b.
bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 10 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week.
4.
Het derde lid, onderdeel a, blijft buiten toepassing, indien zich incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor het aantal militairen dat nodig is onder het vereiste minimum komt, die een dergelijke afwijking noodzakelijk maakt.
5.
Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst, waarbij de dienst van de militair zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als rusttijd.
6.
Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren werkzaamheden voortvloeiend uit een oproep worden verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
7.
De werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep worden voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
8.
Op de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5, ten aanzien van het aantal malen dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.