Rb. Utrecht, 23-07-2008, nr. 240531/HAZA07-2222
ECLI:NL:RBUTR:2008:BF0016
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
23-07-2008
- Zaaknummer
240531/HAZA07-2222
- LJN
BF0016
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2008:BF0016, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 23‑07‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NJF 2008, 436
Prg. 2009, 9 met annotatie van J.G. Kuhlmann
Uitspraak 23‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Annulering bruiloftsfeest, bedingen in Algemene Voorwaarden vernietigbaar, vermelding op site niet voldoende, onvoeldoende gemotiveerd gesteld dat schade is geleden als gevolg van opzegging overeenkomst.
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 240531 / HA ZA 07-2222
Vonnis van 23 juli 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HUTTEN HORECA EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te Veghel,
eiseres,
procureur mr. L.A.M.J. Pütz,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. M.A. Geuze.
Partijen zullen hierna Hutten en [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 februari 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 9 juni 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] zijn op 8 januari 2006 ten behoeve van hun voorgenomen huwelijk met Hutten overeengekomen dat Hutten het trouwfeest en de catering op de locatie “Klooster Bethlehem” te Haren op 22 december 2006 zou verzorgen voor een bedrag van € 11.169,15 inclusief BTW. In de tussen partijen gesloten overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“Algemene voorwaarden
(…)
Op alle door ons aangegane overeenkomsten zijn de Algemene Voorwaarden Nederlandse
Vereniging van Erkende Partycateraars van toepassing. Deze zijn bindend voor iedereen die van onze diensten gebruik maakt. Wij verwijzen u graag voor de voorwaarden naar onze website (…).”
2.2. In de door Hutten als productie 6 bij dagvaarding overgelegde Algemene Voorwaarden Nederlandse Vereniging van Erkende Partycateraars (hierna: de algemene voorwaarden) is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 6 Annuleringen
6.1
Opdrachtgever is niet bevoegd een overeenkomst te annuleren, tenzij hij tegelijkertijd onherroepelijk aanbiedt de hierna bepaalde bedragen te betalen. Iedere annulering wordt geacht een dergelijk aanbod te omvatten. Een dergelijk aanbod wordt geacht te zijn aanvaard indien opdrachtnemer het aanbod niet onverwijld verwerpt.
(a) Bij annulering meer dan 120 dagen voor de (eerste) dag van uitvoering is opdrachtgever gehouden 50% van de aanneemsom aan opdrachtnemer te betalen. (…)”
2.3. Bij brief van 20 april 2006 heeft de gevolmachtigde van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] het volgende aan Hutten medegedeeld:
“Door (…) beëindiging van de relatie tussen de heer [gedaagde sub1] en mevrouw [gedaagde sub 2] zullen zij afzien van een huwelijk. Dit heeft als gevolg dat de geplande viering op d.d. 22-12-2006 geen doorgang kan vinden. Door middel van dit schrijven wordt de reservering (…) dan ook geannuleerd. (…).”
2.4. Bij brief van 1 juni 2006 heeft Hutten aan de gevolmachtigde van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] medegedeeld aanspraak te maken op 50% van de overeengekomen som van € 11.169,15, hetgeen Hutten heeft afgerond op een bedrag van € 5.500,00. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] hebben dit bedrag niet aan Hutten betaald.
3. Het geschil
3.1. Hutten vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 7.567,64, vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 2 oktober 2007 en tot betaling van de proceskosten.
Hutten legt aan haar vordering ten grondslag dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst die zij met [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] heeft gesloten, op grond waarvan [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] als gevolg van hun annulering 50% van de totale overeengekomen som van € 11.169,15 verschuldigd zijn, uit coulance door Hutten vastgesteld op een bedrag van € 5.500,00. Op grond van de algemene voorwaarden zijn [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] volgens Hutten tevens buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 697,50 verschuldigd, alsmede contractuele rente van 1,5% per maand met ingang van 9 juni 2006.
3.2. Hutten stelt subsidiair dat ook in het geval de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] de hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn. Volgens Hutten hebben [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] de overeenkomst niet zonder haar instemming kunnen opzeggen, omdat in de overeenkomst geen opzeggingsmogelijkheid is opgenomen. Voor zover [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] wel gerechtigd waren de overeenkomst op te zeggen, dan zijn zij volgens Hutten in hoofdsom een redelijke vergoeding verschuldigd, te weten 50% van de tussen partijen overeengekomen som.
3.3. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Hutten, althans tot afwijzing van haar vordering, met veroordeling van Hutten in de proceskosten. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] doen een beroep op vernietigbaarheid van alle bedingen in de algemene voorwaarden van Hutten, omdat deze niet aan haar ter hand zijn gesteld. Verder stellen [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] zich op het standpunt dat de overeenkomst met Hutten als een overeenkomst van opdracht dient te worden gekwalificeerd, waardoor zij op grond van artikel 7:408 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als opdrachtgevers gerechtigd waren de overeenkomst te allen tijd op te zeggen en op grond van artikel 7:411 BW uitsluitend een redelijk loon aan Hutten verschuldigd zijn, hetgeen volgens [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] in dit geval hooguit € 1.000,00 bedraagt.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat in de overeenkomst is vermeld dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Met de ondertekening van deze overeenkomst hebben [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] hiermee (stilzwijgend) ingestemd.
4.2. Ter beoordeling ligt voor of het beroep van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] op de vernietigbaarheid van de bedingen in de algemene voorwaarden van Hutten slaagt. Op grond van artikel 6:234 lid 1 BW dienden de van toepassing verklaarde algemene voorwaarden in beginsel ter hand te worden gesteld aan [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2]. Tussen partijen is niet in geschil dat dit niet is gebeurd.
Hutten heeft aangevoerd dat [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] – zoals in de overeenkomst is vermeld – de algemene voorwaarden ook op haar website konden raadplegen. Dit maakt echter nog niet dat Hutten daarmee aan [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] – in de zin van artikel 6:233 sub b BW – een redelijke mogelijkheid heeft geboden om kennis te nemen van de algemene voorwaarden. Dat zou anders zijn als het redelijkerwijs niet mogelijk was de algemene voorwaarden aan [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] ter hand te stellen en dat is niet gesteld of gebleken. Derhalve heeft Hutten [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] geen redelijke mogelijkheid geboden in de zin van artikel 6:233 sub b juncto artikel 6:234 lid 1 BW om kennis te nemen van de algemene voorwaarden, zodat het beroep van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] op de vernietigbaarheid van de bedingen in de algemene voorwaarden slaagt.
4.3. Voor wat betreft de stelling van Hutten dat [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] de overeenkomst niet hebben kunnen opzeggen omdat deze niet als een overeenkomst van opdracht, maar als een resultaatsovereenkomst dient te worden gekwalificeerd en er geen opzegmogelijkheid in de overeenkomst is opgenomen, overweegt de rechtbank het volgende.
Als het al zo is dat de overeenkomst niet als een overeenkomst van opdracht dient te worden gekwalificeerd, dan is als gevolg van de mededeling van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] op 20 april 2006 dat hun voorgenomen huwelijk niet door zou gaan, de verplichting van Hutten komen te vervallen om op 22 december 2006 het trouwfeest en de catering te verzorgen. Omdat dit aan [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] is toe te rekenen, zijn zij in beginsel een vergoeding aan Hutten verschuldigd voor de kosten die Hutten tot 20 april 2006 in het kader van de overeenkomst heeft gemaakt en voor de schade die Hutten heeft geleden doordat het huwelijk niet is doorgegaan. Het enkele feit dat [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] hun huwelijksfeest hebben geannuleerd, brengt niet zonder meer met zich dat – zoals Hutten heeft gesteld – [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] een vergoeding aan Hutten verschuldigd zijn van 50% van de overeengekomen som; Hutten dient te stellen en – bij betwisting – tenminste aannemelijk te maken dat zij kosten heeft gemaakt en/of schade heeft geleden en tot welk bedrag.
4.4. Hutten heeft ter onderbouwing van haar stelling dat 50% van de tussen partijen overeengekomen som een redelijke vergoeding inhoudt, slechts gesteld dat dit een in de branche gebruikelijk percentage is. Dat zij tot het gevorderde bedrag kosten heeft gemaakt of inkomsten heeft gederfd, heeft zij echter niet gesteld. Tijdens de comparitie heeft Hutten nog aangevoerd dat zij geen ander feest op 22 december 2006 heeft kunnen organiseren en dat huwelijksfeesten in de regel een jaar van tevoren worden gepland. Hierdoor zou Hutten – althans, zo begrijpt de rechtbank – omzet zijn misgelopen die zij kennelijk begroot op het door haar gevorderde bedrag. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] hebben betwist dat Hutten meer kosten heeft gemaakt dan voor de gesprekken met hen en stellen zich op het standpunt dat het voor Hutten redelijkerwijs mogelijk moet zijn geweest om zich na 20 april 2006 nog een vervangende opdracht voor 22 december 2006 te verwerven.
4.5. De rechtbank acht het niet zonder meer aannemelijk dat huwelijksfeesten in de regel meer dan een jaar van tevoren worden gepland. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat Hutten voor haar omzet uitsluitend of in grote mate afhankelijk is van huwelijksfeesten en geen of weinig andersoortige feesten organiseert. Op grond van het voorgaande en gelet op de periode van ruim acht maanden tussen de geplande datum van het huwelijk en de mededeling aan Hutten dat deze niet door zou gaan, is de rechtbank van oordeel dat voor zover Hutten geen ander feest op 22 december 2006 heeft georganiseerd en daardoor inkomsten is misgelopen, dit niet zonder meer aan [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] kan worden toegerekend.
4.6. Omdat Hutten geen nadere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat door haar in het kader van de overeenkomst gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen of dat zij anderszins schade heeft geleden, mist haar vordering deugdelijke grondslag en is derhalve niet toewijsbaar.
4.7. Hutten zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- vast recht € 300,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.068,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Hutten in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.068,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2008.