Rb. Utrecht, 17-08-2005, nr. 190125/FARK05-480
ECLI:NL:RBUTR:2005:AU1068
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
17-08-2005
- Zaaknummer
190125/FARK05-480
- LJN
AU1068
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2005:AU1068, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 17‑08‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 5 Wet bescherming persoonsgegevens; art. 8 Wet bescherming persoonsgegevens; art. 9 Wet bescherming persoonsgegevens
- Vindplaatsen
EB 2005, 75
FJR 2006, 7 met annotatie van P. Dorhout
WBP 2009/74 met annotatie van mr. J.M. Titulaer-Meddens
Uitspraak 17‑08‑2005
Inhoudsindicatie
Vader zonder gezag heeft recht op informatie van de school. De school moet informatie verstrekken tenzij het belang van de minderjarige zich tegen informatieverstrekking verzet. De school moet dit dus onderzoeken en zijn eventuele weigering motiveren. De school heeft geen gronden om te weigeren aangevoerd maar zich beroepen op de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Deze wet komt pas in beeld als een ander dan de juridische ouder informatie vraagt. Volgens de WBP mag de school ook zonder toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger van het kind informatie geven aan anderen die een nauwe persoonlijke betrekking met het kind hebben. De school moet dan een belangenafweging maken.
Partij(en)
Rechtbank Utrecht
BESCHIKKING
van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[vader],
wonende te [geboorteplaats],
hierna ook te noemen de vader,
procureur: mr. P.J. Soede,
- tegen -
Chr. Basisschool DE SCHAKEL,
gevestigd te Leersum,
hierna ook te noemen de school,
ter zitting vertegenwoordigd door
de directeur,
Belanghebbende:
[moeder],
hierna ook te noemen de moeder,
niet verschenen.
1. Verloop van de procedure
De vader heeft op 23 januari 2005 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend dat ertoe strekt dat de school van zijn minderjarige dochter de in het verzoekschrift genoemde informatie aan hem zal verschaffen.
Op 16 april 2005 was een behandeling ter zitting gepland die op verzoek van de vader wegens gewijzigde omstandigheden geen doorgang heeft gevonden.
Bij brief van 21 april 2005 heeft de vader zijn verzoek gewijzigd in die zin dat de school bekend zal maken naar welke school zijn dochter is overgeschreven.
In verband met deze wijziging van het verzoek heeft de op 26 april 2005 geplande zitting eveneens geen doorgang gevonden.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 17 mei 2005. De Raad voor de Kinderbescherming was op deze zitting aanwezig.
De moeder is, hoewel steeds behoorlijk opgeroepen niet ter zitting verschenen.
2. De feiten
De vader heeft een relatie gehad met [moeder], hierna te noemen de moeder.
Uit deze relatie is de minderjarige [dochter] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna te noemen de minderjarige.
De vader heeft de minderjarige bij akte van [datum] erkend.
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over de betrokken minderjarige.
3. Het geschil
Nadat de vader, op basis van artikel 1:377c BW had verzocht een informatieplicht voor de school van zijn dochter vast te stellen is de dochter door haar moeder van school gehaald. De vader heeft vervolgens verzocht te bepalen dat de school aan de vader dient mede te delen naar welke school zijn dochter is overgeschreven.
De school heeft bij monde van de directeur Mevrouw [naam], verweer gevoerd. Mevrouw [naam] deelt mede dat de minderjarige inderdaad hun school heeft verlaten. Zij weet op welke school de minderjarige nu zit. Zij weigert deze informatie te geven aan de vader met een beroep op de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Zij acht zichzelf op grond van deze wet niet bevoegd de vader te informeren.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting meegedeeld dat aan haar door de Raad voor de Kinderbescherming in Haarlem is verzocht een onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarige in verband met het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en zijn dochter. In dat kader zal de Raad proberen middels de GBA gegevens van de minderjarige te achterhalen op welke school zij thans zit. De Raad voor de Kinderbescherming zegt toe deze gegevens aan de vader te zullen verstrekken.
De raadsman van de vader heeft verzocht desondanks een beschikking te geven omdat onduidelijk is wat de plichten van de school zijn in onderhavige en vergelijkbare situaties. De school heeft dit verzoek ondersteund.
Na de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van een schrijven van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 3 juni 2005 waarin De Raad mededeelt dat het woonadres van de minderjarige en de school die zij bezoekt bij hen bekend zijn, maar dat zij zich als Raad verplicht acht zich te conformeren aan de mededeling van Bureau Leerplicht dat deze informatie niet bekend gemaakt mag worden aan de vader.
Bij brief van 21 juli 2005 heeft de Raad voor de Kinderbescherming desgevraagd nader medegedeeld zich op het standpunt te stellen dat zij zonder onderzoek niet kan beoordelen of het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet. Zij geven in overweging hiernaar onderzoek te doen verrichten.
- 4.
. Beoordeling van het verzoek
Op grond van artikel 1:377c BW dienen derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen. De derde kan in twee gevallen weigeren de verzochte informatie over het kind te verstrekken.
Ten eerste zijn derden niet gehouden informatie te verstrekken als zij deze informatie ook niet op gelijke wijze aan de gezagsdrager zouden verschaffen. Te denken valt hier aan informatie die valt onder het beroepsgeheim van derden. Deze situatie doet zich hier niet voor.
Daarnaast kan het belang van het minderjarige kind zich tegen informatieverstrekking verzetten. Onderzocht moet worden of dit geval zich hier voordoet.
De rechtbank is van oordeel dat noch uit het verhandelde ter zitting noch uit de stukken is gebleken dat het belang van de minderjarige zich ertegen verzet dat aan de vader bekend wordt gemaakt naar welke school de minderjarige is gegaan. De school heeft gesteld dat de vader slechts één keer onaangekondigd op school is verschenen, en dat nadien het contact met de vader goed is verlopen. De persoon of het gedrag van de vader levert dus geen reden op om de informatie te weigeren. Voorts is niet gebleken van andere omstandigheden die mee zouden brengen dat informatieverstrekking aan de vader het belang van de minderjarige zou kunnen schaden.
De moeder is opgeroepen en niet verschenen, zodat ook van haar kant geen contra-indicatie naar voren is gekomen.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft nog schriftelijk in overweging gegeven onderzoek hieromtrent te laten verrichten. De rechtbank is van oordeel dat de vader in principe informatie toekomt. Het is aan degene die weigert deze informatie te verschaffen om feiten en omstandigheden aan te dragen die zijn weigering kunnen rechtvaardigen. De rechter zal dan onderzoek doen om een beslissing te kunnen nemen die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Als het belang van het kind zich tegen informatieverstrekking verzet zal de rechter het verzoek afwijzen. Nu in het onderhavige geval geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die een weigering zouden kunnen rechtvaardigen is er geen reden om een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te vragen.
De school heeft zich voor haar weigering beroepen op de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Zij heeft dit niet nader geadstrueerd. Deze wet is later in werking getreden dan de regeling van artikel 1:377c BW. De regeling van de Wet Bescherming Persoons-gegevens is een algemene regeling terwijl de bepaling over informatie in het Burgerlijk Wetboek specifiek gericht is op de niet met gezag belaste ouder. Art. 1:377c BW prevaleert derhalve als lex specialis boven de Wet Bescherming Persoonsgegevens. In het geval van een ouder die informatie vraagt is de Wet Bescherming Persoonsgegevens dus niet van toepassing.
Ten overvloede wordt over de Wet Bescherming Persoonsgegevens het volgende overwogen:
Naast de ouder zonder gezag die een zelfstandig recht op informatie toekomt op grond van het Burgerlijk Wetboek kunnen ook anderen informatie krijgen. Gaat het om een minderjarige die jonger is dan 16 jaar dan is daarvoor, volgens artikel 5 de toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger vereist.
Weigert de wettelijk vertegenwoordiger toestemming dan kunnen, op grond van
artikel 8 niettemin persoonsgegevens worden verstrekt indien de verstrekking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie die gegevens worden verstrekt tenzij, kort gezegd, het belang van de betrokkene en het recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer prevaleert.
Onderzocht moet dan dus worden of de verstrekking nodig is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de derde. Gaat het om een biologische vader die het kind niet heeft erkend of om pleegouders, beiden ingeval zij een nauwe persoonlijke betrekking met het kind hebben, dan is het vanzelfsprekend dat zij in het belang van de verzorging/ opvoeding/ emotionele ontwikkeling van het kind gegevens van de school nodig hebben. De school verwerkt de persoonsgegevens van het kind ten behoeve van diens ontwikkeling. Verzorgers, pleegouders, de biologische vader die het kind niet heeft erkend, kunnen hun zorg voor het kind niet goed vorm geven zonder schoolinformatie. Wanneer de wettelijk vertegenwoordiger dus geen toestemming geeft kan de school toch gegevens verstrekken. De school moet in zo'n geval een belangenafweging maken.
Artikel 9 van de Wet Bescherming Persoonsgegevens biedt evenmin een zelfstandige grond tot weigering van informatie wanneer het gaat om verzorgers of andere belang-rijke betrekkingspersonen van het kind. Dit artikel bepaalt dat persoonsgegevens niet verstrekt mogen worden op een wijze die onverenigbaar is met het doel waarvoor zij zijn verkregen. De school verzamelt gegevens van een kind met het doel zijn ontwikkeling te bevorderen.
Dit doel is niet na te streven zonder samenwerking met de ouders of pleegouders. Deze dienen van deze gegevens derhalve op de hoogte gesteld te worden.
De rechtbank zal het verzoek van de vader toewijzen op grond van art. 1:377c BW en zal de school opdragen om aan de vader mede te delen naar welke school de minderjarige is gegaan.
De overige verzoeken van de vader zijn ingetrokken, zodat de rechtbank hierover geen beslissing behoeft te geven.
- 5.
Beslissing
De rechtbank:
draagt CBS de Schakel te Leersum op aan de vader mede te delen naar welke school de minderjarige [dochter] is gegaan.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.
Hetgeen meer of anders is verzocht wordt afgewezen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Quik-Schuijt, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. W.R.H. Linthorst Homan, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2005.
w.g. griffier w.g. rechter