Rb. Utrecht, 09-07-2003, nr. 16/205277-02
ECLI:NL:RBUTR:2003:AH9535
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
09-07-2003
- Zaaknummer
16/205277-02
- LJN
AH9535
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2003:AH9535, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 09‑07‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2003, 332 met annotatie van J.A.F. Peters
JB 2003/280 met annotatie van C.L.G.F.H. Albers
Uitspraak 09‑07‑2003
Inhoudsindicatie
Gemeente Utrecht veroordeeld voor: het aan haar schuld te wijten zijn dat een werknemer (een duiker) tijdens een oefening/training die hij volgde in het kader van zijn beroep, meer dan 8 minuten zonder zuurstof onder water is gebleven, waardoor deze zodanig letsel heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan op 17 juli 2001 is overleden.
RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer: 16/205277-02
Datum uitspraak: 9 juli 2003
Tegenspraak
Raadslieden: mrs. R.P.G.L.M. Verbunt en A.M.F. van Veghel
G/T: Nee
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
De Gemeente Utrecht,
in deze vertegenwoordigd door de Commandant van de Utrechtse Brandweer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2003.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
Primair
zij op of omstreeks 13 juli 2001 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onoplettend heeft nagelaten, terwijl toen en daar door een aantal van haar werknemers duikwerkzaamheden werden verricht (te weten een duikoefening), de werkzaamheden en/of opleiding zodanig te organiseren en/of zodanige maatregelen te nemen dat de veiligheid en/of gezondheid van een/de werknemer(s) bij de uitoefening van die werkzaamheden zoveel mogelijk was gewaarborgd en/of bevorderd en/of bewaakt aangezien toen en daar
- een onervaren en/of nog niet inzetbare brandweerduiker, te weten W. B. (voor wat betreft zijn eerste duikoefening, al) deel kon nemen (bij gebrek aan een goed en/of schriftelijk vastgelegd opleidingsplan) aan een fysiek en psychisch als zware en/of qua omstandigheden als moeilijk gekwalificeerde duikoefening en/of
- B. voornoemd nog nimmer met een volgelaatsmasker had gedoken en/of nimmer onder water en/of in een noodsituatie- een duikersmes had gebruikt en/of nimmer het redvest in werking had gesteld en/of onvoldoende (andere) vaardigheden had aangeleerd die bruikbaar zijn bij zelfredding en/of
- de oefening inhield dat een bepaalde route -heen en terug- onder water moest worden afgelegd en B. voornoemd (mogelijk) niet was geinformeerd over de (beste en/of veiligste) wijze van terugkeer in dit sterk stromende water en/of
- verdachte niet heeft gezorgd /laten zorgen voor een (goede) locatiekaart waarop onder meer de (eventuele) specifieke gevaren voldoende nauwkeurig waren aangegeven en/of (evenmin) het water (van de kleine haven) vooraf heeft laten verkennen door een ervaren en/of operationeel inzetbare brandweerduiker(s) (zulks terwijl achteraf bleek dat zich op de bodem van de kernhaven een grote metalen pijp bevond welke schuin omhoog stak alsmede een grote metalen haspel met een doorsnede van ongeveer 2 meter en/of diverse (relatief) grote betonnen objecten) en/of
- B. (als tweede duiker) te water is gegaan en kennelijk onder water in de problemen is gekomen en/of (vervolgens) meermalen met zijn hoofd boven water is gekomen en hij (boven water komend) zijn masker (met duikautomaat) van zijn hoofd heeft getrokken (waardoor hij zonder zuurstof kwam te zitten) en hij vervolgens door de sterke stroming weer onder water is getrokken en/of
- B. blijkbaar (onder meer) met zijn seinlijn is komen vast te zitten aan een obstakel onder water
- B. kennelijk geen gebruik heeft gemaakt/weten te maken van zijn duikersmes en/of van zijn redvest en/of
- (vervolgens) diverse reddingspogingen zijn ondernomen waarbij de duik(groep)leider (zonder duikuitrusting) als eerste in het water is gesprongen en/of er (vervolgens) -kort gezegd- een hectische situatie is ontstaan waarbij (onder meer) (nog) een duiker zonder duikuitrusting te water is gegaan en/of diverse duikers beurtelings en/of tegelijkertijd te water zijn gegaan en/of elkaar hebben vastgepakt (in de veronderstelling de drenkeling vast te hebben) en/of mee boven water genomen en/of is er zonder dat daartoe een signaal is gegeven een duiker (die de drenkeling juist onder water had gevonden en vastgepakt) naar boven getrokken waarbij/waardoor de duiker de drenkeling los heeft moeten laten en/of
- B. na ongeveer (minimaal) 8 tot 10 minuten (zonder zuurstof) onder water te zijn geweest, is gevonden en vervolgens aan de wal gebracht
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat een werknemer (een duiker), te weten W. B. voornoemd, tijdens een oefening/training die hij volgde in het kader van zijn beroep, meer dan 8 minuten, althans (veel) te lang, zonder zuurstof onder water is gebleven, waardoor deze zodanig letsel heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan op 17 juli 2001 is overleden;
(artikel 307 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
zij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2000 tot en met 13 juli 2001, althans op of omstreeks 13 juli 2001 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, als werkgever heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, inhoudende dat het de werkgever verboden is handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar zij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meerdere werknemers ontstaat of te verwachten is,
aangezien
niet was voldaan aan een of meer van de voorschrift(en) van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (hierna kortheidshalve aan te halen als "Arbowet 1998"), te weten (onder meer) de/het voorschrift(en) vastgelegd in
artikel 5 lid 3 Arbowet 1998 en/of
in ieder geval niet was voldaan aan een of meer van de voorschrift(en) van de Arbowet 1998
immers
-vond op 13 juli 2001 te Utrecht een duikoefening van de Brandweer Gemeente Utrecht plaats op de locatie Kernhaven Utrecht (gelegen op het industrie- terrein Lage Weide), zijnde verdachte de werkgever van de brandweerduikers, zijnde de duikoefening onderdeel van de training van brandweerduikers en als zodanig aan te merken als werkzaamheden en zijnde de Kernhaven een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1 onder g van de Arbowet 1998,
terwijl verdachte (als werkgever)
a) niet een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid voerde (art. 3 lid 1 Arbowet 1998) en/of
b) geen zorg droeg voor een goede verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de bij verdachte werkzame brandweerlieden /personen (art. 3 lid 2 Arbowet 1998)
(immers: zijn in het kader van de opleiding tot brandweerduiker en/of de (aanvullende) opleiding van de niet-inzetbare brandweerduiker tot inzetbare brandweerduiker en/of ter zake van de duikoefening(en) de verantwoordelijkheden van de betrokken brandweerduikers en/of andere betrokkenen niet of onvoldoende gestructureerd en/of vastgelegd en/of is niet/onvoldoende geregeld wie er verantwoordelijk is/zijn voor de controle op en/of naleving van de veiligheids)voorschriften en/of procedures en/of richtlijnen) en/of
c) het arbeidsomstandighedenbeleid niet regelmatig toetste aan de daarmee opgedane ervaringen en/of de maatregelen niet naar aanleiding van de opgedane ervaringen heeft aangepast (art. 3 lid 3 Arbowet 1998)
(immers: heeft/hebben er eerder (in of omstreeks 1998) (een) (bijna) ongeval(len) plaatsgevonden (in Amsterdam en/of Zutphen) en/of is/zijn naar aanleiding van dat/die (bijna-)ongevallen de opleiding/het opleidingsinstituut(NIBRA) en/of de brandweerorganisatie(s) (expliciet) gewezen op de hiaten in de opleiding(en) -te weten (onder meer) het gegeven dat niet wordt geoefend met het duikersmes en/of het redvest en/of het duiken zonder zicht en/of het duiken met volgelaatsmasker althans is eerder gebleken dat brandweerduikers onvoldoende in staat zijn/moeten worden geacht zichzelf te redden in/uit een noodsituatie, althans was de werkgever op de hoogte van deze specifieke risico's en het ontbreken van een daarbij aansluitende (praktijk)opleiding) en/of
d) niet in het bezit was van een Plan van Aanpak met daarin aangegeven de te nemen maatregelen in verband met de (in de risico inventarisatie en -evaluatie, de RI&E) geconstateerde risico's welke de (brandweer)arbeid met zich meebrengt en de samenhang tussen de maatregelen, welk Plan van Aanpak verplicht deel uitmaakt van de RI&E (art. 5 lid 3 Arbowet 1998) en/of
e) de brandweerduikers / werknemers niet doeltreffend en/of onvoldoende had ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's en/of over de maatregelen die er op zijn gericht deze risico's te voorkomen en/of te beperken (art. 8 lid 1 Arbowet 1998)
(immers: voor en/of tijdens de duikoefening(en) werd onvoldoende inzicht verschaft in de specifieke gevaren van de (diverse) duiklocatie(s), zo ontbraken deugdelijke (duik)locatiekaarten en/of -bladen en/of werd(en) de onervaren duiker(s) niet geadviseerd/ingelicht over de wijze waarop de terugweg het veiligst/het beste kon worden ingezet en/of gevolgd in ( dit zeer) sterk stromende water en/of geen noodprocedure had geformuleerd voor de reserveduiker en de duikploegleider en/of de samenwerking met anderen) en/of
f) de brandweerduikers geen doeltreffend(e) en/of onvoldoende en aan de eisen van de praktijk en/of hun taken aangepast(e) opleiding en/of onderricht heeft verstrekt met betrekking tot de arbeidsomstandigheden (en dan met name met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de duikers/werknemers) (art. 8 lid 2 Arbowet 1998) en/of
g) de brandweerduikers niet, althans onvoldoende, op de hoogte gebracht van doel, werking en wijze van gebruik van de hen ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen (art. 8 lid 3 Arbowet 1998)
(immers: wordt in de (basis)praktijk opleiding (bijna) geen aandacht besteed aan de eigen veiligheid en/of aan zelfredzaamheid en/of aan de handelswijze(n) in geval (een) brandweerduiker(s) zelf in een noodsituatie terecht komt/komen en/of is/zijn er geen functie-eisen geformuleerd en/of vastgelegd voor de functie van duik(ploeg)leider en/of zijn/worden duikleiders (ook) niet getraind in zelfredzaamheid en/of handelen in noodsituaties van de eigen duikers is er geen, althans onvoldoende structureel en/of schriftelijk vastgelegde aanvullende opleiding voor de onervaren / niet operationeel inzetbare brandweerduiker geregeld en/of wordt er niet (onder veilige omstandigheden) geoefend door/met de duikers in/ met het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, te weten het duikersmes en/of het redvest, en/of het duiken met een volgelaatsmasker en/of in het afwerpen van de loodgordel en/of de duikapparatuur en/of (andere) vaardigheden die de zelfredzaamheid vergroten) en/of
h) niet heeft gezorgd dat bij de duikarbeid/duikoefening op 13 juli 2001 en/of bij/binnen de Brandweer Gemeente Utrecht een deugdelijke schriftelijke werkinstructie aanwezig was, waarin tenminste de door de duikers / werknemers te treffen veiligheidsvoorzieningen en de noodprocedures moesten zijn vervat (art. 16 lid 10 Arbowet 1998, juncto art. 6.15 lid 1a Arbobesluit)
(immers: een expliciete werkinstructie ontbrak geheel waardoor ondermeer (ter plaatse van de duikoefening) geen stromingspatroon van de kernhaven aanwezig was en/of een locatiekaart die voldeed aan de eisen van veiligheid en/of de wet eveneens ontbrak) en/of
(immers: het structureel onderhoud aan duikapparatuur en/of (toezicht op) naleving van de controlevoorschriften ontbreekt en/of is onvoldoende)
tengevolge waarvan op 13 juli 2001 met betrekking tot een van de brandweerduikers/werknemers die aan de duikoefening deelnam, te weten W. B., een noodsituatie kon ontstaan en/of (vervolgens) niet adequaat en/of ongeorganiseerd en/of niet professioneel door de brandweerduikers / werknemers werd en/of kon worden gehandeld en/of gewerkt, althans tengevolge waarvan de brandweerduiker(s) onvoldoende toegerust en/of uitgerust waren om zichzelf en/of anderen te kunnen redden in/uit de (aldus) onstane noodsituatie, en tengevolge waarvan een brandweerduiker/werknemer, W. B. voornoemd, niet tijdig is gered en/of (uiteindelijk) op 17 juli 2001 is komen te overlijden;
art 32 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet 1998
Bespreking van het verweer ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie
Aan de gemeente Utrecht wordt kort gezegd verweten dat zij als werkgever de duikopleiding voor brandweerlieden en in het bijzonder de duikoefening van 13 juli 2001 niet op een veilige wijze georganiseerd en uitgevoerd heeft, tengevolge waarvan een brandweerman om het leven is gekomen.
De verdediging heeft aangevoerd, dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien de gemeente als openbaar lichaam in de vervulling van een exclusieve overheidstaak, de verantwoordelijkheid voor de brandweer, strafrechtelijke immuniteit toekomt.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De Hoge Raad overwoog in het zogenaamde Pikmeer II arrest (HR 6 januari 1998, NJ 1998, 367), dat de immuniteit van een openbaar lichaam slechts dan dient te worden aangenomen, indien de desbetreffende gedragingen naar haar aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat derden in zoverre op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen.
In genoemd arrest overwoog de Hoge Raad overigens dat de strafrechtelijke immuniteit van een openbaar lichaam in een aantal gevallen tot uitkomsten leidt, die maatschappelijk als ongewenst worden ervaren.
Er is inmiddels in de literatuur sprake van een breed gedragen opvatting, dat de immuniteit van overheden slechts bij uitzondering dient te worden aangenomen.
Centrale vraag in dit strafgeding is dan ook, of de tenlastegelegde gedragingen van de gemeente vallen onder haar exclusieve bestuurstaak.
Het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en brandgevaar, van ongevallen bij brand en het beperken en bestrijden van gevaar bij ongevallen anders dan bij brand is de taak, die artikel 1 van de Brandweerwet 1985 aan de gemeente opdraagt.
De bestuurlijke eindverantwoordelijkheid voor de organisatie, de kwaliteit en de instandhouding van de brandweer berust zo krachtens de wet bij de gemeente en is vanwege het openbare belang een exclusieve bestuurstaak.
Bij de beantwoording van de hierboven genoemde centrale vraag acht de rechtbank van belang dat in de Memorie van Antwoord bij de Brandweerwet 1985 (TK 1983 1984, 16 695, nr.12 p. 25) weliswaar is opgemerkt dat het vanzelfsprekend is dat onder het in stand houden van de gemeentelijke brandweer begrepen is het zorg dragen voor opleiding en oefening, maar dat deze zorg niet expliciet in de wet aan de gemeente is opgedragen. De rechtbank acht dit ook daarom van belang, omdat artikel 1, zesde lid van de Brandweerwet 1985 bepaalt dat de taak van de brandweer bestaat uit de feitelijke uitvoering van de in het vierde lid genoemde (primaire) brandweertaken, waaruit volgt dat deze (primaire) taken in ieder geval alleen door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht.
In het licht van de criteria, ontwikkeld in het Pikmeer II arrest is het thans de vraag of ook het door de gemeente organiseren van de opleiding en training van de brandweerlieden valt onder haar exclusieve bestuurstaak.
De verdediging heeft ter ondersteuning van haar standpunt dat de gemeente niet strafrechtelijk vervolgd kan worden, aandacht gevraagd voor de beslissing van de Raadkamer van het Hof Arnhem van 23 september 2002, NJ 2002, 550 (vuurwerkramp Enschede).
De rechtbank is van oordeel, dat de vergelijking met de thans aanhangige strafzaak mank gaat, alleen al omdat de beslissing van het Hof een procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering betrof, waarbij de opportuniteit in het geding was. Bovendien was de tenlastelegging in die zaak toegespitst op overheidstaken van typisch exclusief bestuurlijke aard (nl. handhaving en toezicht in het kader van de Wet Milieubeheer en de Woningwet).
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het belast zijn met een algemene (exclusieve) bestuurstaak zoals de zorg voor de brandweer niet zonder meer mee, dat alle met die taak samenhangende activiteiten ook als exclusieve bestuurstaken moeten worden aangemerkt, die slechts door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht.
De opleiding en oefening van het brandweerpersoneel staat weliswaar in verband met de hierboven genoemde primaire brandweertaken, maar dit verband acht de rechtbank niet zo nauw dat dit de conclusie rechtvaardigt, dat zij alleen door personeel van de brandweer kan worden vervuld. Immers, geen wetsbepaling staat eraan in de weg dat de gemeente, uiteraard met volledig behoud van haar eindverantwoordelijkheid, de opleiding en training van brandweerpersoneel geheel of gedeeltelijk uitbesteedt aan derden, niet zijnde gemeentefunctionarissen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de mogelijkheid de duikopleiding geheel of ten dele onder te brengen bij de Koninklijke Marine of bij een gecertificeerd bergingsbedrijf. Dat op dit moment een specifiek op de brandweer toegespitste opleiding niet door derden wordt aangeboden, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, doet hieraan niet af.
De rechtbank neemt bij de beantwoording van de centrale vraag of de tenlastegelegde gedragingen van de gemeente al dan niet onder haar exclusieve bestuurstaak vallen tevens in aanmerking de omstandigheid dat bij het organiseren van de duikopleiding (anders dan bij de uitoefening van primaire brandweertaken) geen sprake is van een verhouding overheid-burger (zoals in het algemeen het geval zal zijn bij typisch bestuurlijke taken). Evenmin is sprake van een verhouding overheid-werknemer in het kader van de uitvoering van een exclusieve bestuurstaak (te weten primaire brandweertaken). In dit geval gaat het om de verhouding tussen werkgever en een werknemer.
In het maatschappelijk verkeer wordt de verhouding tussen werkgever en werknemer beheerst door een specifiek stelsel van maatschappelijke en wettelijke zorgvuldigheidseisen, zoals onder meer is neergelegd in het Wetboek van Strafrecht en in de Arbowet, dat ook door de overheid als werkgever in acht genomen moet worden. Het zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn, indien de strafrechtelijke immuniteit van de gemeente dit stelsel zou kunnen doorkruisen.
Alle bovenstaande overwegingen in onderling verband en samenhang gezien voeren de rechtbank tot de conclusie dat de gemeente zich in de onderhavige strafvervolging niet kan beroepen op strafrechtelijke immuniteit.
De Officier van Justitie is derhalve ontvankelijk in haar vervolging.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld:
Primair
dat zij op 13 juli 2001 te Utrecht aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft nagelaten, terwijl toen en daar door een aantal van haar werknemers duikwerkzaamheden werden verricht (te weten een duikoefening), de opleiding zodanig te organiseren en zodanige maatregelen te nemen dat de veiligheid en/of gezondheid van werknemers bij de uitoefening van die werkzaamheden zoveel mogelijk was gewaarborgd en bevorderd en bewaakt aangezien toen en daar
- een onervaren en nog niet inzetbare brandweerduiker, te weten W. B. al deel kon nemen (bij gebrek aan een goed en/of schriftelijk vastgelegd opleidingsplan) aan een fysiek en psychisch als zware en qua omstandigheden als moeilijk gekwalificeerde duikoefening en
- B. voornoemd nimmer onder water en/of in een noodsituatie- een duikersmes had gebruikt en nimmer het redvest in werking had gesteld en onvoldoende andere vaardigheden had aangeleerd die bruikbaar zijn bij zelfredding en
- [de oefening inhield dat een bepaalde route -heen en terug- onder water moest worden afgelegd en]
- verdachte niet heeft gezorgd /laten zorgen voor een goede locatiekaart waarop onder meer de eventuele specifieke gevaren voldoende nauwkeurig waren aangegeven en evenmin het water van de kleine haven vooraf heeft laten verkennen door een ervaren en/of operationeel inzetbare brandweerduiker(s) (zulks terwijl achteraf bleek dat zich op de bodem van de kernhaven een grote metalen pijp bevond welke schuin omhoog stak alsmede een grote metalen haspel met een doorsnede van ongeveer 2 meter en diverse relatief grote betonnen objecten) en
- [B. als tweede duiker te water is gegaan en kennelijk onder water in de problemen is gekomen en vervolgens meermalen met zijn hoofd boven water is gekomen en hij (boven water komend) zijn masker met duikautomaat van zijn hoofd heeft getrokken (waardoor hij zonder zuurstof kwam te zitten) en hij vervolgens door de sterke stroming weer onder water is getrokken en]
- B. blijkbaar (onder meer) met zijn seinlijn is komen vast te zitten aan een obstakel onder water
- B. geen gebruik heeft gemaakt van zijn duikersmes of van zijn redvest en
- vervolgens diverse reddingspogingen zijn ondernomen waarbij de duikgroepleider (zonder duikuitrusting) als eerste in het water is gesprongen en er vervolgens -kort gezegd- een hectische situatie is ontstaan [waarbij onder meer nog een duiker zonder duikuitrusting te water is gegaan en diverse duikers beurtelings en/of tegelijkertijd te water zijn gegaan en elkaar hebben vastgepakt (in de veronderstelling de drenkeling vast te hebben) en mee boven water genomen en is er zonder dat daartoe een signaal is gegeven een duiker (die de drenkeling juist onder water had gevonden en vastgepakt) naar boven getrokken waardoor de duiker de drenkeling los heeft moeten laten en
- B. na ongeveer (minimaal) 8 tot 10 minuten zonder zuurstof onder water te zijn geweest, is gevonden en vervolgens aan de wal gebracht]
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat een werknemer (een duiker), te weten W. B. voornoemd, tijdens een oefening/training die hij volgde in het kader van zijn beroep, meer dan 8 minuten zonder zuurstof onder water is gebleven, waardoor deze zodanig letsel heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan op 17 juli 2001 is overleden;
(artikel 307 Wetboek van Strafrecht)
Voorvraag bij de kwalificatie
Voor wat de hierboven tussen haakjes [..] geplaatste passages overweegt de rechtbank, dat deze wel te bewijzen zijn, doch dat de feitelijke omschrijving van die handelingen van de brandweerlieden en van het slachtoffer niet in direct verband staat tot de ten laste gelegde nalatigheid van de gemeente, te weten het niet zodanig organiseren van de opleiding en het nemen van maatregelen, dat de veiligheid en de gezondheid van werknemers bij het uitvoeren van de duikoefening gewaarborgd is.
Dit brengt met zich mee, dat deze onderdelen van de bewezenverklaring niet gekwalificeerd kunnen worden. Dientengevolge zal de rechtbank de gemeente voor wat betreft deze passages ontslaan van rechtsvervolging.
Wat resteert is het strafrechtelijk relevante verwijt aan de gemeente, dat zij -kort gezegd-
- niet gezorgd heeft voor een schriftelijk vastgelegd opleidingsplan voor brandweerduikers en werkinstructies voor duikoefeningen;
- de brandweerduikers en in het bijzonder het slachtoffer William B. in hun opleiding onvoldoende vaardigheden heeft aangeleerd bij zelfredding;
- de brandweerman William B. heeft laten deelnemen aan een voor hem te zware en te moeilijke oefening in sterk stromend water;
- niet gezorgd heeft voor een actuele locatiekaart van de duikhaven, waarop de specifieke gevaren nauwkeurig waren aangegeven;
- deze locatie niet door een ervaren duiker tevoren heeft laten verkennen en
- doordat zij de brandweerduikers niet verplicht heeft te oefenen met noodsituaties heeft zij, toen William B. in moeilijkheden geraakte, eraan bijgedragen dat een hectische situatie ontstond, waarin zijn redding werd vertraagd, welke omstandigheden tot de dood van het slachtoffer hebben geleid.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Voor het overige is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Kwalificatie
Het primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- De gemeente heeft, als eindverantwoordelijke over de opleiding van haar brandweerlieden, een - naar het oordeel van terzake kundige collega-brandweerlieden -onervaren en nog niet inzetbare brandweerman laten deelnemen aan een fysiek en psychisch zware duikoefening, zonder dat die brandweerman een voor die omstandigheden goed georganiseerde opleiding had gevolgd.
- Bovendien was het slachtoffer door verdachte onvoldoende getraind (onder minder risicovolle omstandigheden) in vaardigheden die hij in zijn risicovolle beroep als brandweerduiker nodig zou kunnen hebben, zoals het hanteren van een duikersmes, een redvest of andere vaardigheden, noodzakelijk voor zijn zelfredding.
- Ook heeft verdachte geen zorggedragen voor goede kaarten van locaties waarop deze vaardigheden getraind moesten worden, zodat de omstandigheden op die betreffende locatie ook voor de trainers onduidelijk waren.
- Bovendien is bij het onderhavige noodlottige ongeval ook gebleken dat er onvoldoende getraind is op het ingrijpen bij onvoorziene (nood-) situaties tijdens trainingen, waardoor direct betrokkenen - overigens volslagen begrijpelijk - minder professioneel hebben gereageerd dan onder die omstandigheden noodzakelijk was.
- De gemeente kan derhalve worden verweten dat zij onvoldoende kaders en voorwaarden rondom de zorg voor haar brandweerlieden heeft gesteld, waardoor zij niet heeft kunnen voorkomen dat een brandweerduiker aan de gevolgen van een oefening is komen te overlijden.
- Door de oplegging van straf wordt aan de samenleving gedemonstreerd dat de overheid niet vrijuit gaat als zij een ernstig strafbaar feit heeft begaan.
- Deze straf bevestigt de norm en beoogt ook naar andere gemeenten een generaal preventieve werking te hebben.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een geldboete van Euro 18.000,--, waarvan Euro 6.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van voormeld feit, de oplegging van een substantiële geldboete passend en geboden. Daarom kan niet worden volstaan met de oplegging van een geldboete van de vierde categorie, maar zal de rechtbank - overeenkomstig het gestelde in artikel 23 lid 7 van het Wetboek van Strafrecht - een geldboete opleggen van de vijfde categorie.
De rechtbank acht het hierbij voorts van belang dat verdachte inmiddels, na de uitkomsten van het kritische interne onderzoek binnen de brandweer van de gemeente Utrecht, maatregelen heeft genomen en kaders heeft geschapen om de opleiding en training van haar brandweerlieden in de toekomst veiliger te doen verlopen, en dat aan de verdere ontwikkeling daarvan thans gewerkt wordt. Om die reden zal de rechtbank ook - overeenkomstig de eis van de officier van justitie - een deel van de op te leggen geldboete in voorwaardelijke vorm opleggen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld in dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Ontslaat de verdachte voor het hiervoor in de bewezenverklaring onder 1 primair voor zover tussen haakjes [..] weergegeven bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Verklaart dat het onder 1 primair voor het overige bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van Euro 18.000,-- (achttienduizend euro).
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot Euro 6.000,-- (zesduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door mrs M.J. Veldhuijzen, voorzitter, P. Krepel en G. van Zeben, rechters, bijgestaan door R. van Duffelen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2003.
Mr. Krepel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.