Hof 's-Gravenhage, 25-05-2011, nr. 200.069.292
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0783
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
25-05-2011
- Magistraten
Mrs. Labohm, Dusamos, Zwagemaker
- Zaaknummer
200.069.292
- LJN
BR0783
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0783, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 25‑05‑2011
Uitspraak 25‑05‑2011
Mrs. Labohm, Dusamos, Zwagemaker
Partij(en)
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.M.H. Alkemade te 's‑Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.B. van Eck-Molenaar te Gouda.
Procesverloop in hoger beroep
De man is op 28 juni 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 4 september 2009 en 26 maart 2010 van de rechtbank 's‑Gravenhage.
De vrouw heeft op 3 september 2010 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- —
op 16 juli 2010 een brief van 15 juli 2010 met bijlagen;
- —
op 28 maart 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 8 april 2011 mondeling behandeld ten overstaan van mr. A.N. Labohm als raadsheercommissaris.
Ter zitting waren aanwezig:
- —
de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- —
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
Procesverloop in eerste aanleg en vaststaande feiten
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen.
Bij beschikking van 4 september 2009 heeft de rechtbank het geregistreerd partnerschap tussen partijen ontbonden, het verzoek tot partneralimentatie van de man afgewezen en de zaak met betrekking tot het verzoek tot verdeling aangehouden opdat partijen stukken in het geding konden brengen.
Bij beschikking van 26 maart 2010 heeft de rechtbank — uitvoerbaar bij voorraad — de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen als volgt vastgesteld:
aan de man worden toegedeeld (althans, voor zover het schulden betreft, wordt bepaald dat de man deze voor zijn rekening neemt):
- —
de [auto];
- —
de inboedel die de man thans onder zich heeft, waaronder de door de man na het uiteengaan van partijen aangeschafte inboedel;
- —
de Rabobankrekening op naam van de man ([rekeningnummer]);
- —
de helft van de schuld bij de Postbank ([rekeningnummer]);
- —
de helft van de schuld aan mevrouw [naam];
- —
de eventuele schuld aan het UWV;
- —
de rekening-courant schuld bij [naam] B.V.;
- —
de eenmanszaak [naam], onder vrijwaring van de vrouw van alle plichten die verband houden met de onderneming;
- —
het stamrecht;
- —
de aandelen [naam] B.V.;
aan de vrouw worden toegedeeld (althans, voor zover het schulden betreft, wordt bepaald dat de vrouw deze voor haar rekening neemt):
- —
het onroerend goed aan de [adres];
- —
de hypotheekschuld[naam], met ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid;
- —
de schuld aan [naam] B.V., met ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid;
- —
de inboedel uit voornoemd onroerend goed aan de [adres];
- —
de Postbankrekening op naam van de vrouw ([rekeningnummer]);
- —
de helft van de schuld bij de Postbank ([rekeningnummer]);
- —
de helft van de schuld aan mevrouw [naam];
- —
de schuld bij [naam];
- —
het onroerend goed gelegen in [plaats, land];
en is bepaald:
- —
dat de man aan de vrouw ter zake van voornoemde verdeling in totaal een bedrag van € 37.944,54 dient te voldoen;
- —
dat de vrouw de schuld aan [naam] B.V. ter grootte van een bedrag van € 150.246,- aan [naam] B.V. terugbetaalt;
- —
dat de vrouw aan de man ter zake van voornoemde verdeling van de eventuele schuld aan het UWV de helft van het saldo van deze schuld per de peildatum dient te voldoen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap is op 30 december 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen voor zover het de verdeling van de gemeenschap betreft en, opnieuw beschikkende voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- —
het stamrecht aan de man verknocht is, buiten de gemeenschap valt en derhalve niet voor verdeling in aanmerking komt;
- —
de schuld aan mevrouw [naam] voor rekening van de man komt;
- —
met inachtneming daarvan de wijze van verdeling vast te stellen als in de beschikking van de rechtbank genoemd, echter onder de bepaling dat de vrouw aan de man ter zake van voornoemde verdeling in totaal een bedrag van € 29.938,46 dient te voldoen;
en akte verzoekend van de (voorwaardelijke) vermeerdering van eis als volgt:
te bepalen, uitvoerbaar bij voorraad, dat:
- —
de vrouw gehouden is de man te vergoeden de helft van de rente die de man na 31 december 2008 betaald heeft op het debetsaldo van de gezamenlijke rekening van partijen bij de Postbank nummer [rekeningnummer];
- —
te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de conversie van de door haar staande het geregistreerd partnerschap bij de Stichting Pensioenfonds [naam] onder nummer [nummer] opgebouwde pensioenaanspraken.
2.
De vrouw bestrijdt zijn beroep.
3.
De man heeft zeven grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. Ter zitting heeft hij zijn vijfde grief, inzake de geldlening van de vrouw bij de Stichting Voorzieningenfonds [naam], ingetrokken. Voorts zijn partijen ter zitting overeengekomen dat zij over en weer afzien van hun recht op pensioenverevening.
Ontslagvergoeding/stamrecht
4.
Een kerngeschil tussen partijen is of de rechten voortvloeiende uit de tussen de man en [naam] B.V. gesloten stamrechtovereenkomst aan de man zijn verknocht en op grond daarvan niet in de verdeling dienen te worden betrokken.
5.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat het recht uit de hiervoor vermelde stamrechtovereenkomst aan de man verknocht is, is door de man onder meer het navolgende aangevoerd:
- •
het dienstverband van de man met [werkgever] is per [datum] 2007 ontbonden met toekenning aan de man van een vergoeding van € 200.000,-;
- •
de man heeft dit bedrag laten afstorten in de door hem opgerichte stamrecht B.V. [naam] B.V.;
- •
de man heeft met [naam] B.V. een stamrechtovereenkomst gesloten;
- •
de stamrechtovereenkomst verplicht [naam] B.V. om uiterlijk aan de man per 11 november 2016 periodieke uitkeringen te doen, welke eindigen bij diens overlijden;
- •
de ontslagvergoeding heeft betrekking op inkomstenderving;
- •
de man moet op korte termijn aanspraak op de uitkering gaan maken jegens [naam] B.V. aangezien hij onvoldoende inkomsten kan verwerven.
6.
De vrouw is van mening dat het recht uit hoofde van de stamrechtovereenkomst die de man heeft jegens [naam] B.V. niet aan de man verknocht is. Zij voert daartoe onder meer aan:
- •
de verknochtheidsvraag kan door latere rechtshandelingen beïnvloed worden;
- •
er sprake is van een ontslagvergoeding van € 200.000,- die de man heeft ontvangen van zijn werkgever;
- •
de ontslagvergoeding is gestort op de daartoe opgerichte stamrecht B.V. [naam] B.V.;
- •
[naam] B.V. nimmer tot een uitkering is overgegaan;
- •
uit het feit dat de periodieke uitkering nog niet is ingegaan en de hoogte nog niet vaststaat, blijkt dat de vergoeding in casu niet wordt gebruikt ter vervanging van inkomen dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding zou hebben genoten;
- •
doordat de ontslagvergoeding niet is omgezet in een uitkering ter vervanging van inkomen dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding zal genieten, is de vergoeding niet aan te merken voor schade die zal ontstaan na echtscheiding.
7.
Het hof overweegt als volgt.
8.
Uit de beschikking van de rechtbank 's‑Gravenhage sector kanton van 27 april 2007 volgt:
‘Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per [datum] 2007: kent aan verwerende partij ten laste van verzoekende partij een vergoeding toe van € 200.000,00 (zegge tweehonderdduizend euro) bruto en veroordeelt verzoekende partij tot betaling van dit bedrag.’
9.
In de brief van [werkgever] van 14 mei 2007 gericht aan de man is vermeld:
‘De uitkering kunt u indien u dit wenst zelf omzetten in een lijfrente-constructie.’
10.
Door de man is op 21 augustus 2007 [naam] B.V. opgericht. Het doel van deze vennootschap was:
‘het beheren en uitvoeren van pensioenregelingen, het afsluiten van levensverzekeringen, waaronder begrepen stamrecht- en lijfrente overeenkomsten;’
11.
Door de man en [naam] B.V. is op 21 augustus 2007 een stamrechtovereenkomst gesloten onder meer inhoudende:
‘De BV verbindt zich bij dezen tot het doen van periodieke uitkeringen aan achtereenvolgens: a) de man uiterlijk ingaande per 11 november 2016 en eindigend bij diens overlijden; b) de echtgenote of partner van de sub a genoemde gerechtigde, ingaande op de dag van het overlijden van de ondergetekende sub 2 en eindigend bij haar overlijden;’
12.
[naam] B.V. heeft een bedrag van € 170.000,- uitgeleend aan de man en de vrouw voor de financiering van de voormalige gemeenschappelijke woning.
13.
Het hof is van oordeel dat de navolgende fasen moeten worden onderscheiden:
- •
de aanspraak van € 200.000,- die de man op basis van de beschikking van de rechtbank 's‑Gravenhage kan maken jegens [werkgever];
- •
de afstorting door [werkgever] van het bedrag van € 200.000,- onder [naam] B.V.;
- •
de rechten die de man op basis van de stamrechtovereenkomst jegens [naam] B.V. geldend kan maken.
14.
De aanspraak op de ontslagvergoeding is aan de zijde van de man in de gemeenschap gevallen. De man was bestuursbevoegd om over de ontslagvergoeding te beschikken. Door het laten storten door [werkgever] van het bedrag op een rekening van een door de man opgerichte vennootschap heeft de man gehandeld binnen zijn bestuursmacht.
15.
Onbestreden is dat tot de ontbonden gemeenschap behoorden de aandelen in [naam] B.V. en er is niet gegriefd tegen het feit dat de aandelen in de hiervoor vermelde vennootschap aan de man zijn toegedeeld.
16.
De hoofdregel is dat alle goederen in de gemeenschap vallen, tenzij een goed aan een der partners verknocht is. Het antwoord op de vraag of een goed verknocht is, is afhankelijk van de aard van dat goed zoals deze naar maatschappelijke normen wordt bepaald.
17.
Uit de stamrechtovereenkomst volgt dat [naam] B.V. verplicht is tot het verrichten van een periodieke uitkering aan de man uiterlijk ingaande op 11 november 2016. Mede bezien de toelichting die de man ter zitting heeft gegeven dat de uitkering bestemd is om te voorzien in zijn levensonderhoud als hij over onvoldoende inkomsten beschikt, beschouwt het hof deze rechten als een inkomensvoorziening en niet als een pensioenvoorziening.
18.
De stamrechtovereenkomst is zodanig geredigeerd dat de man jegens [naam] B.V. de inkomensvoorziening ieder moment na 21 augustus 2007 kan inroepen.
19.
Nu er naar het oordeel van het hof sprake is van een inkomensvoorziening die er in voorziet dat de man inkomsten verkrijgt op het moment dat hij niet zelf in staat is om voldoende inkomsten te verwerven, acht het hof de aanspraken die voortvloeien uit deze stamrechtovereenkomst naar maatschappelijke normen bezien aan de man verknocht voor zover deze aanspraken worden geëffectueerd na datum ontbinding.
20.
Het feit dat [naam] B.V. een groot deel van het kapitaal heeft uitgeleend aan partijen voor de financiering van de gemeenschappelijke woning doet niet af aan het feit dat de rechten voortvloeiend uit de stamrechtovereenkomst aan de man zijn verknocht. Voor de geldlening betalen partijen rente en er is een zekerheid gesteld voor de schuld die partijen hebben aan [naam] B.V.
Rekening courantschuld
21.
Uit het appelschrift volgt eveneens dat de man van mening is dat de schuld die hij heeft aan [naam] B.V. aangemerkt dient te worden als een gemeenschapsschuld waarvoor beide partijen draagplichtig zijn. De man heeft op 28 oktober 2008 een doorlopend kredietovereenkomst gesloten met [naam] B.V., uit hoofde waarvan de man een geldlening heeft verkregen van € 40.000,-. Op de peildatum bedroeg de schuld € 40.000,-, echter met dien verstande dat de man nog een bedrag van € 10.000,- over had van de lening.
22.
De man heeft onder meer gesteld dat hij met betrekking tot de hiervoor genoemde geldlening de navolgende uitgaven heeft verricht:
- •
herinrichtingskosten;
- •
advocaatkosten;
- •
kosten van de huishouding.
23.
De vrouw is van mening dat de man de hier vermelde kosten niet goed heeft onderbouwd. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd:
- •
tot 1 januari 2009 heeft de man geen kosten van de huishouding behoeven te betalen;
- •
het is niet redelijk dat de vrouw moet mee betalen aan de kosten van de advocaat van de man;
- •
gezien het feit dat partijen in het kader van de verdeling van de inboedel ieder ongeveer hetzelfde aan waarde heeft ontvangen, is het niet redelijk dat de vrouw aan de herinrichting van de man moet mee betalen.
24.
Het hof overweegt als volgt. De draagplicht van de schulden van de gemeenschap blijft bestaan tot het moment van de ontbinding hiervan.
25.
Ter zitting heeft de man verklaard dat hij de geldlening is aangegaan om zijn nieuwe leven na de echtscheiding zowel privé als zakelijk op te starten. Vaststaat dat de schuld is aangegaan kort voordat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Gezien deze feiten en omstandigheden acht het hof het redelijk en billijk dat de man de geldlening aan [naam] B.V. als een eigen schuld zal voldoen en de vrouw ter zake deze schuld zal vrijwaren. De grief van de man met betrekking tot de kosten van levensonderhoud, herinrichting- en advocaatkosten treft derhalve geen doel.
Schuld aan tante
26.
Ter zitting heeft de man verklaard dat hij de schuld aan de tante heeft betaald. De vrouw heeft dit niet bestreden.
27.
Het hof overweegt als volgt. Nu er sprake is van een gemeenschapsschuld zijn beide partijen daarvoor gelijk draagplichtig. Aangezien de man deze schuld heeft voldaan heeft hij voor de helft een regresrecht op de vrouw.
Inboedelgoederen
28.
De man heeft voorwaardelijk een grief geformuleerd betreffende de verdeling van de inboedel. Deze grief dient te worden besproken aangezien de man de schuld aan [naam] B.V. als een eigen schuld dient te voldoen.
29.
Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief dat de man van mening is dat de waarde van de goederen die aan hem zijn toegedeeld minder is dan de waarde van de inboedelgoederen die aan de vrouw zijn toegedeeld.
30.
Het vorenstaande wordt door de vrouw bestreden.
31.
Het hof is van oordeel dat de man niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het hof heeft geen inzicht in de omvang van alle inboedelgoederen en voorts geen inzicht in de waarde van de individuele inboedelgoederen. Het hof kan zich daarom geen oordeel vormen of er een aanmerkelijk verschil in waarde is in de inboedelgoederen die aan partijen zijn toegedeeld.
De grief treft geen doel.
Pensioen
32.
Ter zitting zijn partijen met elkaar overeengekomen dat zij over en weer afzien van pensioenverevening.
Gedeeltelijke vernietiging
33.
Het appel treft op twee punten doel: het stamrecht en de schuld aan de tante.
34.
Het hof heeft overwogen dat de rechten voortvloeiende uit het stamrecht aan de man zijn verknocht. Gezien dit feit dient het stamrecht niet in de verdeling te worden betrokken.
De rechten uit het stamrecht behoren tot het privévermogen van de man.
35.
Ter zake de vordering op de tante heeft de man op de vrouw een vordering van € 2.500,-.
36.
De bestreden beschikking moet worden vernietigd voor zover:
- •
het stamrecht aan de man is toegedeeld;
- •
de man aan de vrouw dient te voldoen de somma van € 37.944,54;
- •
de man en de vrouw ieder de helft van de schuld aan mevrouw [naam] dienen te voldoen.
37.
Per saldo dient de man uit hoofde van de verdeling aan de vrouw te voldoen de somma van € 27.356,33. De vrouw dient aan de man te voldoen de somma van € 39.794,79. Daarnaast dient de vrouw nog aan de man te voldoen de somma van € 2.500,- ter zake de schuld aan mevrouw [naam]. De vordering van de man op vrouw bedraagt derhalve € 14.938,46.
Beslissing op het hoger beroep
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover:
- •
het stamrecht aan de man is toegedeeld;
- •
de man aan de vrouw dient te voldoen de somma van € 37.944,54;
- •
de man en de vrouw ieder de helft van de schuld aan mevrouw [naam] dienen te voldoen;
en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw aan de man in het kader van de verdeling betaalt de somma van € 14.938,46;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Dusamos en Zwagemaker, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2011.