Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-10-2017, nr. 21-005352-16
ECLI:NL:GHARL:2017:9079
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-10-2017
- Zaaknummer
21-005352-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:9079, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑10‑2017; (Hoger beroep, Beschikking)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:5227
Uitspraak 18‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Hof Arnhem-Leeuwarden verwijst de zaak “Baby Jairo” naar het gerechtshof Amsterdam wegens betrokkenheid van een of meer medewerkers van de centrale informatiebalie en in het bijzonder van de medewerker die als verdachte van valsheid in geschrift is aangemerkt bij het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 26 juni 2013.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005352-16
Uitspraak d.d.: 18 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Verwijzingsbeslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken
genomen in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van3 oktober 2016 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-900920-10 en 05-740130-16, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Angola) op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats] .
Overwegingen
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van de onder parketnummer 05‑740130‑16 ten laste gelegde feiten en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden met aftrek voor de onder het parketnummer 05‑900920‑10 ten laste gelegde feiten.
De strafzaak met het parketnummer 05‑900920‑10 is eerder behandeld door de rechtbank. Dat heeft geleid tot een vonnis van 26 juni 2013, waarbij de officier van justitie in de vervolging van de verdachte niet‑ontvankelijk is verklaard.
Bij arrest van 16 september 2014 heeft het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden het vonnis van 26 juni 2013 vernietigd, de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de strafvervolging en de zaak teruggewezen naar de rechtbank Gelderland, om met inachtneming van dit arrest recht te doen. Het gerechtshof heeft daarbij een verweer strekkende tot niet‑ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het hoger beroep op de grond dat het openbaar ministerie niet rechtsgeldig hoger beroep heeft ingesteld, afgewezen.
De verdediging heeft aangekondigd in hoger beroep opnieuw een preliminair verweer te voeren strekkende tot niet‑ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het hoger beroep. De raadslieden hebben aangekondigd daarbij onder meer te zullen betogen dat er tegen het vonnis van 26 juni 2013 geen rechtsgeldig hoger beroep is ingesteld. Dit zou (met name ook) blijken uit een na het arrest van 16 september 2014 door de rijksrecherche uitgevoerd strafrechtelijk onderzoek. Dat onderzoek is gedaan naar aanleiding van een aangifte van de raadslieden van valsheid in geschrift bij het instellen van hoger beroep door het openbaar ministerie tegen het vonnis van 26 juni 2013.
In het kader van dat strafrechtelijk onderzoek is een medewerker van de centrale informatiebalie van het paleis van justitie in Arnhem als verdachte van valsheid in geschrift aangemerkt en als zodanig gehoord. Daarnaast is een aantal andere medewerkers van de centrale informatiebalie en van het arrondissementsparket Oost‑Nederland als getuige gehoord.
De medewerkers van de centrale informatiebalie zijn formeel in dienst van de rechtbank Gelderland, maar verrichten ook werkzaamheden voor het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, bijvoorbeeld bij het instellen van beroep in cassatie tegen uitspraken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden.
De raadslieden hebben het gerechtshof verzocht om verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, wegens betrokkenheid van een of meer medewerkers van de centrale informatiebalie en in het bijzonder van de medewerker die als verdachte van valsheid in geschrift is aangemerkt bij het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 26 juni 2013.
De advocaat‑generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak niet naar een ander gerechtshof hoeft te worden verwezen.
Ingevolge artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie kan het gerechtshof een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof de behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is.
Bij het door de verdediging te voeren preliminaire verweer spelen volgens de verdediging handelingen van één of meer medewerkers van de rechtbank die ook werkzaamheden voor het hof verrichten een rol. Het hof stelt vast dat er op die manier betrokkenheid is van het hof bij de zaak.
Het hof is van oordeel dat, gelet hierop, de verdere behandeling van deze zaak door een ander gerechtshof gewenst is.
Het hof verwijst de zaak daarom op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie voor de verdere behandeling naar het gerechtshof Amsterdam.
BESLISSING
Het hof:
Verwijst de zaak ter verdere behandeling naar het gerechtshof Amsterdam.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. K.J.C. Geeve en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 18 oktober 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.mr K.J.C. Geeve is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 oktober 2017.
Tegenwoordig:
mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,
M. van Leent, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt de beslissing uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.